‘Gezonde samenleving is een gezins- en kindvriendelijke samenleving’

De zorg voor kinderen en voor gezinnen is een investering in de toekomst van onze samenleving. Een gezonde, vitale samenleving is per definitie een gezinsvriendelijke en kindvriendelijke samenleving. Dat zei minister Rouvoet tijdens de landelijke conferentie van de Vereniging van Regionale Christelijke Gereformeerde Studiekringen (RCGS). De tekst van zijn toespraak is hieronder afgedrukt.

Een paar weken geleden was ik bij het Elfde Uur van Andries Knevel. Samen met twee anderen, onder wie tv-presentatrice Myrna Goossen. Zij was er omdat ze onlangs een boekje heeft geschreven, met een prachtige titel: ‘Zo mooi, zo lief, zo klein.’

Misschien heeft u het boekje bij het Kruidvat zien liggen vorige maand. Maar vermoedelijk niet, want het was in twee dagen compleet uitverkocht! 10.000 exemplaren.

Zoals ik van Myrna zelf begreep, is het een boekje over liefde. ‘45 Pagina’s pure liefde’, vertelde ze. En ze straalde erbij. Liefde van vaders, moeders, tantes, opa’s en oma’s voor een pasgeboren kind.

‘Soms blijf ik mij verwonderen

dat wonder boven wonder

het allergrootste wonder

zomaar in mijn armen ligt.’

Wát er ook uit spreekt, in elk geval grote verwondering bij het zien van een nieuw, klein mensje. En daar sluit ik mij graag bij aan. Elk kind is een wonder. En ik ben erg blij dat verreweg de meeste ouders en grootouders, dat ook zo ervaren. Ik hoop dat het boekje van Myrna Goossen nog vele keren herdrukt wordt. Want dat lijkt me een goede start voor elk kind, voor elk jong gezin.

Beste mensen,

Het is mij een genoegen om vandaag bij u te zijn en met u na te denken over de waarde, de betekenis en de bedreigingen van het gezin. Ik heb begrepen dat de meesten van u professioneel of vrijwillig betrokken zijn bij hulpverlening. Dat waardeer ik enorm. Ik heb er ook respect voor.

En ik hoop dat u veel kunt betekenen voor de kinderen, volwassenen en gezinnen aan wie u hulp verleent.

Als minister voor Jeugd en Gezin probeer ik er alles aan te doen om gezinnen te ondersteunen. De aandacht voor het gezinsbeleid is de laatste jaren gelukkig toegenomen. Het kabinet waarvan ik deel uitmaak, wil met het instellen van een programmaministerie en het voeren van een expliciet gezinsbeleid antwoord geven op de uitdagingen die de huidige, dynamische samenleving aan mensen, specifiek aan gezinnen stelt. U weet daar alles van. Denk alleen al aan de druk op ouders vanwege de combinatie van arbeid en zorg.

Laten we beginnen met een paar cijfers. Afkomstig uit het rapport ‘Gezin van de Toekomst’, dat ik onlangs in ontvangst mocht nemen.

Allereerst het geboortecijfer in Nederland. Uit de gepresenteerde cijfers blijkt duidelijk dat het aantal geboorten afneemt.

In 2006 werden 185.000 kinderen geboren; dat zijn er ruim 20.000 minder dan in 2000. Het CBS meldde onlangs dat dit verschil vorig jaar nog verder is toegenomen tot 25.000.

De daling van het aantal kinderen heeft te maken met de stijgende kinderloosheid en de afname van het aantal gezinnen met drie of meer kinderen.

Volgens het rapport ‘Gezin van de Toekomst’ , is dat voor een belangrijk deel het gevolg van het uitstellen van het ouderschap.

Nederlandse vrouwen krijgen hun eerste kind als ze gemiddeld 29,4 jaar oud zijn, met alle medische risico’s van dien. Het aantal IVF/ICSI behandelingen is tussen 1995 en 2005 met 50 procent toegenomen. Het aantal kinderloze vrouwen groeit volgens dit rapport richting de 20 procent.

