Toespraak minister Ter Horst bij Slotconferentie over ketensamenwerking jeugdbeleid in Twente

Dames en heren,

Het is legitiem om in dit Huis voor Cultuur en Bestuur te beginnen met een verwijzing naar een boek.
Misschien kent u het: De Helaasheid der dingen, een boek van Dimitri Verhulst. Een Vlaams schrijver. Hij vertelt over zijn jeugd, het gezin waarin hij opgroeide en dat vooral bestond uit zware drinkers. Veelzeggend is dat zijn vader hem vlak na zijn geboorte – hij is een paar uur oud – in een postzak stopt en meeneemt om zijn nieuwe zoon te laten zien in een reeks kroegen.

Het gezin wordt regelmatig ’s nachts wakker gebeld door de politie omdat een van de leden van het gezin weer ergens laveloos is aangetroffen. Het is een aangrijpend en humoristisch boek.

Ik moest eraan denken omdat de auteur te gast was in een van de uitzendingen van Pauw en Witteman, toevallig samen met minister Rouvoet. Het ging over jeugdzorg, en wat indruk maakte is dat de auteur zei dat hij zich nog steeds het gevoel van opluchting kon herinneren toen er op een gegeven moment iemand van Jeugdzorg bij het gezin langskwam.
Hij had het gevoel alsof er ergens een deur openging; er was iemand die zich zorgen om hem maakte.
Hij is nu een gevierd auteur, maar het had heel anders met hem kunnen lopen.

Met veel kinderen lóópt het ook anders af. U kent het probleem van jeugdcriminaliteit. Cijfermatig neemt het toe. In 2002 kwamen 28.000 jongeren terecht bij het OM. In 2007 waren dit er 38.000.

Het is niet voor niets een van de landelijke prioriteiten van het veiligheidsbeleid. Bij de vraag naar de meest effectieve aanpak ziet het kabinet een belangrijke rol weggelegd voor de gemeenten. Op lokaal niveau is het beste zicht op de problemen en de oplossingen.

En het zicht op de problemen wordt completer als de betrokken partijen beter samenwerken. Ik noemde net de cijfers van het OM, maar eigenlijk gaat het om de fase ervoor. Als je met Justitie te maken hebt is het eigenlijk te laat. Wat doen we bij een eerste en tweede contact met de politie? Kijken we alleen naar wat iemand heeft gedaan of kijken we verder? Uit wat voor gezin komt hij? Hoe staat het met afwezigheid op school? Wat is de meest adequate vervolgweg van politie naar hulpverlening?

Het is cruciaal dat organisaties als de uwe de handen ineen slaan, bijvoorbeeld op de manier zoals u dat het afgelopen halve jaar heeft gedaan in de Testcase Samenwerking Almelo.

Cruciaal omdat

  1. Jongeren die over de schreef gaan, snel moeten worden gecorrigeerd. Een snelle correctie heeft meer effect dan een trage. De zogeheten Kalsbeeknormen hebben een pedagogische achtergrond. Ze zijn daarbij een middel, en geen doel op zich.
  2. Er een dieperliggend probleem kan zijn. Als we niet samenwerken en dossiers niet delen, kunnen jongeren tussen wal en schip vallen.

De testcase heeft laten zien dat intensieve samenwerking resultaten oplevert. Ik zie het als mijn rol om u in de praktijk zoveel mogelijk te ondersteunen. U maakt hier het verschil. Veiligheid is een lokaal probleem. Jeugdzorg is een lokaal probleem. Den Haag moet het u makkelijker kunnen maken.

Ik begrijp dat de wijze van financiering van de jeugdzorg het u niet makkelijker maakt. De wethouder sprak hierover. Het kabinet is zich daarvan bewust en wil dit ook verbeteren. Voor een deel hebben we dat al gedaan. In het bestuursakkoord dat ik vorig jaar met de VNG heb afgesloten is afgesproken dat de financiering wordt vereenvoudigd.
Verschillende specifieke uitkeringen zijn sinds 1 januari vervangen door één geldstroom. Dit geeft de gemeenten meer financiële vrijheid. Voor de provincies wordt de financiering vanaf 2009 vereenvoudigd.

Hiermee zijn niet alle problemen opgelost. Dit zijn de eerste stappen. In het bestuursakkoord is ook afgesproken dat kabinet en VNG kijken naar een verdere verbetering van de gehele keten van de jeugdzorg. Ook het punt van de verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg speelt hierbij mee.

Twee maanden geleden heeft de commissie Lodders vanuit provinciaal perspectief een advies hierover uitgebracht en afgelopen week heb ik van de heer D’Hondt het advies vanuit gemeentelijk perspectief ontvangen.
Bij de vraag wat er nu verder in bestuurlijke zin gaat veranderen op het gebied van jeugdzorg is in eerste instantie mijn collega Rouvoet aan zet. Medio 2009 schept hij meer duidelijkheid.
Ik zal in ieder geval de problemen van de geldstromen aan de orde stellen. Want mijn uitgangspunt is dat we het u in de praktijk makkelijker moeten maken.

Dat geldt ook voor het tijdig signaleren van risicojongeren en het kiezen van de juiste begeleiding. Ik kom op uw testcase.

Een van de uitkomsten van uw testcase was het hoge aandeel 12-minners dat werd besproken, 20%. Dit is zorgelijk. Het is juist op die vroege leeftijd van belang dat je tijdig kan ingrijpen om erger te voorkomen.

Juist op die vroege leeftijd moet je een kind uit de anonimiteit halen. En dan heb ik het niet alleen over het kind als dader, maar ook over het kind dat slachtoffer is geweest of getuige.

In de Gelderse politiekorpsen heb ik een proef gefinancierd met een methode waarbij alle 12-minners die in de politiesystemen voorkomen, worden gescreend op risico’s. Hierbij kijkt men naar het kind en naar de omgeving waarin het opgroeit: is er iets bekend over spijbelgedrag, hangt het op straat, is het eerder in aanraking geweest met geweld?
Door bestaande politie-informatie beter te ordenen, kan een goede inschatting worden gemaakt van de risico’s die een kind loopt met als positief gevolg: een betere overdracht aan de hulpverlening. Een betere overdracht aan u dus.
De Radboud Universiteit van Nijmegen heeft de methode onderzocht en de uitkomsten zijn zo positief dat ik verder wil gaan dan Arnhem en Gelderland. Samen met mijn collega van Justitie laat ik een landelijk systeem ontwikkelen waarbij alle 26 korpsen in staat zijn om alle jongeren onder de 12 jaar te screenen op risico’s. Eind dit jaar gaat een aantal korpsen proefdraaien, ik verwacht dat we het eind 2009 landelijk hebben ingevoerd. En bovendien ben ik van plan de screeningsmethode later ook uit te breiden naar jongeren van 12 tot 18 jaar.

Uiteraard is dit systeem een hulpmiddel. Ondersteunend voor de professionals die de kennis met elkaar delen en interpreteren. Het kind centraal stellen en niet de organisatie: daar gaat het om. U geeft wat dat betreft het goede voorbeeld. Ik verwacht dat u met deze landelijke screeningsmethode meer houvast heeft in de verdere begeleiding van het kind.

Hoe eerder we kunnen ingrijpen bij kinderen bij wie het mis dreigt te gaan, hoe beter dit is. Samenwerking is daarbij de enige weg. U voegt de daad bij het woord, en ik wens u daarbij verder veel succes.