Antwoorden op kamervragen van Van der Staaij over het afstaan van embryo's ter adoptie

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

PG-K-U-2809316

14 januari 2008

Antwoorden van staatssecretaris Bussemaker en mede namens de Minister van Justitie, op kamervragen van het Kamerlid Van der Staaij over het afstaan van embryo’s ter adoptie (2070803280).

Vraag 1
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat in de afgelopen jaren in Nederland diverse keren embryo’s die zijn overgebleven na een reageerbuisbevruchting zijn afgestaan aan anderen dan de natuurlijke ouders?

Antwoord 1
Ja, de Minister van Justitie en ik hebben kennis genomen van het aangehaalde bericht. Wij gaan ervan uit dat met “natuurlijke ouders” wordt gedoeld op degenen van wie de eicel en het sperma waarmee het embryo tot stand is gebracht, afkomstig zijn.

Vraag 2
Is het waar dat het in Nederland wettelijk mogelijk is om embryo’s af te staan? Welke rechtsregels zijn op deze situatie van toepassing? Wat is uw oordeel over deze mogelijkheid?

Antwoord 2
Ja, de Embryowet voorziet in de mogelijkheid daartoe. Op de voorwaarden die deze wet stelt wordt in het antwoord op vraag 3 nader ingegaan. Het betreft embryo’s die na een IVF-behandeling overblijven. De mogelijkheid om deze ter beschikking te stellen voor de zwangerschap van een ander beoordelen wij positief.

Vraag 3
Is er bij de onder meer door het Medisch Centrum Kinderwens aan te bieden mogelijkheid sprake van de ruimte die gegeven wordt in artikel 8 van de Embryowet om een embryo ter beschikking te stellen ten behoeve van de zwangerschap van een ander?

Antwoord 3
Ja. Het Medisch Centrum Kinderwens (MCK) te Leiderdorp wil praktische invulling geven aan de mogelijkheid tot embryodonatie, oftewel terbeschikkingstelling van een embryo ten behoeve van de zwangerschap van een ander, zoals de Embryowet die biedt. Ingevolge artikel 8, eerste lid, onder a, van de Embryowet kunnen meerderjarigen die in staat zijn tot een redelijke waardering van hun belangen ter zake, embryo’s die ten behoeve van de eigen zwangerschap buiten het lichaam tot stand zijn gebracht, maar niet meer daarvoor zullen worden gebruikt, ter beschikking stellen ten behoeve van de zwangerschap van een ander. Daarnaast maakt artikel 8, eerste lid, onder b en c ook terbeschikkingstelling van dergelijke embryo’s mogelijk voor andere doeleinden, zoals het verrichten van ingevolge de wet toelaatbaar wetenschappelijk onderzoek met die embryo’s. Uiteraard dient wel steeds voldaan te zijn aan de overige relevante voorwaarden die de Embryowet stelt, zoals die inzake de geïnformeerde toestemming als omschreven in artikel 6, en het in de betreffende instelling voorhanden moeten zijn van een protocol als bedoeld in artikel 2. In zo’n protocol moeten onder meer ook regels over het in voorkomend geval mogelijke gebruik van overgebleven embryo’s voor andere doeleinden moeten zijn opgenomen.

Vraag 4
Wat is in dit verband de precieze status van de in het tweede lid van artikel 8 Embryowet genoemde schriftelijke terbeschikkingstelling? Staat deze mogelijkheid gelijk aan het doen van afstand van het betrokken embryo?

Antwoord 4
Het tweede lid van artikel 8 van de Embryowet geeft de voorwaarden aan die gelden bij terbeschikkingstelling van een embryo. De terbeschikkingstelling kan slechts schriftelijk en om niet worden gedaan en niet eerder dan nadat álle betrokkenen zijn ingelicht over de aard en het doel van de terbeschikkingstelling en daarvoor toestemming hebben gegeven. Omdat ieder van de betrokkenen voor zover de embryo’s nog niet zijn gebruikt, de terbeschikkingstelling te allen tijde kan herroepen, kan niet gesproken worden van het doen van afstand van de betreffende embryo’s. Van afstand gedaan hebben is slechts sprake wanneer een ter beschikking gesteld embryo ook daadwerkelijk gebruikt is voor doeleinden waarvoor toestemming is gegeven.

Vraag 5
Is er bij het afstaan van embryo’s in juridische zin (tevens) sprake van adoptie door de ontvangende ouders? In hoeverre zijn de artikelen 1:227 e.v. van het Burgerlijk Wetboek (BW) op deze situatie van toepassing? Is er hierbij – mede in het licht van artikel 1:2 BW – nog verschil tussen de situatie vóór en na de geboorte?

Vraag 6
Is vóór de geboorte van het kind het effect van de schriftelijke terbeschikkingstelling gelijk aan de juridische gevolgen van adoptie?

