Toespraak op Congres 'Misdadigers van morgen?'

Dank voor deze factsheets. Een bundeling van theoretische en praktische kennis, toegespitst op één kwestie en samengesteld door een internationale werkgroep, is voor beleidsmakers – behalve waardevol - ook buitengewoon interessant. Wetenschap is belangrijk voor het beleid. Zonder te weten kan ons handelen slechts bij toeval effectief zijn, soms zelfs contraproductief.

Maar de waarde zit ‘m ook in het onderwerp. “Tomorrow’s criminals” is voor Justitie een belangrijk thema binnen de aanpak van jeugdcriminaliteit. Sterker nog, de wijze waarop we jonge regelovertreders tegemoet treden en met hen omgaan is mijns inziens deels bepalend voor ons toekomstige werk. Als Justitie het in dat opzicht nu goed doet, dan plukken we daar straks de vruchten van.

Dat het met een –gelukkig in omvang klein- deel van de jeugd niet goed gaat, is helaas een feit. Vanochtend hoorde ik de schatting van maar liefst 131.000, maar het is goed om dit aantal in perspectief te plaatsen en ons te realiseren dat hieronder ook gedrag valt dat zich eerder laat categoriseren als kattenkwaad.

Niettemin berichten de media met regelmaat over jonge kinderen die zich schuldig maken aan regelovertredend en soms ernstig crimineel gedrag. Deze berichten roepen reacties op, in de samenleving en op politiek niveau. Vaak heftige reacties die soms louter emotioneel zijn. Deze signalen nemen we serieus maar het is niet verstandig om ons enkel te baseren op emoties bij de ontwikkeling van beleid voor zo’n kwetsbare doelgroep. Integendeel, daar is gefundeerde kennis voor nodig: kennis over de aard en omvang van het probleem en over de meest effectieve aanpak.

Een belangrijk en gefundeerd gegeven is dat je er bij kinderen snel bij moet zijn. Het werk van de heer Loeber en de vele andere wetenschappers wijst ons daarin de weg.

Het beleidsprogramma “Veiligheid begint bij Voorkomen” legt daarom het accent uitdrukkelijk bij preventie en daarmee dus ook bij de jongste groep waarmee Justitie te maken krijgt. De centrale vraag binnen dit preventieve beleid is: hoe voorkomen we dat jonge kinderen met risicovol gedrag, zich ontwikkelen tot jeugdigen met serieuze problemen? Hoe voorkomen we dat deze jeugdigen die de aandacht van politie en justitie trekken, nog verder afglijden en het criminele pad op gaan?

Vroegtijdig ingrijpen is in deze situaties van het allergrootste belang. Want op jonge leeftijd is de kans op gedragsverandering het grootst. Vroegtijdig ingrijpen behelst onder meer: vroege signalering van risicofactoren, goede diagnose van mogelijke achterliggende problematiek en snelle, consequente aanpak daarvan. Een belangrijk element daarin is landelijke registratie van 12minners door de politie.

We weten al enige tijd dat juist kinderen die op jonge leeftijd crimineel gedrag vertonen, dit gedrag tot op latere leeftijd continueren. De signalen die wijzen op een verhoogd risico daarvoor, krijgen we steeds beter in beeld en zijn blijkens uw onderzoek al op zeer jeugdige leeftijd waarneembaar. Tot nu toe is daar echter in de praktijk nog te weinig mee gedaan. Die signalen verdienen meer aandacht.

Ik ben mij ervan bewust dat het in de praktijk gaat om een lastig spanningsveld. Hoe maak je het juiste onderscheid? Aan de ene kant zijn er kinderen die eenmalig over de schreef gaan. Die zich bijvoorbeeld door vriendjes hebben laten meeslepen en al kort na het plegen van het delict daar spijt van hebben. In zo’n geval kan het afdoende zijn wanneer een agent het kind vermanend toespreekt, voorhoudt dat dit gedrag niet door de beugel kan en hem met een “preek” de deur van het politiebureau uit stuurt. Een verdergaand ingrijpen werkt daar mogelijk averechts. Aan de andere kant zijn er de jongeren bij wie - zoals we dat zeggen - “er meer aan de hand is”. Deze groep is niet geholpen met een berisping. Daar is een andere aanpak nodig.

