Ieder kind heeft recht op goede begeleiding

Ieder kind heeft recht op een goede begeleiding op weg naar de volwassenheid. Daar zijn en blijven de ouders natuurlijk primair verantwoordelijk voor. Maar de overheid en de professionele hulpverleners kunnen die ouders daar desgewenst een handje bij helpen. Dat zei minister Rouvoet tijdens het congres ‘Vroeg erbij, beter meedoen’. De volledige tekst van zijn toespraak staat hieronder.

Dames en heren,

Je zult maar kind zijn in het Nederland anno 2008. Dan behoor je enerzijds tot de gelukkigste jongeren van alle ontwikkelde landen, volgens Unicef. En behoor je ook de tot Generatie Einstein, zeggen Jeroen Boschma en Inez Groen in hun gelijknamige boek. Want de jeugd van tegenwoordig zou slimmer, sneller en socialer zijn dan de generatie vóór hen.

Dat sluit ook aan bij mijn eigen waarneming. Er wordt veel gemopperd op onze jeugd van tegenwoordig, maar ik vind dat niet terecht. Sterker: ik vind dat wij volwassenen trots mogen zijn op onze jongeren.

Het zijn heus niet allemaal Einsteins, maar over het algemeen doen ze het gewoon goed. Anders gezegd: de jeugd, die deugt!

Maar anderzijds loop je als hedendaagse jongere de kans dat je later als volwassene helemaal niet zo gelukkig, slim, snel en sociaal bent. Want een deel van diezelfde jeugd van tegenwoordig is druk bezig te investeren in een ongezonde toekomst. Ga maar na: één op de zeven kinderen in Nederland, oftewel een half miljoen jongens en meisjes, is te dik. En als we niet oppassen is dat er straks één op de vijf. Nu al is drie procent van de kinderen zelfs zó veel te zwaar dat ze daardoor problemen hebben met hun gezondheid.

Verder beginnen jongeren al jong met alcohol en ze drinken veel en vaak. Bijna een kwart van de 12-jarigen en ruim tweederde van de 16-jarigen drinkt regelmatig. Driekwart van de regelmatige gebruikers drinkt zelfs meer dan vijf glazen per keer. En dan rookt ook nog eens éénderde van de jongeren, gebruikt 9 procent van de jongeren tussen 12 en 18 jaar cannabis en heeft 15 procent van de jongeren in deze leeftijdsgroep lichte tot zware psychische problemen.

De gevolgen op latere leeftijd van deze ongezonde leefstijl zullen bij de meesten van u wel bekend zijn. Er is een verhoogde kans op ziektes en aandoeningen als diabetes, hartkwalen, aids, kanker, aantasting van de hersenen, er is sprake van een lagere levensverwachting, gemiste kansen op school en ga zo maar door.

Een treurig stemmend rijtje. Word ik daar als minister voor Jeugd en Gezin nu niet moedeloos van? Nee. Sterker: ik ben, zoals ik al zei, helemaal niet zo somber over de jeugd van tegenwoordig. Want met het gros van de kinderen in Nederland gaat het wél goed. Zo’n 85 procent van hen groeit in een gezonde en veilige omgeving op tot gezonde en gelukkige volwassenen.

Dat is in de eerste plaats te danken aan onze welvaart met een goede hygiëne en dito woon- en werkomstandigheden. En natuurlijk ook dankzij de opvoeding die de kinderen van hun ouders krijgen. Die hebben over het algemeen het beste voor met hun kinderen.

Maar er speelt nog een belangrijke factor mee en daarmee vertel ik in dit gezelschap niets nieuws: het kwalitatief hoge peil van onze jeugdgezondheidszorg. Ons stelsel van jeugdgezondheidszorg is zelfs, is mij verteld, uniek in de wereld. Uniek, omdat vrijwel alle jongeren – zeker in de basisschoolleeftijd – en hun ouders ermee worden bereikt.

Velen van u werken in die sector, dus u weet waar ik het over heb. U bent elke dag bezig om kinderen te helpen gezond op te groeien. U volgt hen in dat opzicht op de voet en u grijpt in als het misgaat. Anders gezegd: u speelt een belangrijke rol bij de preventie en het tijdig signaleren van problemen.

Tegelijk constateer ik dat het percentage jeugd dat problemen heeft, omlaag kan en moet. Want het is ook in het belang van de samenleving dat álle kinderen gezond opgroeien. Het is immers ónze jeugd van tegenwoordig. En willen we niet allemaal dat zij straks gelukkige en gezonde volwassenen zijn? Een gezonde geest én een gezond lichaam hebben?

Daarom wil ik, samen met u, op het gebied van die preventie en vroegsignalering een slag maken de komende jaren. Eerder risico’s onderkennen, daar waar er daadwerkelijk sprake is van gevaar voor de gezondheid en de ontwikkeling van een kind of tiener. Of voor het ontstaan van relatief lichte psycho-sociale problemen. En niet alleen als er sprake is van fysieke kindermishandeling, maar bijvoorbeeld ook als de signalen wijzen op verwaarlozing van een kind omdat het regelmatig zonder ontbijt naar school wordt gestuurd.

