DNA krachtig instrument in de opsporing

Het gebruik van DNA in de opsporing van criminaliteit heeft de afgelopen jaren als het gevolg van enkele wetswijzigingen een enorme vlucht genomen. Zowel bij verdachten in de opsporingsfase als bij personen die zijn veroordeeld wordt steeds meer DNA-onderzoek toegepast. Hierdoor is de DNA databank fors gegroeid. Dit biedt meer kansen op een succesvolle opsporing en dus betere kansen voor bestrijding van de criminaliteit. Dat blijkt uit twee onderzoeken van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum die vandaag door minister Hirsch Ballin van Justitie naar de Tweede kamer zijn gezonden.

In 2001 zijn de wettelijke mogelijkheden uitgebreid om DNA af te nemen bij verdachten in een opsporingsonderzoek. Het ging daarbij met name om het verlagen van de wettelijke grens om DNA af te kunnen nemen. In plaats van delicten waar een maximumstraf van 8 jaar of meer voor stond, werd die grens verlaagd naar 4 jaar of meer. In 2005 volgde daarop de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. Deze bepaalde dat iedere veroordeelde voor een delict waarvoor de maximumstraf tenminste vier jaar jaar is, DNA materiaal moet afstaan. Door deze ontwikkelingen is het aantal DNA-profielen van verdachten en veroordeelden dat in de de DNA-databank is opgeslagen, inmiddels gegroeid tot meer dan 50.000, 8 keer meer dan begin 2005. Naar verwachting zal deze stijging zich de komende jaren voortzetten.

Minister Hirsch Ballin schrijft in de brief aan de Tweede Kamer dat, na enkele opstartproblemen vanwege de enorme hoeveelheden, het gebruik van DNA een krachtig instrument is geworden in het strafproces. De verruiming en de groei van de databank biedt kansen voor de bestrijding van criminaliteit met name door de vele ‘hits’ die leiden tot de mogelijke dader van een misdrijf. Het afnemen van DNA bij veroordeelden heeft bijvoorbeeld tot en met 30 juni 2007 geleid tot hits in meer dan 1600 zaken, waarbij overigens in 15 % van de gevallen de zaak al bleek opgelost. De overige zaken zijn of worden momenteel door de politie en het openbaar ministerie onderzocht.

“Sporen met DNA”. Evaluatie van de wijziging van de regeling van het DNA-onderzoek in strafzaken per november 2001

Met ingang van 1 november 2001 werd het uit 1994 daterend kader voor DNA-onderzoek gewijzigd, waardoor een ruimere toepassing van DNA-onderzoek mogelijk werd. Nadat er eerder bij een verdachte alleen gedwongen DNA-onderzoek kon worden uitgevoerd als er een ‘dringende noodzakelijkheid bestond voor het aan de dag brengen van de waarheid’ bij delicten waarop een maximumstraf van acht jaar of meer stond, werd het met de nieuwe wet mogelijk om dit ‘in het belang van het onderzoek’ te doen. Bovendien werd dat mogelijk bij delicten met een maximumstraf van vier jaar.

In opdracht van Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het ministerie van Justitie heeft IVA Beleidsonderzoek en Advies de gevolgen van deze wetswijziging onderzocht. Daarbij stond de vraag centraal of de wetswijziging het gebruik van DNA-onderzoek heeft bevorderd en of dat heeft geleid tot meer efficiëntie in het opsporings- en vervolgingsproces.

De kwantitatieve gevolgen van de wetswijziging zijn ingrijpend geweest. Kwamen in 1999 bij het NFI in 684 zaken aanvragen binnen voor DNA-onderzoek op gevonden sporen of op celmateriaal dat bij een persoon was afgenomen, in 2004 werden er in 10.963 zaken aanvragen voor DNA-onderzoek gedaan. Deze toename geldt over de hele linie, maar doet zich het sterkst voor bij de zogenoemde High Volume criminaliteit, waarvan inbraken het meest in het ooglopende voorbeeld is.

De sterke groei van het gebruik van DNA-onderzoek in het strafproces leidde kort na de invoering van de nieuwe wet tot veel extra (administratieve) werkdruk bij de politie, het NFI en het Openbaar Ministerie. Dit leidde tot sterk oplopende wachttijden bij het NFI. Deze bij-effecten van de implementatie van de wet hebben een efficiëntere strafrechtspleging in zaken waarin DNA-onderzoek aan de orde was, in de beginjaren, in de weg gestaan. Op dit moment worden deze problemen krachtig aangepakt.

“Van vonnis tot DNA-profiel”: procesevaluatie van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden

De Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden is sinds 1 februari 2005 van kracht. Sinds die datum wordt bij alle personen die zijn veroordeeld voor een zeden- of geweldsdelict verplicht celmateriaal afgenomen. De wet is in beginsel niet alleen van toepassing op gewelds- en zedendelicten, maar op alle misdrijven, ook vermogensdelicten als inbraak of diefstal, waarop een maximumstraf staat van tenminste vier jaar. Vanwege de grote uitvoeringsconsequenties wordt de wet echter in eerste instantie alleen uitgevoerd voor daders van gewelds- of zedenmisdrijven. In 2009 zal de werkingssfeer van de wet worden uitgebreid.

De hoofdconclusie van het onderzoek is dat de uitvoering van de wet, wanneer we de omvang van de operatie in ogenschouw nemen, op veel punten zonder problemen verloopt maar dat er ook verbeteringen nodig en mogelijk zijn. Zo bestond er bij het NFI ten tijde van het onderzoek een grote achterstand in de verwerking van afgenomen setjes. De oorzaak hiervan is onder andere dat bij invoering van de eerste fase van de wet meer delicten onder de wet zijn komen te vallen dan waarvan bij de begroting van de uitvoeringskosten is uitgegaan. De capaciteit van het NFI is inmiddels uitgebreid zodat de achterstand ingelopen kan worden.

Tot en met 30 juni 2007 is er bij meer dan 40.000 veroordeelden celmateriaal afgenomen en zijn er meer dan 24.000 DNA-profielen van veroordeelden aan de DNA-databank toegevoegd. Dit heeft geresulteerd in hits in meer dan 1600 zaken behorende bij ongeveer 1100 DNA-profielen van veroordeelden. Een hit wil zeggen een overeenkomst tussen het DNA-profiel van een veroordeelde en het DNA-profiel uit een spoor dat bij een misdrijf is aangetroffen. Daarvan heeft echter naar schatting 15% betrekking op al afgedane zaken. Verder is aanvankelijk een deel van de hits niet bij de juiste officier van justitie terechtgekomen, waardoor de betreffende officieren waarschijnlijk onwetend zijn gebleven van de hit in hun zaak. Het Openbaar Ministerie heeft de uitvoeringsprocedures met betrekking tot hits inmiddels veranderd.

Bij veroordeelden die zich op het moment van veroordeling in een penitentiaire inrichting bevinden vindt de afname van celmateriaal in de inrichting plaats. Veroordeelden die op het moment dat de veroordeling wordt uitgesproken op vrije voeten zijn, moeten om celmateriaal te laten afnemen zich melden op speciale DNA-spreekuren die op politiebureaus worden georganiseerd. Van de veroordeelden die voor zo’n spreekuur worden opgeroepen komt 60% ook daadwerkelijk opdagen. De overige 40% wordt opgenomen in het opsporingsregister. Veroordeelden werken doorgaans mee aan de feitelijke afname van het celmateriaal. Fysieke dwang lijkt vrijwel niet voor te komen.