Antwoorden op kamervragen van Wiegman-Van Meppelen Scheppink en Voordewind over adoptie van embryo's

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

PG-K-U-2808845

14 januari 2008

Antwoorden van staatssecretaris Bussemaker, mede namens de Minister voor Jeugd en Gezin en de Minister van Justitie, op kamervragen van de Kamerleden Wiegman-Van Meppelen Scheppink en Voordewind over adoptie van embryo's (2070803050).

Vraag 1
Bent u op de hoogte van het bericht dat het Medisch Centrum Kinderwens in Leiderdorp volgend jaar binnen zijn eigen muren embryo-adoptie wil gaan aanbieden?

Antwoord 1
Ja.

Vraag 2
Hoe beoordeelt u de mogelijkheid van embryo-adoptie, mede in het licht van de Embryowet en de recent verschenen beleidsbrief medische ethiek?

Antwoord 2
Zoals ook is aangegeven in de antwoorden op de vragen van het Kamerlid Gill’ard (2070802790) is wat ons betreft ‘embryodonatie’ de juiste term voor wat in het artikel minder juist is aangeduid als ‘embryo-adoptie’. Artikel 8 van de Embryowet maakt embryodonatie wettelijk mogelijk. Ingevolge het eerste lid, onder a, daarvan kunnen namelijk meerderjarigen die in staat zijn tot een redelijke waardering van hun belangen ter zake, embryo’s die ten behoeve van de eigen zwangerschap buiten het lichaam tot stand zijn gebracht maar niet meer daarvoor zullen worden gebruikt, ter beschikking stellen ten behoeve van de zwangerschap van een ander. Artikel 8, eerste lid, maakt ook terbeschikkingstelling van dergelijke embryo’s mogelijk voor andere doeleinden, zoals het verrichten van ingevolge de wet toelaatbaar wetenschappelijk onderzoek met die embryo’s. Steeds dient ten minste ook voldaan te zijn aan de overige relevante voorwaarden die de wet aan de terbeschikkingstelling stelt, zoals die inzake de geïnformeerde toestemming als omschreven in artikel 6, en het in de desbetreffende instelling voorhanden zijn van een protocol als bedoeld in artikel 2. In zo’n protocol moeten onder meer ook regels over het in voorkomend geval mogelijke gebruik van overgebleven embryo’s voor andere doeleinden dan de eigen zwangerschap zijn opgenomen. Wij gaan ervan uit dat het Medisch Centrum Kinderwens (MCK), alvorens dit daadwerkelijk over zal gaan tot toepassing van de mogelijkheid die de Embryowet ten aanzien van embryodonatie biedt, aan de uit die wet voortvloeiende verplichtingen zal hebben voldaan. Het bestuur van het MCK is verzocht om wanneer en zodra een protocol is vastgesteld waarin ook specifiek aandacht wordt besteed aan embryodonatie, dit aan de ondergetekende toe te zenden.
Ten slotte merken wij op dat niet alleen de Embryowet embryodonatie al langer toestaat, maar dat embryodonatie en implantatie van een gedoneerd embryo zich zeker ook verdragen met de algemene uitgangspunten zoals verwoord in de beleidsbrief medische ethiek (Kamerstukken II 2006/2007, 30 800 XVI, nr. 183). De mogelijkheid tot embryodonatie kan worden gezien als een voorbeeld van een invulling zoals die is gegeven aan het op blz. 10 van de brief vermelde uitgangspunt ’respect voor het leven’.

Vraag 3
Hoe beoordeelt u de medisch-ethische en juridische dilemma’s die deze bijzondere vorm van adoptie oplevert?

