Antwoorden op kamervragen van Dezentjé-Hamming-Bluemink over de grote leegloop bij het Bureau Jeugdzorg Noord-Holland

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

DJB-K-U-2805692

22 november 2007

Antwoorden van minister Rouvoet op kamervragen van het Kamerlid Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD) aan de minister voor Jeugd en Gezino over de grote leegloop bij het Bureau Jeugdzorg Noord-Holland (ingezonden 9 oktober 2007, nr. 2070801850).

Vraag 1
Hebt u kennisgenomen van het artikel 'Grote leegloop bij jeugdzorg'?

Antwoord 1
Ja.

Vraag 2
Was het u bekend dat er een grote vertrekgolf heeft plaatsgevonden bij Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, nadat het OM in 2005 bekendmaakte de gezinsvoogd van Savanna te vervolgen?

Antwoord 2
Overeenkomstig de Wet op de Jeugdzorg zijn provincies en grootstedelijke regio’s (in het vervolg: provincies) verantwoordelijk voor de kwaliteit van de uitvoering van de jeugdzorg. De provincies financieren de bureaus jeugdzorg en maken afspraken met de individuele instellingen over de uitvoering. Dit is de reden dat ik de provincie Noord-Holland heb gevraagd mij te informeren over de lokale situatie. Daaruit blijkt dat Bureau Jeugdzorg Noord-Holland in het bestuurlijk overleg met Gedeputeerde Staten sedert 2005 regelmatig heeft aangegeven dat het aantrekken en behouden van personeel een probleem is binnen de sector jeugdbescherming van het bureau jeugdzorg. Bij de beantwoording van vraag 7 zal ik aangeven wat de provincie Noord-Holland heeft gedaan om deze situatie het hoofd te bieden.

Vraag 3
Wat is volgens u de oorzaak van de leegloop van personeel bij Bureau Jeugdzorg Noord-Holland? Vindt deze leegloop onder het personeel ook bij andere Jeugdzorginstellingen plaats? Zo ja, waar?

Antwoord 3
Het is op zichzelf niet verwonderlijk dat mensen die in de jeugdbescherming werken, dit veeleisende beroep niet altijd hun hele arbeidzame leven uitoefenen. Van uitstroom zal daarom steeds sprake zijn. De in- en uitstroom cijfers bij dit specifieke Bureau Jeugdzorg zijn als volgt. Bij bureau jeugdzorg Noord-Holland is in de eerste drie maanden van dit jaar een uitstroom geweest van 19,6 %. De jaarlijkse uitstroom bedraagt op landelijk niveau gemiddeld 15%. Het aantal nieuw aangenomen gezinsvoogdij-werkers bedroeg er 21,5%. In alle regio’s is het aantal indiensttredingen groter geweest dan het aantal uitdiensttredingen.

Vraag 4
Denkt u dat vervolging door het OM ertoe zal leiden dat zorgverleners in de jeugdzorg geen verantwoordelijkheid meer durven te dragen voor hogere risicogevallen, uit angst voor persoonlijke vervolging? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?

Antwoord 4
Ik ga er vanuit dat gezinsvoogdijwerkers het juiste onderscheid maken tussen die gevallen waar ingrijpen geboden is en die zaken waarin dat ingrijpen (nog) niet aan de orde is.
Van belang is dat gezinsvoogdij- en andere jeugdwerkers die in hun beroep moelijke afwegingen moeten maken, daartoe goed toegerust zijn.
De investeringen die werkgevers en de overheden in de sector doen, moeten niet alleen gezien worden als een kwaliteitsverbetering van de sector maar ook als noodzakelijke ondersteuning van de professionals.
Ik ondersteun het actieplan dat de Maatschappelijk Ondernemersgroep (MOgroep) heeft geïnitieerd om de jeugdzorg verder te professionaliseren. Met eigen tuchtrechtspraak moet uiteindelijk bevorderd worden dat eventueel falen van beroepsbeoefenaren door de beroepsgroep zelf wordt getoetst.

Vraag 5
Deelt u de verontrusting, dat door de vervolging van de gezinsvoogd van Savanna het ook in andere Jeugdzorgregio’s moeilijker zal worden om personeel voor de jeugdzorg te behouden en nieuw personeel aan te trekken? Zo ja, wat zijn dan de negatieve gevolgen voor de kwaliteit en de wachtlijsten in de jeugdzorg, en bent u voornemens hier iets aan te doen?

Antwoord 5
Zie mijn beantwoording van de vragen 3, 4 en 6.

Vraag 6
Bent u voorts voornemens maatregelen te treffen om de rechtspositie van zorgverleners in de jeugdzorg beter te definiëren?

Antwoord 6
Bij de beantwoording van vraag 4 ben ik al kort ingegaan op tuchtrechtspraak voor de beroepsgroep. Daarnaast voorziet het door mij ondersteunde “actieplan professionalisering in de jeugdzorg” van ondermeer de MOgroep in het ontwikkelen van een beroepenstructuur in de jeugdzorg als standaard voor de afstemming tussen werkveld en beroepsonderwijs, het inrichten van competentiemanagement in de instellingen, en de beroepsontwikkeling van professionals die in de branche werkzaam zijn. Voorts beoogt het voornoemde actieplan het verder versterken van de beroepsverenigingen die relevant zijn voor de Jeugdzorg en in het bijzonder de beroepsverenigingen met de laagste organisatiegraad. Tenslotte hecht ik aan het optimaliseren van de inzet van de onderwijssector bij de professionalisering van de sociaal-agogische werkers in de Jeugdzorg en het verbeteren van de aansluiting van het onderwijs op de laatste ontwikkelingen binnen het werkveld van de Jeugdzorg.

Vraag 7
Bent u tenslotte verder voornemens actie te ondernemen om de personele problemen bij Bureau Jeugdzorg Noord-Holland aan te pakken?

Antwoord 7
Gedeputeerde Staten van Noord-Holland hebben de afgelopen jaren Bureau Jeugdzorg Noord-Holland extra middelen beschikbaar gesteld om het Deltaplan gezinsvoogdij in te voeren. Het beleid van het ministerie voor Jeugd en Gezin voorziet erin dat binnen de jeugdbescherming kan worden gewerkt met nieuwe methodieken en bodemeisen. Daarnaast voorziet het beleid van het ministerie ook in het realiseren van een lagere caseload per gezinsvoogdijwerker. Met deze en hierboven beschreven maatregelen is de voortdurende aandacht voor het verantwoordelijke beroep van de gezinsvoogdijwerker verzekerd waarmee ook is gezegd dat het werk in deze sector beslist geen sinecure is.