Antwoord 5 en 6
Er is bij embryodonatie geen sprake van adoptie als bedoeld in Titel 12 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. De (juridische) moeder van een door middel van embryodonatie tot stand gekomen kind is de vrouw uit wie dat kind is geboren; de echtgenoot van die vrouw is de juridische vader. Indien bij de vrouw het gedoneerde embryo is geïmplanteerd met toestemming van haar echtgenoot, kan die echtgenoot het vaderschap niet ontkennen (zie artikel 1:200 lid 3 BW). Wanneer het kind niet binnen het huwelijk van de vrouw geboren is, is de man die het kind erkent de vader (zie artikel 1:199, onder c, BW).
Artikel 1:2 BW is ook in deze situatie van toepassing. Dit betekent dat het kind als reeds geboren (uit de vrouw bij wie het embryo is geïmplanteerd) wordt aangemerkt, zo dikwijls zijn belang dit vordert. Uit artikel 1:2 BW vloeit tevens voort dat, wanneer een zwangerschap die volgt op de implantatie van een gedoneerd embryo heeft geleid tot de geboorte van een kind dat dood ter wereld komt, dit kind wordt geacht nooit te hebben bestaan.

Vraag 7
Is na de geboorte van het kind dat voortkomt uit het ter beschikking gestelde embryo nog sprake van een familierechtelijke band tussen de natuurlijke ouders en het kind of is er automatisch sprake van een familierechtelijke betrekking tussen het kind en degenen die het embryo hebben ontvangen, vergelijkbaar met artikel 1:229 BW?

Antwoord 7
Er is zowel voor als na de geboorte van een na embryodonatie geboren kind, geen sprake van een ‘automatische’ familierechtelijke betrekking, ofwel van afstamming als bedoeld in titel 1.11 BW, tussen het kind en de vrouw van wie de eicel, en de man van wie het sperma afkomstig was. Het is daarentegen wél zo dat er automatisch een familierechtelijke betrekking is tussen het kind enerzijds en anderzijds de vrouw uit wie het geboren is, alsmede haar echtgenoot of degene die het kind heeft erkend, en voorts ook met de bloedverwanten van die personen. Dit volgt uit artikel 1:197 BW. Adoptie van het desbetreffende kind is dus ook niet nodig om afstamming te bewerkstelligen. Het resultaat komt wel overeen met hetgeen artikel 1:229 lid 1 BW regelt inzake de gevolgen van adoptie van een kind.

Vraag 8
Maakt het voor de toepasselijkheid van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting uit of er sprake is van afzonderlijke donatie van zaad- en eicellen of van een embryo? Klopt het dat deze wet niet van toepassing is op het embryo dat door de natuurlijke ouders ter beschikking gesteld is ten behoeve van de zwangerschap van een ander, omdat er geen sprake is van donatie van zaad- of eicellen?

Antwoord 8
Voor het antwoord op de vraag of de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting van toepassing is, maakt het niet uit of er sprake is van afzonderlijke donatie van zaad- en eicellen of van een embryo. Artikel 2 van die wet houdt namelijk in dat wanneer kunstmatige bevruchting waarbij een eicel of sperma van een derde is gebruikt, geleid heeft tot de geboorte van een kind, bepaalde gegevens van de donor moeten worden aangeleverd aan de Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting. Daarnaast definieert de wet het begrip donor als degene die zaad of een eicel heeft afgestaan ten behoeve van kunstmatige donorbevruchting. Omdat er bij embryodonatie sprake is van twee donoren, zullen in dat geval dus van twee personen de bedoelde gegevens moeten worden geregistreerd.
Gelet op het bovenstaande luidt het antwoord op de vraag of de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting niet van toepassing is op een gedoneerd embryo, ontkennend.

Vraag 9
Is de consequentie van bevestigende beantwoording van de voorgaande vraag dat er in het geval van de terbeschikkingstelling van een embryo geen registratie op grond van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting verplicht is en dat de donoren daarom volledig anoniem kunnen zijn? Zijn er andere mogelijkheden om embryodonoren toch te verplichten hun identiteit bekend te maken, zodat volledig anonieme terbeschikkingstelling wettelijk onmogelijk is of wordt?

Antwoord 9
Zoals in het antwoord op vraag 8 is vermeld, is de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting ook van toepassing in geval van geboortes na embryodonatie. Artikel 3 daarvan bepaalt aan welke verzoeker onder welke omstandigheden welke gegevens omtrent een betrokken donor moeten worden verstrekt. Het tweede lid van artikel 3 geeft aan wanneer verstrekking van persoonsidentificerende gegevens mogelijk is. Dit kan indien iemand van zestien jaar of ouder daarom verzoekt, wetende of vermoedende te zijn verwekt door en ten gevolge van kunstmatige bevruchting met een eicel of zaad van een donor, en de donor met verstrekking van de gegevens schriftelijk heeft ingestemd. Indien de donor niet instemt, blijft verstrekking van deze gegevens uitsluitend achterwege indien, in aanmerking genomen de gevolgen die niet-verstrekking voor de verzoeker zou kunnen hebben, zwaarwegende belangen van de donor meebrengen dat verstrekking niet behoort plaats te vinden.

