Toespraak minister Ter Horst op Veiligheidscongres

Deze toespraak hield minister Ter Horst op het Veiligheidscongres op 8 november 2007 in Rotterdam waar tegelijkertijd het Nationaal Adviescentrum Vitale Infrastructuur (NAVI) werd geopend.


Dames en heren,

Een paar weken geleden brandde in Amersfoort het Armando-museum af. Vijftig unieke kunstwerken gingen verloren. De vragen kwamen snel: hoe had dit kunnen gebeuren en wie is verantwoordelijk? De blik ging naar de brandweer – was deze op tijd aanwezig? En naar de gemeente: hoe zat het met wegopbrekingen? Maar welke afwegingen maakte het museum zelf? Er was - begrijp ik - geen sprinklerinstallatie vanwege het risico op beschadiging van kunstwerken, bij vals alarm.

Ander voorbeeld. De onrust in de wijk Slotervaart in Amsterdam. In de discussie over de handhaving werd vooral gewezen op het politieoptreden. Door de schijnwerpers alleen te richten op de rol van de politie, blijven andere spelers onderbelicht: de gemeente, de scholen, en vooral de bewoners zelf. Terecht merkte deelraadvoorzitter Marcouch op dat het de verantwoordelijkheid van de ouders is om hun kinderen ’s nachts binnen te houden. Hoopvol is het dat een aantal moeders uit Slotervaart onlangs opgekomen zijn voor hun buurt.

Deze voorbeelden laten zien dat veiligheid vaak in de eerste plaats gezien wordt als een verantwoordelijkheid van de overheid. Ten onrechte: de overheid heeft op dit gebied natuurlijk belangrijke verantwoordelijkheden, maar veiligheid is nadrukkelijk een gedeelde verantwoordelijkheid. Dat mag mijns inziens hoger in het bewustzijn. Net als de consequenties daarvan. Iedere speler moet zijn eigen verantwoordelijkheid nemen en ernaar handelen. Alleen dan is veiligheid geen illusie.

Ik ben het eens met de heer Van Vollenhoven die er stelselmatig op wijst dat we veel explicieter moeten zijn over die verantwoordelijkheden, juist ook met het oog op mogelijke ongevallen en rampen: wat mogen mensen in zo’n situatie van de overheid verwachten en waar moeten ze vooral zelf voor zorgen? Samen met de Stichting Maatschappij Veiligheid en Politie wil hij een maatschappelijk debat opzetten om hier meer duidelijkheid over te krijgen. Ik heb mijn ondersteuning toegezegd. In samenwerking met de SMVP gaan we een eerste verkenning doen welke vragen aan de orde moeten komen.

Veiligheid begint naar mijn mening bij de mensen zelf. Het begint bij de verantwoordelijkheid thuis. Veel opvoeders zijn bijvoorbeeld te tolerant tegenover het alcoholgebruik van kinderen.
Het begint bij veilig wonen. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen geeft goede adviezen over preventie.

Veiligheid begint ook bij ons eigen gedrag in de openbare ruimte. Bijvoorbeeld het gedrag ten opzichte van hulpverleners of handhavers. Er staat mij nog bij hoe in september een autoloze zondag in Amsterdam door sommige automobilisten werd ‘gevierd’ – tussen aanhalingstekens. Verkeersregelaars werden geslagen, uitgescholden en bijna omver gereden. Een autoloze zondag is prima, maar niet in mijn buurt: dat was het veelzeggende credo van sommigen. Hoe we ook denken over zo’n dag: dit is over de grens!

Dat veiligheid een gedeelde verantwoordelijkheid is, wil niet zeggen dat de overheid het als een halve taak moet opnemen. Veiligheid is en blijft een kerntaak van de overheid.

Dat schept in mijn ogen tenminste twee belangrijke verplichtingen: we moeten er alles aan doen om dit zo goed mogelijk te doen. Dat betekent zoveel mogelijk optreden als één overheid. Niet naar elkaar wijzen, maar elkaar aanvullen. En het tweede is dat we duidelijk moeten aangeven waar de rol van de één eindigt en de rol van ander begint.

Ik zal dit toelichten aan de hand van drie voorbeelden.

Ten eerste het verminderen van criminaliteit en overlast.
Van de nationale overheid mag je een landelijke doelstelling verwachten. Die doelstelling is helder: 25 % reductie in 2010 ten opzichte van 2002.

Met de VNG en de politie hebben we ook landelijke prioriteiten vastgesteld, op het gebied van jeugd en veiligheid, geweld, veilige wijken, overlast, coffeeshops, prostitutie en fietsendiefstal.

Tot zover Den Haag zou ik bijna zeggen.
Want in de daadwerkelijke aanpak bent u vooral belangrijk.

Veiligheid is een lokaal probleem. Ik wil de gemeenten meer ruimte geven om dit aan te kunnen pakken.
De gemeente heeft het beste zicht op de problemen, en kent de partijen die het kunnen oplossen. En dat zijn meer partijen dan alleen de politie. Ook de woningcorporaties, de scholen, het bedrijfsleven, het jeugdwerk en de buurtbewoners hebben een rol.