Dat is niet alleen uit gezondheidsoogpunt een slechte zaak, het kan een kind ook bedreigen in zijn sociale ontwikkeling. Om die slag te kunnen maken is een verdere professionalisering nodig – en ook een betere samenwerking tussen de verschillende hulpverleners.

Ieder kind heeft immers recht op een goede begeleiding op weg naar de volwassenheid. Daar zijn en blijven de ouders natuurlijk primair verantwoordelijk voor. Maar de overheid en de professionele hulpverleners kunnen die ouders daar desgewenst een handje bij helpen. Daarom wil ik dat er voldoende en laagdrempelige hulp bij de opvoeding beschikbaar zijn.

Die preventie en opvoedingsondersteuning zijn uiteraard altijd vrijwillig. Ik wil de ouders van Nederland zéker geen opvoedingsondersteuning opdringen, zoals mij wel eens wordt aangewreven. Wat mij betreft kan er alleen sprake zijn van drang of dwang als bijvoorbeeld de veiligheid of de ontwikkeling van een kind serieus in gevaar is. Drang in de vorm van wat ook wel bemoeizorg wordt genoemd en dwang in de vorm van ondertoezichtstelling. Soms is het helaas nodig om dergelijke vormen van hulp op te leggen.

Maar dan zitten we al te ver in het hulptraject. U en ik moeten nu juist zien te voorkómen dat kinderen in de gevarenzone terecht komen. Ik wil dat de jeugd gezonder gaat leven en gaat investeren in een gezonde toekomst. Dat is, zoals ik net al zei, in de allereerste plaats de verantwoordelijkheid van de ouders. En het gros van de ouders néémt die verantwoordelijkheid ook.

Meer dan dat zelfs. Neem nu die moeders in Friesland, die pleiten voor vroegere sluitingstijden van de horeca voor jongeren. Zodat hun kinderen zich niet tot ’s ochtends vroeg laveloos kunnen drinken. Hun initiatief heeft ervoor gezorgd dat er nu op diverse plaatsen in het land wordt gepraat over vervroeging van sluitingstijden. Een prima voorbeeld van wat ouders zélf kunnen doen. Dat geldt ook voor de Moedige Moeders in Volendam die strijden tegen de drugsverslaving van hun kinderen. Zij dúrven te erkennen dat er sprake is van een probleem en ze proberen er ook iets aan te doen.

Trouwens, over drugs gesproken: ik las laatst een krantenartikel waarin stond dat de gemeente Den Haag ten strijde trekt tegen blowende middelbare scholieren. Niet voor niks, want liefst tien procent van alle Haagse middelbare scholieren rookt regelmatig een joint, met alle gezondheids- en gedragsproblemen van dien. En in Zwolle werken, onder regie van de gemeente, allerlei instanties samen – van jeugdgezondheidszorg tot en met sportverenigingen – bij het bestrijden van overgewicht onder jongeren.

Ook dát vind ik twee uitstekende voorbeelden van een preventieve, brede en integrale aanpak. Een aanpak die erop is gericht om de jongeren veilig en gezond te laten opgroeien, zodat ze later als gezonde volwassenen kunnen meedraaien in de maatschappij. Een bekende uitdrukking luidt niet voor niks: ‘It takes a village to raise a child’. Ouders staan er niet alleen voor bij de opvoeding van hun kinderen. Ze worden in die verantwoordelijke taak ondersteund door familie of vrienden, door deskundigen als u. Daarnaast hebben ook de lokale en de rijksoverheid een eigen taak.

Zo hebben minister Klink van VWS, minister Ter Horst van Binnenlandse Zaken en ik eind vorig jaar maatregelen afgekondigd om het alcoholgebruik door jongeren terug te dringen. Gemeenten mogen binnenkort zelf maatregelen nemen tegen happy hours en prijsacties. En ze mogen ook beslissen dat jongeren onder een bepaalde leeftijd vanaf een bepaald tijdstip niet meer worden toegelaten in cafés en discotheken. Dat sluit dus mooi aan bij wat die moeders in Friesland willen. En verder helpen we gemeenten bij de aanpak van die beruchte zuipketen en drankhokken.

Dergelijke maatregelen zijn echt hard nodig. Want het is in ons land helaas nog steeds zo dat jongeren te vaak, te veel en te vroeg beginnen met drinken, soms al op hun twaalfde of dertiende. En dat er ouders zijn die daar geen probleem mee hebben of het zelfs aanmoedigen onder het motto ‘Als ze maar thuis drinken kan het geen kwaad’, ik vind dat gewoon bezópen. Want het is zó funest voor de hersenontwikkeling van jongeren.

Volgend jaar wordt trouwens de bieraccijns verhoogd en dit jaar is dat al gebeurd met de wijn- en de tabaksaccijns. Sowieso wordt het toezicht op het verkoopverbod van alcohol en tabak aan kinderen onder de zestien verscherpt. Ik weet dat jongeren dit niet leuk vinden. Maar als ik met ze praat, dan zien ze zelf ook wel in dat er iets moet gebeuren. Ze beseffen over het algemeen heel goed dat alcohol en roken echt schadelijk zijn voor hun gezondheid en ontwikkeling.