Waarschijnlijk is dit voor u geen nieuws, maar ik vind het wel een ontwikkeling om bij stil te staan. Moederschap wordt tegenwoordig vaak als privé-hobby gezien.

Dat blijkt onder meer uit het boek ‘Wie wil er nog moeder worden’ van Christien Brinkgreve.

Veel vrouwen zitten in een spagaat tussen hun kinderwens en een droomcarrière. En niet iedereen reageert verheugd als een vrouw vertelt dat ze zwanger is.

Dat zou anders moeten. In onze samenleving moet er ruimte en respect zijn voor een kinderwens. Een kinderwens moet heel gewoon zijn. Niet alleen met het oog op degene die een kind wenst, maar ook met het oog op de toekomst van onze samenleving en de noodzakelijke solidariteit tussen generaties.

Wat mij bijzonder bezighoudt, is de vraag waarom Nederlandse vrouwen in internationale onderzoeken zeggen dat ze meer kinderen zouden willen, dan dat ze krijgen. Is het ouderschapsverlof te beperkt? Schiet de kinderopvang te kort? Komt het door het hoge aantal echtscheidingen? Doen mannen te weinig aan zorg?

Dat zijn vragen die volgens mij eerlijk en open besproken zouden moeten worden. En u kunt daar vast nog wel wat vragen aan toevoegen. Daarom heb ik deze discussie onlangs geagendeerd en zal daar aandacht aan besteden in mijn Gezinsnota, die in het najaar zal verschijnen.

Maar ik heb ook nog wat andere statistieken.
Uit het eerder genoemde onderzoek blijkt dat het aantal eenoudergezinnen de laatste jaren fors is toegenomen. Inmiddels bestaat 18 procent van alle gezinnen uit eenoudergezinnen. De grootste stijging vindt plaats in allochtone groepen.

Uit de cijfers blijkt ook dat het gezin nog steeds een geliefde samenlevingsvorm is, ondanks alle stormen van individualisme die de laatste jaren over ons heen zijn gewaaid. 35 procent van de huishoudens vormt toch nog steeds een gezin.

Alles bij elkaar genomen, groeit 88 procent van alle kinderen op in een twee-oudergezin. Het twee-oudergezin is dus nog altijd heel normaal, al is het niet de enige gezinsvorm.

Gelukkig gaat het met de opvoeding in de meeste gezinnen in Nederland goed. Ik kan het nooit nalaten om dat te onderstrepen. Er is geen reden om ‘de opvoeding in Nederland’ te problematiseren.

Natuurlijk heeft iedere ouder wel eens vragen of zorgen over zijn kind. Daar is niks vreemd aan.

Als ouders daarvoor niet terecht kunnen bij familie, vrienden, collega's – dan moet de overheid ervoor zorgen dat ze met hun vragen of problemen bij een instelling kunnen aankloppen die hen wel kan helpen.

Om die reden ben ik gemeenten aan het stimuleren een Centrum voor Jeugd en Gezin op te richten, waarin diverse vormen van hulp en zorg, verleend door bestaande instanties, worden gebundeld. Laagdrempelige centra, waar ouders net zo eenvoudig binnenstappen als bij een school. Het doel is dat deze centra een grote rol spelen bij preventie, vroegsignalering van problemen en opvoedingsondersteuning. Want hoe eerder we erbij zijn, hoe meer we kunnen doen om te voorkomen dat een gezin, een kind, een puber, verstrikt raakt in een net van problemen, waar het alleen nog maar met heel veel moeite uit kan komen.

Met 85 procent van de kinderen gaat het goed. En we moeten ontzettend ons best doen om dat zo te houden. Ongeveer 10 procent van de kinderen heeft hulp nodig bij dreigende problemen. En 5 procent van de kinderen zit echt in de problemen.

Ik beschouw het als een zware verantwoordelijkheid om die kinderen niet in de kou te laten staan. Dat is een opgave waar wij met man en macht aan moeten werken.