Antwoord 3
Bij de behandeling van het wetvoorstel inzake de Embryowet respectievelijk het wetsvoorstel dat tot de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting heeft geleid, zijn de medisch-ethische en juridische aspecten verbonden aan embryodonatie en met name ook het belang van het kind dat geboren zal worden, uitdrukkelijk aan de orde geweest. De wetgever heeft het medisch-ethisch aanvaardbaar geacht om in de Embryowet onder voorwaarden, zoals geïnformeerde toestemming van de donoren, de mogelijkheid op te nemen tot terbeschikkingstelling van na ivf overgebleven embryo's ten behoeve van de zwangerschap van een ander. Zoals in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel van die wet is gesteld “heeft de arts zijn professionele verantwoordelijkheid om geen behandeling uit te voeren die moreel niet acceptabel is, met name wanneer het belang van het kind ernstig bedreigd wordt” (Kamerstukken II 2000/2001 27423, nr. 3, blz. 14). Dit geldt uiteraard ook in de fase waarin embryodonatie aan de orde is. Voorts blijkt ook uit de behandeling van het wetsvoorstel van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting dat daarbij veel aandacht is besteed aan de betekenis die toegekend moet worden aan het belang van het kind om zijn biologische achtergrond te kennen enerzijds en aan het belang van de geborgenheid in het gezin waarin het kind opgroeit anderzijds (zie Handelingen I 2001/2002, blz. 1310 respectievelijk 1311).
Het gaat hier niet om adoptie zoals de wet (artikel 1:227 e.v. BW) die kent en evenmin om een bijzondere vorm daarvan. Immers, in geval van embryodonatie is volgens artikel 1:198 BW de vrouw uit wie het kind geboren automatisch de juridische moeder, en is haar echtgenoot ook al van rechtswege de juridische vader. Indien bij de vrouw het gedoneerde embryo met toestemming van haar echtgenoot is geïmplanteerd, kan die echtgenoot het vaderschap niet ontkennen (artikel 1:200 lid 3 BW). Wanneer het kind niet binnen het huwelijk van de vrouw geboren is, is de man die het kind heeft erkend de juridische vader (artikel 1:199 lid 1 onder a respectievelijk lid 1 onder c BW).

Vraag 4
Geldt bij deze vorm van adoptie ook het recht van kinderen op het kennen van hun biologische ouders, zoals conform de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting ook is bepaald bij kunstmatige bevruchting met gebruikmaking van het zaad van een andere man of de eicel van een andere vrouw?

Antwoord 4
Ook bij embryodonatie ten behoeve van de zwangerschap van een ander is de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting volledig van toepassing. Bijgevolg heeft het kind recht op informatie over zijn biologische ouders en kan het, wanneer het de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt, onder de voorwaarden die artikel 3, tweede en derde lid, van die wet bevat, de relevante persoonsidentificerende gegevens verkrijgen. In geval van geboorte na embryodonatie betreft dit dan zowel gegevens over de vrouw van wie de eicel afkomstig was als gegevens over de man van wie het sperma afkomstig was.

Vraag 5
Is op adoptie van embryo’s de normale adoptieprocedure uit het personen- en familierecht van toepassing?

Antwoord 5
Neen, er is geen sprake van adoptie als bedoeld in Titel 12 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

Vraag 6
Bent u van plan met nadere richtlijnen te komen om de medisch-ethische en juridische aspecten van deze vorm van adoptie te waarborgen, en ook de rechten van het kind duidelijk vast te leggen, waaronder in ieder geval het vastleggen van de gegevens van de biologische ouders en het recht van het kind op het kennen van de biologische ouders, conform de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting?

Antwoord 6
Zoals uit bovenstaande antwoorden blijkt, komen de medisch-ethische en de juridische aspecten en met name ook de rechten en het belang van het kind al tot uitdrukking in geldende regelgeving, onder meer in de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting. Daar komt bij dat met vertegenwoordigers van beroepsgroepen al enige tijd overlegd wordt over de eventuele wenselijkheid van aanpassingen in, respectievelijk aanvullingen op het ‘Modelreglement Embryowet’, het eerder door de beroepsgroepen opgestelde model voor het in artikel 2 van de Embryowet bedoelde protocol. In het verlengde daarvan zal aan de beroepsgroepen onder meer ook expliciet worden verzocht om, waar nodig, zódanige - specifiek op de mogelijkheid van implantatie van een na embryodonatie beschikbaar gekomen embryo betrekking hebbende - aanvullende aanwijzingen te formuleren, dat ook dan de belangen van het toekomstige kind daarbij op verantwoorde wijze worden meegewogen.
Gezien de reeds bestaande regelgeving, de betrokkenheid van de beroepsgroep en voorgenomen protocolvorming door de kliniek, achten wij nú van overheidswege vast te stellen nadere richtlijnen dan ook niet nodig.

Toelichting.
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen ter zake van het lid Gill’ard, ingezonden 17 oktober 2007 (2070802790)