Antwoorden op kamervragen van Vendrik over het bestrijden van overgewicht bij kinderen

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

VGP-K-U-2798128

6 november 2007

Antwoorden van minnister Klink en mede namens de ministers van VROM en voor Jeugd en Gezin en van staatsscretaris Dijksma van OCW en de staatssecretaris van VWS, op kamervragen van het Kamerlid Vendrik over het bestrijden van overgewicht bij kinderen (2060724680).

Vraag 1
Bent u bekend met het onderzoek van het Nicis waarin wordt voorspeld dat in 2015 één op de vijf kinderen te dik is? 1)

Antwoord 1
Ja, ik ben bekend met het onderzoek van het Nicis

Vraag 2
Wat is uw oordeel over de uitkomsten van dit onderzoek? Deelt u de mening dat de uitkomsten van dit onderzoek zeer zorgelijk zijn?

Antwoord 2
We delen de zorg die geuit wordt in het rapport; dat 1 op de 5 kinderen overgewicht zal hebben per 2015. We willen wel wat kanttekeningen plaatsen bij de rapportage van het Nicis. Het Nicis onderzoek ”Wat beweegt kinderen” richt zich op de factoren die het sport en beweeggedrag van kinderen in de lagere schoolleeftijd beïnvloeden. De cijfers waarnaar voor overgewicht wordt verwezen zijn gedateerd (Gezondheidsraadadvies 2003) en betreffen alleen de lagere schooljeugd. Recente CBS cijfers laten een stijgende trend zien in de ontwikkeling van overgewicht en obesitas (ernstig overgewicht) bij jeugd van 2-19 jaar. De trend stijgt echter minder sterk dan in de jaren 90. Een alarmerende stijging van overgewicht en obesitas bij kinderen vindt nog steeds plaats in de groep 0-4 jarigen; deze groep is niet betrokken in het Nicis onderzoek.

Vraag 3
Welke conclusie verbindt u aan het feit dat het aantal kinderen met overgewicht juist lijkt te stijgen in plaats van te dalen zoals u zichzelf tot doel heeft gesteld in de Preventienota Kiezen voor gezond leven? Wat zegt dit over de effectiviteit van uw belangrijkste beleidsinstrument, namelijk het Convenant ‘Energie in Balans’? Deelt u de mening dat het onderzoek aanleiding geeft tot extra investeringen om het tij te keren?

Antwoord 3
Ik wil daar nog geen conclusies aan verbinden, gezien de termijn waarop de doelstellingen voor overgewicht zijn geformuleerd. In 2010 moet het percentage overgewicht bij volwassenen zijn gestabiliseerd en het percentage overgewicht bij kinderen zijn afgebogen. De ingezette beleidsinstrumenten richten zich op gedragsverandering, met name een verandering van de energiebalans, die uiteindelijk tot gewichtsreductie moet leiden. Met het oog op de hiermee gemoeide doorwerkingstijd is het niet verantwoorde voortijdige conclusies te trekken. Het actieplan van het Convenant Overgewicht “Energie in Balans” wordt thans extern geëvalueerd. De resultaten van deze evaluatie halverwege de looptijd van het convenant, verwacht ik eind november 2007. De evaluatieresultaten zullen eind van dit jaar naar de Kamer worden gestuurd. Dan bezie ik welke aanvullende maatregelen nodig zijn. Daarbij zal ik tevens de voornemens betrekken van de Staatssecretaris op het gebied van sport en lichaamsbeweging, die zij binnenkort aan uw Kamer zal zenden. In het voorjaar van 2008 zal ik het beleid voor overgewicht nader uitwerken in een aparte beleidsbrief aan de kamer. De aanpak voor overgewicht onder de jeugd vormt onderdeel van de nota over jeugd en preventie die de minister voor Jeugd en Gezin volgend jaar zal uitbrengen.

Vraag 4
Hoe staat het met de Nationale Aanpak Gezondheid en Milieu van de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer?

Antwoord 4
Begin 2008 stuurt het kabinet de kaderbrief “Milieu en gezondheid: aanpak 2008-2012” naar de Tweede Kamer. Zoals in 2006 was aangekondigd (Eindrapportage Actieprogramma Gezondheid en Milieu nr: 28089-17 2006-2007) geeft het kabinet hierin aan hoe de milieu en gezondheidsproblemen aangepakt worden. Het gaat hierbij zowel om de continuering van beleid, bijvoorbeeld ten aanzien van een gezond binnenmilieu, als om inzet op speciale aandachtsvragende thema’s, zoals het ontwerp en de inrichting van de lokale leefomgeving.

