Studiedag Kindermishandeling juni 2007: Kijken, luisteren en huiveren

Hoe herken je kindermishandeling en hoe maak je het bespreekbaar? Deze en andere vragen stonden op donderdag 21 juni in Eindhoven centraal tijdens de Landelijke Studiedag Kindermishandeling. In Nederland worden jaarlijks tienduizenden kinderen mishandeld. Dat blijft vaak onopgemerkt. Omdat professionals de signalen niet herkennen, verkeerd interpreteren of zelfs negeren.

De eerste spreker, Frans Feron, drukt de aanwezigen meteen met de neus op de schokkende feiten. Feron is arts Maatschappij & Gezondheid bij de GGD Zuid-Limburg en verbonden aan de vakgroep Kinderneurologie van het Academisch Ziekenhuis in Maastricht. Zijn stelling is dat kindermishandeling vaak voorkomt in Nederland. Jaarlijks worden in Nederland naar schatting 106.00 kinderen het slachtoffer van verwaarlozing, mishandeling of seksueel misbruik. Minstens veertig van hen overlijden aan de gevolgen daarvan. Feron: ‘Ongeveer tien procent van alle volwassenen heeft er als kind onder geleden. Kindermishandeling kan de ontwikkeling van een kind bedreigen, beschadigen of zelfs beëindigen.’

Hij noemt de meest voorkomende vormen van kindermishandeling: lichamelijke mishandeling, lichamelijke verwaarlozing, emotionele mishandeling, emotionele verwaarlozing en seksueel misbruik. De grens tussen corrigerend optreden en mishandeling is volgens Feron bereikt als de lichamelijke, emotionele of seksuele integriteit van het kind in het geding komt.

Brandwonden

Voorbeelden van lichamelijke mishandeling zijn slaan, trappen, schoppen en het opzettelijk toebrengen van brandwonden bij het kind. De schokkende foto’s van mishandelde kinderen (en zelfs baby’s) geven zijn betoog grote zeggingskracht. Beelden van ernstige brandwonden, veroorzaakt door kokend water, blijven lang op het netvlies staan. Kinderen bij wie in het gezicht een sigaret is uitgedrukt. Of juist achter het oor, om ontdekking te voorkomen. Een baby, overleden als gevolg van het ‘shaken baby syndrome’. Bijtafdrukken op de billen. De zaal kijkt, luistert en huivert.

‘Het stellen van de diagnose ‘kindermishandeling’ is afhankelijk van de bekwaamheid van de betreffende arts’, zegt Feron. ‘De arts moet de aanwijzingen, alarmsymptomen en risicofactoren onderkennen. Verdacht zijn bloeduitstortingen (hematomen) met een herkenbare afdruk van een hand, vingers, riem, stok of tanden. Een bloeduitstorting op een onverwachte plek op het lichaam moet ook argwaan wekken. Zeker als de verklaring van de ouder of verzorger niet overeenstemt met wat je ziet.’

Hij raadt de hulpverleners aan om ‘fout’ te denken en alert te zijn. ‘Een baby van drie maanden kan geen typemachine van tafel trekken. Een zuigzoen in de nek verwacht je bij een puber, niet bij een 4-jarige. Een onverzorgde brandwond met een scherpe demarcatie, in de vorm van een strijkijzer. Al deze symptomen zijn aanleiding tot een volledig lichamelijk onderzoek. In de meeste gevallen zal de arts nog meer letsel aantreffen.’

Ontwricht

Feron geeft de muisstille zaal ten slotte nog enkele adviezen. ‘Neem het kind altijd serieus, maar garandeer het geen absolute geheimhouding. Respecteer de loyaliteit tussen kind en ouder. Ga niet zoeken naar bewijzen. Dat is immers geen taak voor de hulpverlening. Bij kindermishandeling is het gezinssysteem ontwricht. Vandaar dat veel ouders bij ontdekking opgelucht reageren. Ze willen óók dat het ophoudt, hoe paradoxaal dit misschien klinkt.’

Ben Rensen is jeugdarts bij de GGD in de Utrechtse wijk Ondiep. Hij richt zich in zijn bijdrage vooral op het signaleren van verwaarlozing en seksueel misbruik. En op de barrières die professionals ervaren bij het melden van kindermishandeling. ‘In mijn wijk wonen veel probleemgezinnen. Veel alleenstaande moeders. Met overactieve en moeilijk handelbare kinderen. Deze moeders vormen vaak een gemakkelijke prooi voor foute mannen die de kinderen mishandelen of zelfs misbruiken.’

Netwerk

De werkwijze van Rensen is even praktisch als doeltreffend. ‘Met 25 jaar ervaring heb ik een breed netwerk opgebouwd binnen de zorg. Ik ken de juiste mensen op sleutelposities en zij kennen mij. Doorverwijzen doe ik liever niet. Kost te veel tijd. En het is een grote belasting voor de ouders. Bij elke instantie moeten ze opnieuw hun verhaal doen.’

Rensen ziet in zijn praktijk vooral allochtonen. Hij kan ze veelal in de eigen taal aanspreken. ‘Ik ben beleefd, noem dingen niet altijd bij de naam. Probeer gezichtsverlies voor de ouders zo veel mogelijk te beperken. Tegelijkertijd ben ik heel strikt. Een Somaliër die zijn dochter wil laten besnijden, wijs ik op het wettelijke verbod. Dat hij mogelijk de gevangenis in gaat, óók als het in het buitenland gebeurt. Wees dus duidelijk, maar toon wel respect.’