Het is aan de gemeenten om die partijen bij elkaar te brengen. Ik kan als minister slechts een duw in de rug geven, zoals een wettelijke verankering van de regierol, of financiële tegemoetkoming, zoals bij de aanpak van radicalisering en polarisatie. Maar ik kan en wil het niet overnemen. Ik vertrouw erop dat de gemeenten hun bijzondere verantwoordelijkheid oppakken.

Op deze manier willen we bijvoorbeeld werk maken van het terugdringen van het gebruik van alcohol door jongeren, een van de belangrijkste veroorzakers van geweld en overlast. Met vier regio’s sluiten we een overeenkomst waarin we concrete afspraken maken over de inzet van de gemeenten en de rijksoverheid en streefcijfers vaststellen.
Een paar dagen geleden was ik in Enkhuizen om zo’n convenant af te sluiten met de regio Noord-Holland-Noord.

Met nadruk zeg ik: als overheid hebben we anderen nodig om gedrag te beïnvloeden. De overheid is niet almachtig. De beste preventie van overmatig alcoholgebruik begint thuis. Onder regie van de gemeenten worden opvoeders via voorlichting hierop gewezen.

Ik kom op een tweede thema: de rampenbestrijding en crisisbeheersing.

De commissie Oosting constateerde in haar onderzoeksrapport naar de vuurwerkramp in Enschede onder meer, dat bij een calamiteit snel de vraag op ieders lippen brandt: “Waar was de overheid”. Een terechte vraag: de overheid moet de veiligheid van de mensen naar beste vermogen waarborgen.

En dat doen we ook. Niet voor niets heb ik het tot een van mijn prioriteiten benoemd om de rampenbestrijding en de crisisbeheersing op regionaal niveau binnen twee jaar op orde te hebben.

Op dit vlak is een duw in de goede richting nodig. Als ik constateer dat het stagneert, dan mag u zo’n duw van mij verwachten. Maar vervolgens mag ik daadkracht van de lokale overheid verwachten. Want ik heb geen ambulancediensten en brandweerkorpsen tot mijn beschikking. Ik heb de deskundigheid niet die u wel heeft.

Het is aan de gemeenten om te zorgen voor bijvoorbeeld voldoende slagkracht. Gemeenten zijn vaak te klein om zich goed te kunnen voorbereiden op alle typen rampen en crises. Te klein om te garanderen dat de brandweerzorg voldoende is. Samenwerking binnen veiligheidsregio’s is dringend nodig. Het wetsvoorstel veiligheidsregio’s ligt inmiddels bij de Tweede Kamer.

Maar het punt is: u hoeft daar niet op te wachten. Dat kunnen we ons niet veroorloven. U weet net als ik: je moet het dak repareren als de zon schijnt.

Daarom ben ik bezig om meerjarige afspraken te maken met de regio’s. Afspraken over het gewenste kwaliteitsniveau en het tempo waarmee dat wordt bereikt. Afspraken over bijvoorbeeld de opschaling van politie, brandweer en ambulancediensten, de rol van de meldkamer of het oefenen van praktijksituaties en het opleiden van mensen. Met de regio Zuid Limburg onderteken ik binnenkort het eerste convenant.

Onderdeel van de convenanten is de regionalisering van de brandweer. Regionalisering kan ik niet afdwingen, en dat wil ik ook niet. Maar ik denk dat de veiligheidsregio’s de rampenbestrijding alleen op orde krijgen met een geregionaliseerde brandweer. Omgekeerd geldt ook dat de brandweer niet buiten de regio kan als ze grotere ambities heeft dan alleen het blussen van schoorsteenbranden of het redden van te water geraakte volbloedmerries, zoals een week geleden in Oudewater. Ik doe daar niet geringschattend over, maar we moeten wel voorbereid zijn op álle rampen, ook grote rampen.

Een aparte opmerking over de vrijwilligers. Zij dragen de brandweer die voor 80 procent uit vrijwilligers bestaat – zelf zeg ik liever parttimers. Nederland mag blij zijn met 22 duizend mensen die zich naast hun hoofdberoep inzetten voor de samenleving. We kunnen niet zonder hen!
Plannen vanuit het veld om een vereniging van brandweervrijwilligers op te zetten ondersteun ik van harte.

Regionalisering heeft ook consequenties voor hen. Ook de vrijwilligers zouden in regionale dienst komen. In sommige regio’s is dat geen gemakkelijke opgave. Maar tot opheffing van posten komt het niet. Dat is een verkeerde voorstelling van zaken. Bovendien heeft het voordelen, ook voor de vrijwilligers: als je verhuist hoef je je lidmaatschap niet op te zeggen. Belangrijk is dat ze onmisbaar zijn voor een sterkere brandweer door specialisatie en beter oefenen.

Met andere woorden: we zijn bezig te zorgen voor een goede kwaliteit van de veiligheids- en hulpverleningsorganisaties. Van de overheid kan en mag echter niet verwacht worden dat zij iedere calamiteit kan voorkomen. Het is dan ook aan ons om meer duidelijkheid te geven over de rol die de mensen zelf hebben.