Vraag 5
Kunt u aangeven in hoeverre de bezuinigingen op de gesubsidieerde arbeid eraan hebben bijgedragen dat er minder gelegenheid is om buiten te spelen? Vindt u het ook een goed plan dat er in alle speeltuinen speelplaatsconciërges komen? Wat gaat u daaraan doen?

Antwoord 5
Mij is bekend dat sommige gemeentes participatiebanen (Melkertbanen, ID-banen) hebben ingezet voor het beheer van en toezicht op speelplaatsen. Er zijn mij geen gegevens bekend over de afschaffing van deze banen en een negatief effect hiervan op het buiten spelen. Ik ben er groot voorstander van dat er in buurten en wijken voldoende gelegenheid is voor kinderen om vrij of onder begeleiding te kunnen spelen, te bewegen en te sporten. Een kindvriendelijke woonomgeving vormt ook onderdeel van het programma “Alle Kansen voor Alle Kinderen” van de minister voor Jeugd en Gezin, die hierover nadere afspraken gaat maken met de gemeenten. In het Actieplan Krachtwijken is deze visie ook neergelegd. Afgaand op de eerste concepten van de wijkactieplannen is mijn indruk dat gemeenten meer voorzieningen gaan treffen voor sport en spel.

Vraag 6
Erkent u dat er een verband is tussen armoede en het gebrek aan mogelijkheden om te sporten? Bent u bereid in overleg met gemeenten het mogelijk te maken dat, vanuit de budgetten voor de bijzondere bijstand, kinderen van arme ouders lid kunnen worden van een sportclub?

Antwoord 6
Ja, uit meerdere onderzoeken (waaronder SCP-rapport) is gebleken dat jongeren uit achterstandssituaties minder sporten. Daarom heeft de staatssecretaris van VWS subsidie verleend om de landelijke uitrol te realiseren van het Jeugdsportfonds. Het Jeugdsportfonds betaalt de volledige contributie van de sportclub en sportuitrusting voor een kind dat graag wil sporten, maar van wie de ouders te weinig geld hebben. De aanvraag zelf wordt gedaan door een objectieve intermediair die met het kind te maken heeft, bijvoorbeeld uit het onderwijs, het welzijn of de jeugdzorg.

Verder heeft de staatssecretaris van SZW in het bestuursakkoord met de gemeenten aangegeven dat hij aanstuurt op gerichte bijstand in natura voor gezinnen met kinderen, voor zover niet voorzien in een voorliggende voorziening. Daarbij kan onder andere worden gedacht aan sport. Vraag 7
Bent u bereid schoolzwemmen weer verplicht te stellen?

Antwoord 7
Nee, het is de verantwoordelijkheid van de ouders dat hun kinderen leren zwemmen. 57% van de gemeenten subsidieert het schoolzwemmen. Veel kinderen hebben al een zwemdiploma als zij schoolzwemmen krijgen; 81% van de kinderen haalt het A-diploma met zwemlessen, de rest via het schoolzwemmen. Van de allochtone kinderen en lage inkomensgroepen haalt respectievelijk 41% en 35% het zwemdiploma via schoolzwemmen. Daarom zijn in de jaren 2002 tot en met 2005 35 gemeenten ondersteund om de zwemvaardigheid onder kinderen te verbeteren door een aanpak die specifiek gericht is op de kinderen zonder zwemdiploma (vangnetregeling). Als vervolg hierop voert vanaf vorig jaar de Vereniging Sport en Gemeenten in opdracht van staatssecrwtaris Dijksma van OCW landelijk flankerend beleid uit om gemeenten te steunen bij het verbeteren van de zwemvaardigheid. In haar brief van 20 november 2006, kenmerk S/BRE-SP-2730080 heeft de staatssecretaris van VWS u geïnformeerd over dit flankerend beleid.

Vraag 8
Bent u bereid met scholen afspraken te maken over het aanbieden van sport in de buitenschoolse opvang, zodat de aanpak minder ad hoc wordt en ook de kinderen worden bereikt die nu nog niet sporten?

Antwoord 8
Het kabinet wil het beleid op het terrein van brede scholen, sport en cultuur bundelen en intensiveren. Daarom is een traject gestart waarbij het kabinet samen met gemeenten, scholen, sportverenigingen en culturele instellingen hieraan een flinke impuls geeft. De aanpak kenmerkt zich door samenwerking tussen overheden en maatschappelijke organisaties en heeft als een van de doelen het stimuleren van een dagelijks sport- en beweegaanbod op en rond scholen voor alle leerlingen. Ook worden sportverenigingen versterkt met het oog op de inzet van sport voor het onderwijs, de naschoolse opvang en de wijk.
Het kabinet maakt hierover nog dit jaar afspraken met de betrokken organisaties.