Vraag 10
Bent u voornemens om het regime van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting van overeenkomstige toepassing te verklaren?

Antwoord 10
Zoals hierboven is aangegeven, is wanneer embryodonatie leidt tot de geboorte van een kind, de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting van toepassing.

Vraag 11
In hoeverre wordt bij de terbeschikkingstelling van het embryo ook uitdrukkelijk rekening gehouden met de belangen van het kind? Waarom is de afweging van de belangen van het kind in de Embryowet niet uitdrukkelijk meegenomen? Bent u van plan richtlijnen te (laten) ontwikkelen om het belang van het kind uitdrukkelijk te betrekken in de overwegingen?

Antwoord 11
Zoals uit bovenstaande antwoorden blijkt, hebben behalve de medisch-ethische en de juridische aspecten ook de belangen van het kind hun weerslag gevonden in geldende regelgeving, zoals de Embryowet en de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting.
Behalve met het recht van het kind op informatie omtrent zijn afstamming is ook rekening gehouden met andere belangen van het (na embryodonatie) geboren kind. Zo moeten ingevolge artikel 2 van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting ook medische gegevens van de donor worden geregistreerd die van belang kunnen zijn voor de gezonde ontwikkeling van het kind, zoals deze gegevens in het Besluit donorgegevens kunstmatige bevruchting nog nader zijn gespecificeerd, en dienen ook fysieke kenmerken, opleiding en beroep van de donor alsmede gegevens omtrent de sociale achtergrond en een aantal persoonlijke kenmerken, een en ander zoals in genoemd besluit nader is bepaald, te worden geregistreerd. In ieder geval zijn deze gegevens toegankelijk voor de huisarts van het betrokken kind, respectievelijk voor het kind als dit twaalf jaar of ouder is, dan wel indien het nog geen twaalf jaar is, voor diens ouders.
Voorts kent ook het door de beroepsgroepen opgestelde ‘Modelreglement Embryowet' (het model van het protocol zoals artikel 2 van de Embryowet dat vereist) al onderdelen die zijn gericht op de bescherming van het belang van het kind. Zo wordt in hoofdstuk 3 daarvan als een van de doelen van de door de psychosociale counselor in geval van eiceldonatie te voeren gesprekken genoemd: “Identificeren van risicofactoren in de psychosociale voorgeschiedenis van de wensouders en het donorpaar die kunnen interfereren met hun vaardigheden om een veilig opvoedingsklimaat te creëren voor een toekomstig kind. Bij de afweging om al dan niet te behandelen dient het welzijn van het kind voorop te staan.“ Vervolgens zijn ook de vragen opgesomd die daarbij ten minste aan de orde moeten komen. Hoewel dit hoofdstuk betrekking heeft op eiceldonatie, ligt toepasselijkheid van veel van de elementen in geval van embryodonatie voor de hand. Zoals ook is toegelicht in het antwoord op vraag 6 van de Kamerleden Wiegman-Van Meppelen Scheppink en Voordewind (2070803050), zal in vervolg op al langer met vertegenwoordigers van beroepsgroepen gevoerd overleg aan de betrokken beroepsgroepen onder meer ook expliciet worden verzocht om, waar nodig, zódanige - specifiek op de mogelijkheid van implantatie van een na embryodonatie beschikbaar gekomen embryo betrekking hebbende – aanvullende aanwijzingen te formuleren, dat ook dan de belangen van het toekomstige kind daarbij op verantwoorde wijze worden meegewogen. Zoals in dat antwoord ook is aangegeven, achten wij, gelet op de reeds bestaande regelgeving, de betrokkenheid van de beroepsgroep en de voorgenomen protocolvorming door het MCK, nú van overheidswege vast te stellen nadere richtlijnen dan ook niet nodig.

Vraag 12
Bent u van mening dat het huidige wettelijke kader voldoende sluitend is in die zin dat de terbeschikkingstelling van embryo’s met zodanige waarborgen is omgegeven dat het belang van het kind maximaal wordt meegewogen?

Antwoord 12
Zoals uit de antwoorden op voorgaande vragen moge blijken, zijn wij van mening dat het huidige wettelijke kader ter zake van terbeschikkingstelling van embryo’s passend is.

Toelichting.
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen ter zake van het lid Gill’ard (PvdA), ingezonden 17 oktober 2007 (vraagnummer 2070802790).