De risico’s en problemen die 15 procent van de kinderen bedreigen, hangen ook samen met de opvoeding en de thuissituatie. Kinderen in zogeheten multi-probleemgezinnen lopen per definitie een groot risico op opgroei- en ontwikkelingsproblemen. Steeds vaker wordt een beroep gedaan op jeugdgerelateerde regelingen, zoals de provinciale jeugdzorg, het speciaal onderwijs, de jeugd GGZ en de Wajong. Dat maakt een integraal jeugd- en gezinsbeleid dus harde noodzaak.

U weet dat de laatste maanden heel veel aandacht is besteed aan de vraag of en wanneer de overheid mag ingrijpen achter de voordeur. Het lijkt wel of de discussies zich daar steeds op toespitsen. Ik kan me voorstellen dat u daar ook mee zit.

Ik begrijp heel goed de zorg van mensen die niet willen dat de overheid zich te veel met de opvoeding bemoeit. Geen twijfel: ouders zijn naar de aard en structuur van het gezinsverband zelf persoonlijk verantwoordelijk voor de zorg en opvoeding van hun kind.

Maar ik denk dat we hier geen discussie hoeven te voeren over de vraag of de overheid in gevallen van kindermishandeling het recht heeft om in te grijpen. Jaarlijks worden naar schatting ruim 100.000 kinderen in Nederland verwaarloosd of mishandeld. Een ontstellend cijfer, dat we haast niet tot ons door durven laten dringen.

Ik hoop vurig dat we er door preventie en aandacht in slagen om dat aantal de komende jaren naar beneden te brengen, en vooral ook om het onderwerp bespreekbaar te maken.

Over de noodzaak om in te grijpen bij kindermishandeling bestaat sinds de introductie van de kinderbescherming begin vorige eeuw algemene overeenstemming. De discussie die we nu politiek en maatschappelijk voeren, gaat vooral over de vraag in hoeverre de overheid zich mag bemoeien met de opvoeding als het mis dreigt te gaan. Mag de overheid ingrijpen als er sprake is van dreigende opgroeiproblemen of als ouders hulp blijven weigeren en het belang van het kind bij een gezond en veilig opvoedmilieu in het geding is?

Dat is een spannende vraag. Voor u, voor mij en ook voor een politieke partij die in een antirevolutionaire traditie staat, zoals de ChristenUnie. Een traditie waarin de soevereiniteit in eigen kring een centrale gedachte is.

Ik heb daar laatst op een studiedag in Leiden met een aantal wetenschappers en ethici intensief over gesproken. Ik wil er in uw midden ook graag nog iets over zeggen.

Soevereiniteit in eigen kring komt er in essentie op neer dat verbanden of kringen waarin mensen samenleven, een eigen aard en eigen normatieve structuurkenmerken kennen. In deze visie staat bepaald niet het autonome individu centraal. Integendeel. Volgens deze visie komt de mens pas tot zijn recht in relatie tot zijn naasten, tot zijn omgeving, tot zijn Schepper.

De verschillende kringen staan dus naast elkaar, en zijn daarmee gelijkwaardig. Kerk en staat bijvoorbeeld zijn twee gescheiden, afzonderlijke grootheden. De kerk staat niet boven de staat, de staat niet boven de kerk.

Dat geldt ook voor het gezin. Het gezin is niet afgeleid van de staat, maar is een zelfstandig verband. Het is dus niet zo dat de opvoeding van kinderen door de staat aan het gezin is gedelegeerd. Vroeger kon zoiets in socialistische kringen nog wel eens worden gezegd, maar dat wijzen wij in onze traditie radicaal en principieel van de hand. Af en toe hoor ik, ook in debatten in de Kamer, nog wel eens er een ,,gezamenlijke verantwoordelijkheid is voor de opvoeding van onze kinderen’’. Die manier van spreken gaat mij te veel voorbij aan de verantwoordelijkheid van de ouders.

Ik kan u zeggen dat ik nog steeds helemaal achter de gedachte van soevereiniteit in eigen kring sta. Ik beschouw die gedachte nog dagelijks als leidraad. Maar ik ben wel beducht voor twee misverstanden, die gemakkelijk kunnen opdoemen.