De zelfredzaamheid van burgers bij calamiteiten en grote crises is van essentieel belang. In zijn oratie als hoogleraar crisisbeheersing en fysieke veiligheid aan de VU wees de heer Helsloot hier op.
Hij zegt dat we drie mythes moeten ontkrachten over burgers bij een ramp. De mythe dat burgers in paniek raken na een ramp, de mythe dat burgers hulpeloos en afhankelijk zijn na een ramp en de mythe dat burgers plunderen tijdens en na een ramp. Het klopt allemaal niet, zegt Helsloot. Burgers gaan snel op zoek naar manieren om te handelen, ze zorgen voor slachtofferhulp en ze plunderen bijna nooit. Het zijn allemaal goede argumenten om de burgers serieus te nemen bij de rampenbestrijding en crisisbeheersing.

Met de campagne Denk Vooruit geven we handvatten voor die zelfredzaamheid. Maar op dat punt kunnen we volgens mij nog een aantal stappen zetten met als inzet om de burger handelingsperspectief te geven en de capaciteiten van de burgers te gebruiken. Een aardig voorbeeld - en hier en daar gebeurt dat al - is het geven van een EHBO-cursus op scholen.

Waar het om gaat is dat we in onze risicosamenleving niet van de overheid mogen verwachten dat ze als enige optreedt en dat de burgers afwachtend zijn. Als elke seconde telt is juist de inzet van burgers van groot belang.

Dit geldt ook voor het derde thema dat ik aan de orde wil stellen: de Nationale Veiligheid.
Hoe hoog komt het water? Oftewel: het is aan de rijksoverheid om inzichtelijk te maken wat de dreigingen zijn van ons land. Het is aan de rijksoverheid om voorbereidingen te treffen.

Bedreigingen komen uit heel verschillende kanten, denk aan griepepidemieën, terrorisme of klimaatverandering. Vandaar dat we een analyse met verschillende departementen maken. Begin 2008 worden de eerste uitkomsten van de nationale risicobeoordeling aan het kabinet gepresenteerd. En ik heb erop aangedrongen om dan ook duidelijk te maken wat we van de verschillende partijen verwachten: wat moet het rijk doen, wat de regio, wat de gemeenten en wat de mensen zelf.

Op dit terrein speelt ook de internationale afhankelijkheid en de verwevenheid met het bedrijfsleven een grote rol.
Dat schept verplichtingen. Als de drinkwatervoorziening in gevaar komt door een langdurige droogte, kunnen we niet naar elkaar gaan zitten kijken. Er moeten plannen klaarliggen. Scenario’s. Afspraken. Nationaal en internationaal.
Het raakt onze kerntaak: veiligheid bieden. Het is een verantwoordelijkheid voor zowel overheid als bedrijfsleven.

Het is daarbij goed om zoveel mogelijk te weten te komen over eigen kwetsbaarheden. Over de risico’s en over de beste methoden voor bescherming.

Ik heb goed nieuws voor u: u hoeft dat niet allemaal zelf te doen. Hiervoor is het NAVI opgericht, het Nationaal Adviescentrum Vitale Infrastructuur. Ik mag het zodadelijk officieel openen.

Het NAVI richt zich op bescherming van vitale infrastructuren tegen moedwillig menselijk handelen. Dus wanneer er opzet in het spel is. Overheidsinstanties, organisaties uit de vitale sectoren en bedrijven kunnen bij het NAVI terecht. Hier vindt u de kennis en ervaring voor ondersteuning bij het bepalen van de risico’s voor de bedrijfsvoering en het maken van beveiligingsmaatregelen. Het NAVI beschikt over de meest actuele dreigingsinformatie van AIVD en NCTb. En het NAVI stimuleert de uitwisseling van kennis over dit onderwerp tussen – laat ik zeggen – de vitale organisaties. Ik zou zeggen: maakt u er gebruik van!

Tot slot dames en heren. Ik begon met de brand in het Armando-museum. Het illustreert dat calamiteiten nu eenmaal voorkomen. We nemen een zeker risico omdat een risicoloze samenleving niet op te brengen is. We kunnen geen brandweerman voor ieder kunstwerk zetten en ook geen ambulance op iedere straathoek.

Wat we hier tegenover moeten zetten is duidelijkheid en gebundelde kracht. Duidelijkheid over de risico’s en de verwachtingen. Kracht door onze samenwerking.
U bent met velen, en afkomstig uit veel verschillende organisaties. Het illustreert dat veiligheid een gedeelde verantwoordelijkheid is.
Aan ons de opdracht te profiteren van die gedeelde verantwoordelijkheid. Door te luisteren naar elkaar en te zoeken naar gezamenlijke oplossingen voor gemeenschappelijke problemen. Ik wens iedereen een prettig congres.

En dan ga ik nu over tot de officiële opening van het NAVI.
Ik wens de medewerkers van het NAVI veel succes.