Vandaar dat een goed diagnose-instrument, dat zich richt op risicofactoren en onderscheid kan maken tussen deze groepen, onmisbaar is. Wanneer de kans groot blijkt dat de situatie van het kind ertoe zal leiden dat het onwenselijke gedrag aanhoudt, dan kunnen we ons niet veroorloven om dit kind – en het gezin - te laten lopen.

Voor Justitie is uw werk dus van groot belang. Maar Justitie is voor de waarneming van risico’s wel afhankelijk van anderen. Als we pas na een politiecontact achterliggende problematiek ontdekken, zijn we al laat, maar hopelijk niet helemaal te laat. Daarom hamer ik er steeds op hoe belangrijk de rol van andere hulpverleners, artsen en onderwijzers is. Zij zijn de voorhoedespelers in mijn aanpak. Het onderstreept het belang van de zorgadviesteams rond scholen en de Centra voor jeugd en gezin in de gemeenten. De meeste scholen hebben inmiddels zo’n zorgadviesteam, waar professionals uit verschillende domeinen samenwerken en zorg op maat inzetten. En het programmaministerie voor Jeugd & Gezin werkt hard aan een landelijke dekking van de Centra voor jeugd en gezin. Opvoed- en gezinsondersteuning vanuit deze centra kan escalatie van problemen voorkomen door ze in een vroeg stadium op te lossen. Uw werk verdient daarom breed te worden verspreid. Ook en misschien wel juist buiten Justitie. Maar waar de voorhoede zich laat passeren, komen onvermijdelijk politie en Justitie in beeld.

Tot 12-jaar moeten we het daarbij stellen zonder het strafrechtelijk instrumentarium. Op zichzelf is dat ook logisch. Je kunt jonge kinderen crimineel gedrag nu eenmaal niet op dezelfde wijze aanrekenen als adolescenten en volwassenen. Omdat het soms om zeer ernstige feiten gaat is dat niet altijd bevredigend.

In bijeenkomsten met de vier grootste gemeenten naar aanleiding van recente overlastincidenten heb ik afgesproken dat het Ministerie van Justitie inventariseert welke mogelijkheden er nu al zijn om bij 12-minners in te grijpen en of die afdoende zijn. Deze inventarisatie loopt nu en daarin nemen we ook de ervaringen uit het buitenland mee: wat is daar effectief en in welke setting.

Wat we willen is dat de aanpak 1) snel en vroegtijdig volgt en 2) (bij voorkeur bewezen) effectief is. Daarbij vind ik het minder van belang in welk kader de aanpak plaatsvindt. Als wát er gebeurt maar goed gebeurt.

Vooralsnog heb ik niet de intentie om de leeftijdsgrens van het jeugdstrafrecht te verlagen, maar wel om tot een gerichte aanpak voor deze jeugdigen te komen. Wanneer crimineel gedrag wordt geconstateerd, moet dat leiden tot intensieve en niet-vrijblijvende opvoedingsondersteuning.

Deze kinderen moeten zich weer leren te gedragen overeenkomstig hun leeftijd. Ik bedoel daarmee bijvoorbeeld te zeggen, dat een jong kind niet hoort mee te lopen met een groep jongeren van 17- en 18-jarigen. Een jong kind hoort ook niet op straat in de avonduren. Kinderen in deze leeftijd die betrokken zijn bij overlast ’s avonds op straat moeten naar huis kunnen worden gebracht. Wij zijn bezig met het ontwikkelen van een kader daarvoor, en mogelijk ook een wettelijke regeling. Vanzelfsprekend is hier een grote rol weggelegd voor de ouders. Naast een gerichte en effectieve aanpak van het kind, behoren aldus ook de ouders aangesproken te worden en waar nodig ondersteund.

De praktijk wijst gelukkig uit dat veel ouders dat ook zeer op prijs stellen.

Op dit moment worden de mogelijkheden tot ingrijpen en effectieve aanpakken voor twaalfminners verkend. Dat maakt uw boekwerk – behalve waardevol - ook uiterst actueel. Deze zomer stellen we aan de hand van de inventarisatie het beleid ten aanzien van de 12 min-problematiek vast. Bij de ontwikkeling en uitwerking daarvan zullen wij elkaar ongetwijfeld nog spreken!

Nogmaals dank voor dit boek en ik wens u een inspirerende en leerzame dag toe.