Het eerste misverstand is dat soevereiniteit in eigen kring als een statisch beginsel wordt beschouwd.

Het tweede is dat wordt gedacht dat er waterdichte schotten tussen de verbanden of kringen zouden staan.

Ik wil dit graag toelichten. Laat ik beginnen met de waterdichte schotten. Alle kringen hebben hun eigenheid, maar er is één ding dat alle kringen gemeenschappelijk hebben: het dienen van recht en gerechtigheid. Inclusief het tot zijn recht en bestemming laten komen van wie aan je zorgen is toevertrouwd of die onder je gezag staat. Dat is de roeping van alle gezagsdragers. Daarbij kunt u onder meer denken aan leraren en ouders. Ik verwijs hier naar de brieven van Paulus waar hij, als hij het heeft over wat van mensen in verschillende verhoudingen en relaties wordt gevraagd, herhaaldelijk schrijft: ‘Want dat is recht in de ogen des Heren’.

Het tweede misverstand is dat dit beginsel als een statisch iets wordt beschouwd. Geen enkel beginsel, dus ook niet soevereiniteit in eigen kring, is bedoeld als blauwdruk. Het is een ordeningsprincipe dat toegepast moet worden in de dynamiek van de maatschappelijke ontwikkelingen, in de tijd waarin wij leven.

Er zijn altijd situaties waarin gezagsdragers zich buiten de sfeer van hun eigen kring begeven, en zich bemoeien met een andere kring, die klaarblijkelijk ‘in nood’ is. Zo heb ik dat jaren geleden al in het boek Reformatorische Staatsvisie beschreven. Het is dus bepaald geen gelegenheidsargument van mijn kant wat ik doe en zeg in mijn huidige functie te rechtvaardigen. Maar ik heb er toen ook al bij geschreven dat het ingrijpen in een andere kring in principe een tijdelijk karakter moet hebben. Zodra het verantwoord is, moet de taakuitoefening weer worden overgelaten aan de oorspronkelijke gezagsdragers in de betreffende kring.

In onze traditie zien wij het als de hoofdtaak van de staat om de publieke gerechtigheid te bevorderen.

§ Dit betekent dat de overheid een schild moet zijn voor de zwakken en het onrecht moet bestrijden.

§ Daarnaast heeft de overheid ook een voorwaardenscheppende taak: zij moet de voorwaarden scheppen, zodat andere verbanden zich naar hun eigen aard kunnen ontwikkelen en tot hun recht kunnen komen.

§ En als het nodig is dient de overheid (tijdelijk) taken van andere maatschappelijke verbanden waar te nemen, als die randvoorwaarden onvoldoende blijken.

We kunnen dit ook anders zeggen: soms schieten de mogelijkheden van ouders onaanvaardbaar tekort. Zij kunnen hun taken niet uitoefenen, waardoor de rechten van hun kinderen worden geschonden: de kinderen hebben geen veilige omgeving en worden bedreigd in hun ontwikkelingsmogelijkheden. In dat geval mag de overheid optreden om problemen te voorkomen of te beëindigen.

Scherper nog: als de belangen van het kind (‘tot zijn recht of bestemming te komen’) écht in het geding zijn, heeft de overheid niet alleen het recht, maar als gevolg van haar roeping om de gerechtigheid te dienen, zelfs de plicht om in te grijpen.

Vanuit de gedachte van soevereiniteit in eigen kring is er in zo’n geval geen sprake van onrechtmatige staatsbemoeienis of overschrijden van grenzen. Integendeel. De staat geeft terecht invulling aan zijn unieke roeping.

Maar ik wil benadrukken dat dit overheidsoptreden zoveel mogelijk tijdelijk moet zijn. Het moet erop gericht zijn om ouders in staat te stellen hun eigen verantwoordelijkheid zo snel mogelijk weer op te nemen.

Volgens mij geven deze uitgangspunten duidelijk de richting aan voor het beleid ten aanzien van gezin, jeugd en opvoeding dat ik wil voeren. De overheid bevordert de gerechtigheid, schept voor andere verbanden de voorwaarden voor het nemen van eigen verantwoordelijkheid.