Dames en heren,

Ik zei aan het begin: uit oogpunt van preventie en vroegsignalering is een verdere professionalisering van de jeugdsector van belang. De medewerkers van de jeugdgezondheidszorg en de jeugdzorg moeten hun werk zo goed mogelijk kunnen doen, op basis van effectieve en wetenschappelijk bewezen methodes. Om die reden heb ik november vorig jaar het onderzoeksprogramma ‘Zorg voor Jeugd’ gepresenteerd. Dat programma moet meer kennis opleveren over effectieve interventies en methoden in de jeugdgezondheidszorg en jeugdzorg. Ik heb daarvoor in totaal 42 miljoen euro vrijgemaakt, waarvan zes miljoen euro voor de jeugdgezondheidszorg.

En voor een goede samenwerking en gegevensuitwisseling in de jeugdgezondheidszorg is er het Elektronisch Kinddossier. Geen streepjescode voor elk kind, zoals onlangs in Vrij Nederland stond, maar niet meer en niet minder dan een gedigitaliseerde versie van het papieren medische dossier van een kind. Op lokaal niveau, want door allerlei ontwikkelingen, waaronder juridische, heb ik afgezien van het invoeren van één centraal systeem. Ik ga er wel van uit dat iedereen in de jeugdgezondheidszorg op 1 januari 2009 digitaal gegevens kan registreren.

Maar landelijke uitwisseling van gegevens is en blijft het doel, want er mogen geen kinderen zoekraken door verhuizing of iets dergelijks. Over onder meer die landelijke koppeling van de lokale bestanden stuur ik deze zomer een brief naar de Tweede Kamer. Daarin zal ik ook mijn visie weergeven over het uitwisselen van informatie tussen de jeugdgezondheidszorg en andere organisaties die zich met de jeugd bezighouden, zoals de jeugdzorg, de leerplichtambtenaar en de politie.

Er komt overigens geen samenvoeging van het EKD en de Verwijsindex Risicojongeren, zoals Vrij Nederland schreef. Dat is echt een misverstand, want EKD en Verwijsindex zijn en blijven twee aparte systemen. Die overigens natuurlijk wel op elkaar aansluiten, zodat ze elkaars functioneren versterken.

Verder zal ik dit najaar een nota naar de Tweede Kamer sturen over gezonde jeugdcultuur. Kern van die nota zal zijn dat jongeren op hun achttiende een goede en gezonde uitgangspositie hebben voor de rest van hun leven. Onder meer door ze weerbaar te maken in de zin van: durf nee te zeggen tegen een biertje of een sigaret. En ze aan te moedigen om meer te sporten of te bewegen.

Daaraan moet hun leefomgeving dan wel meewerken. Ouders moeten het niet goedvinden dat hun kinderen al jong gaan drinken, het bedrijfsleven moet terughoudend zijn met hun reclames gericht op jongeren, scholen moeten gezonde producten aanbieden in de schoolkantines, gemeenten moeten voorzieningen treffen waar jongeren kunnen sporten, bijvoorbeeld in de vorm van trapveldjes enzovoort.

Dames en heren,

Ik rond af. Ik begon mijn verhaal met de constatering dat het over het algemeen goed gaat met onze jeugd. Dat mag u voor een belangrijk deel op uw conto schrijven. Dankzij uw inzet groeit het overgrote deel van de jeugd op tot gezonde en gelukkige volwassenen.

Toch wil ik nog een stap verder gaan. Ik vind dat het onze gezamenlijke plicht, onze gezamenlijke ambitie, onze gezamenlijke missie moet zijn dat niet het overgrote deel, maar álle kinderen álle kansen krijgen om gezond en veilig op te groeien. En ook om hun talenten te ontwikkelen, plezier te hebben, hun steentje te leren bijdragen aan de maatschappij en goed voorbereid te zijn op de toekomst.

We moeten er daarom samen aan werken dat de jeugd van tegenwoordig gezonder gaat leven en gaat investeren in een gezonde toekomst. Ik beschouw het als een gezamenlijke krachtsinspanning en ook als een gezamenlijke verantwoordelijkheid om kinderen een goede, gezonde en veilige basis te geven waarop ze de rest van hun leven kunnen voortbouwen.

U gaat daar vandaag en morgen nog veel meer over horen en ook met elkaar over praten. Ongetwijfeld heeft u ook ideeën hoe het beter kan of anders moet. U maakt de jongeren waar we het hier over hebben immers vrijwel dagelijks in de praktijk mee, vaker dan ik in elk geval. Ik hoop dat u die ideeën met mij wilt delen, zodat ik daar rekening mee kan houden in mijn beleid, mijn plannen en mijn maatregelen. Laten we samen werken aan een gezonde toekomst van onze jeugd, want zij zijn de volwassenen van morgen.

Ik wens u daarom nog een interessant, informatief en vooral inspirerend vervolg toe van dit congres.

Dank u wel.