Zij ondersteunt daarbij zonodig, en neemt in het uiterste geval verantwoordelijkheden (tijdelijk) over. Deze visie is van groot belang in het debat over het ingrijpen door de overheid in opvoedingssituaties.

Ik ben zelf tot drie conclusies gekomen ten aanzien van de verhouding tussen overheid en gezin, die ik graag met u wil delen:

1. Mijn eerste conclusie is deze: de overheid schept voorwaarden waardoor gezinnen zich kunnen ontwikkelen en ouders de opvoeding en verzorging van kinderen op zich kunnen nemen.

Te denken valt aan inkomensondersteuning, aan wetgeving die het combineren van arbeid en zorg ondersteunt en ook aan het beschikbaar stellen van opvoedadvies op vrijwillige basis, bijvoorbeeld via de jeugdgezondheidszorg, opvoedcursussen of de jeugdzorg.

Het kan soms ook betekenen dat de overheid een gezin helpt om, als het daar zelf niet in slaagt, het eigen sociale netwerk te mobiliseren.

Dat is de benadering die bekend staat als de Eigen Kracht Conferentie, die ik ook zeer warm ondersteun en verder wil verspreiden in het land. De overheid kan ook wijzen op het bestaan van relatie-cursussen, om partners aan te spreken op de verantwoordelijkheid om elkaar trouw te blijven en de duurzame zorg voor hun kinderen op zich te blijven nemen.

2. Mijn tweede conclusie:

Als een gezin in problemen is geraakt, al of niet door eigen toedoen, en hulp of zorg op vrijwillige basis biedt geen uitkomst, kan dit aanleiding zijn voor de overheid om in te grijpen en (een deel van) de verantwoordelijkheid van ouders op zich te nemen.

Te denken valt aan het meer verplichtend aanbieden van een hulp- of zorgtraject aan het kind, een ondertoezicht-stelling zo nodig met uithuisplaatsing en opname in een pleeggezin of in de residentiële zorg. Wanneer ouders onwillig zijn en niet mee willen werken of zorg mijden, maar het belang van het kind dit vereist, kan dit dus zelfs tegen hun wil gebeuren.

Dat betekent dus dat de nood hoog moet zijn opgelopen. In dat geval vereist het dienen van gerechtigheid dat de boel niet op zijn beloop wordt gelaten, maar dat er wordt ingegrepen. Want de ouders maken hun verantwoordelijkheid jegens het kind niet waar.

3. Mijn derde conclusie is dat dit ingrijpen incidenteel en tijdelijk moet zijn. Het ingrijpen moet gericht zijn op herstel van het vermogen om zelfstandig verantwoordelijkheid te dragen.

Dit maakt zoiets als verplichte opvoedondersteuning als onderdeel van een uithuisplaatsing ook zo van belang. Het stelt ouders beter in staat om na terugkeer van het kind hun opvoedtaken weer op zich te nemen.

Mijn aanpak is erop gericht dat hulpverleners zich niet afzonderlijk met een deel van het probleem bezig houden, maar juist met elkaar samenwerken om het gezin als geheel weer op de rails te krijgen. Die benadering staat mij voor ogen met het motto ‘1 gezin, 1 plan’.

Mijn beleid is gericht op het ‘toerusten tot verantwoordelijkheid’. Het doel is gezinnen dusdanig te ondersteunen dat zij zelfstandig verantwoordelijkheid kunnen dragen.

Ik ben er elke dag dankbaar voor dat wij als ChristenUnie de kans hebben gekregen om het programmaministerie Jeugd en Gezin in te vullen. Ik ben ervan overtuigd dat wij juist op dit beleidsterrein een groot verschil kunnen maken.

Dit kabinet is begonnen met het motto ‘Samen werken, Samen leven’.

Wij zien het als opdracht om te werken aan de kwaliteit van de samenleving, aan sociale cohesie en gemeenschappelijke normen en waarden.

Dit kabinet ziet het gezin als een belangrijke bron voor het kweken van betrokkenheid bij de samenleving. En meer dan dat. Ik citeer uit het Coalitieakkoord: “Een gezinsvriendelijk beleid draagt eraan bij dat kinderen van jongs af aan zelfvertrouwen, weerbaarheid en verantwoordelijkheidsgevoel mee krijgen.”

Dat is voor mij de rode draad in mijn beleid. Het jeugd- en gezinsbeleid moet gezinnen grond onder de voeten geven, hun kracht versterken. Ik doe dat vanuit mijn positie en mijn verantwoordelijkheid. Ik hoop dat u dat doet op uw positie en vanuit uw verantwoordelijkheid.

Jeugdbeleid is niet simpel. Hulpverlening is niet goedkoop, en ik bedoel dat niet in materiële zin. Ik weet dat u soms met de handen in uw haar staat, bij de puinhopen van wat een veilig gezin zou moeten zijn. Ik weet dat u vaak veel meer zou willen dan u soms kunt waarmaken of bereiken. En ik realiseer me dat u in toenemende mate onder kritiek staat als het niet goed gaat.

En ik besef dat wij soms machteloos staan, omdat we niet achter de voordeur kunnen kijken.

Maar ik hoop juist met de benadering van ‘1 gezin, 1 plan’ te bereiken dat hulpverleners meer samenwerken en daardoor ook meer voor een gezin kunnen betekenen.

Het zit ‘m vaak niet in het geld.

In een recent verschenen rapport over hulpverlening aan multiprobleem-gezinnen stond een berekening hoeveel geld we besteden aan gezinnen met meerdere problemen. De onderzoekers waren een man tegengekomen die met 42 hulpverleners te maken had! Dat kost de samenleving een vermogen. Maar waarschijnlijk voelde deze man zich nog steeds niet afdoende geholpen.

De hulpverlening wordt niet altijd beter met meer geld. Belangrijker zijn goede samenwerking, goede afspraken en het nemen van verantwoordelijkheid.

Beste mensen,

De zorg voor kinderen en voor gezinnen, is een investering in de toekomst van onze samenleving.

Een gezonde, vitale samenleving is in mijn ogen dan ook per definitie een gezinsvriendelijke en kindvriendelijke samenleving.

In gezinnen krijgen kinderen de belangrijkste normen en waarden mee. Het voorbeeld van de ouders blijkt daarbij van het allergrootste gewicht. Goed voorbeeld doet goed volgen – en het omgekeerde is helaas ook waar.

In gezinnen leren kinderen omgaan met grenzen. Ze leren dat hun gedrag gevolgen heeft, voor hun eigen gezondheid bijvoorbeeld, als het gaat om alcohol- of drugsgebruik. Ze leren ook dat bepaald gedrag in de samenleving niet wordt getolereerd, zoals spijbelen, vernielen of stelen. Dan kan er zelfs een spijbelrechter of een politieagent aan te pas komen, die ook sancties oplegt.

Het hart van de opvoeding is: kinderen toerusten tot verantwoordelijkheid en ze leren omgaan met grenzen.

Elke ouder wenst dat zijn kind zich ontwikkelt tot een mens die verantwoordelijkheid neemt voor zijn eigen leven, voor zijn eigen keuzes, en ook voor zijn omgeving. Opvoeden is: kinderen gedoseerd en liefdevol de kans geven om met die verantwoordelijkheden te oefenen.

Onze kinderen zijn het kostbaarste kapitaal dat wij als samenleving hebben.

Om het in de sfeer van Myrna Goossen te zeggen: elk kind is een wonder. Ieder kind is het waard om gezien te worden.

Dat betekent dat wij gezinnen maximaal moeten ondersteunen, zodat kinderen er veilig en in liefde kunnen opgroeien tot zelfstandige, verantwoordelijke mensen, die op hun beurt hun plaats in de samenleving kunnen innemen.

U presenteert vandaag een boekje met spreuken over gezin en opvoeden. Ik vond er zelf ook één: ‘Als het met het gezin goed gaat, bloeit de samenleving’. Een uitspraak van Confucius!

Ik wens u veel zegen en vreugde in uw werk!