Prijsuitreiking Prix de rome 2007

Dames en heren,

Toen ik de uitnodiging kreeg om de Prix de Rome 2007 uit te reiken, was ik natuurlijk heel vereerd. Dat zijn nou de krenten in de pap, waar je als minister van cultuur van kunt smullen. Een feestelijke gebeurtenis, een heleboel cultuurminnaars en kunstenaars, vrolijke gezichten, de spanning wie de hoogste eer te beurt valt… maar dat ga ik straks vertellen, die spanning moet er nu nog even in blijven.

Eigenlijk een merkwaardige titel, Prix de Rome. Een Franstalige naam die naar de hoofdstad van Italië verwijst voor een van de oudste Nederlandse staatsprijzen? Ik keek er in ieder geval van op dat onze eigen Prix de Rome is geworteld in het 17e eeuwse Frankrijk van Lodewijk de 14e, de zonnekoning. Hij stelde een stipendium in dat kunstenaars in staat stelde om naar het klassieke Rome te reizen, dat toen gold als de bakermat van de Europese kunst. Tijdens de Franse bezetting bracht Lodewijk Napoleon de prijs naar Nederland. Voilà. Daarmee is het Franse en Italiaanse element in deze Nederlandse staatsprijs verklaard.

Maar in 1851 was het minister Thorbecke zelf die de Prix de Rome een nieuw accent gaf, dat we nu als oerhollands kunnen karakteriseren. Hij vond de prijs in verhouding tot het artistieke resultaat veel te veel geld kosten… en schafte hem dus maar af. Een cultuurbezuiniging avant la lettre! Gelukkig werd de Prix de Rome al in 1870 onder Koning Willem III in ere hersteld, gelijk met de oprichting van de Rijksacademie voor hoger kunstonderwijs. De jury’s bestonden uit docenten van de Academie, aangevuld met kunstenaars van buiten. Uitzonderingen daargelaten, had men niet veel op met vernieuwingen. In de jaren dertig van de vorige eeuw werden expressionisme, kubisme en futurisme door de jury afgedaan als ‘betekenisloos lijnenspel’. Kunst moest vooral ergens op lijken. Tot 1984 moesten deelnemers in de voorronde compositieschetsen maken, en een studie naar een naaktmodel. Ook de hoogte van het stipendium bleef 19e eeuws. Het gerucht gaat dat de kunstschilder Constant er heilig van overtuigd was, dat men zich minstens één nul vergist had.

Maar in 1985 ging het roer om. Constant werd op zijn wenken bediend, de geldprijzen werden fors opgetrokken. Sinds 2005 kent de Prix de Rome twee varianten: een voor Beeldende Kunst en een voor Architectuur. Er doen nu kunstenaars uit verschillende disciplines mee, en ook de jury komt uit allerlei disciplines. Juryleden zijn veranderd van behoudend ingestelde, dwingende richtingaanwijzers tot kritische speurders naar vernieuwing.

En de jury heeft het druk gekregen. In de eerste ronde kwamen liefst 213 inzendingen binnen. 213 kunstenaars hadden de moed hun werk op het hakblok van de kritiek te leggen. Er kwamen kisten vol cd-rom’s, diasledes, dvd’s, audiobandjes en boeken binnen. Om de appels van de peren te scheiden, om te kunnen vergelijken, is het aanbod opgesplitst in drie categorieën: schilderijen, tekeningen en foto’s, driedimensionaal werk en ‘time based media’. (video, performance, film).

Zonder nu op individueel werk in te gaan, wil ik een paar zaken noemen die de jury over het algemeen zijn opgevallen. Bijvoorbeeld dat er op academies meer aandacht moet worden besteed aan de presentatie. Verder viel het de jury op dat er een brede stroom middelmatige schilders is ontstaan. Het epigonisme tiert welig. De jury zag heel veel Marlene Dumas, Wilhelm Sasnal, Luc Tuymans, Philip Guston – een enkeling haalde zelfs de kubistische Picasso van de plank.

Daar kunnen we nu wel meewarig het hoofd over schudden, maar eigenlijk moeten we ons dat zelf aantrekken. Wij hebben in het coalitieakkoord geformuleerd dat we toptalenten willen stimuleren, de ruimte willen geven. Daar horen opleidingen bij die erop zijn ingesteld om excellentie te bevorderen, zoals de Rijksakademie voor Beeldende Kunsten. En ook een prijs voor de beste hoort daarbij, een Prix de Rome. Noblesse oblige: als je de ambitie neerzet om tot de top te behoren, moet je het talent ook de kans geven, prikkelen, uitdagen. Dat is een van de redenen, waarom de overheid kunst subsidieert.

De vraag is, of we met ons subsidiestelsel een gezond en kwalitatief hoogstaand kunstleven bevorderen. Als we de middelen keurig verdelen, geen echte keuzes maken, hebben subsidies dan niet eerder een dempende dan een stimulerende werking? De kunstwereld heeft zich deze vraag hardop gesteld. In de inleiding van de bundel ‘Second Opinion’ zeggen de directeuren van de twee belangrijkste kunstfondsen (Fonds Beeldende Kunst, Vormgeving en Bouwkunst, en de Mondriaan Stichting) dat het huidige systeem van subsidiëren contraproductief is. Dat het de Nederlandse kunst niet bevordert, maar marginaliseert en internationaal te weinig zichtbaar maakt. Zij wijten dit o.a. aan het systeem van professionele beoordelingscommissies, waarbij de ene helft van Nederland oordeelt over de andere helft. Voor alle duidelijkheid: dat geldt natuurlijk niet voor de Prix de Rome, die door de buitenlandse jury-inbreng in een internationale context wordt geplaatst.

Hoe dan ook: het is goed dat deze discussie wordt gevoerd. Ik volg die op de voet om er te zijner tijd conclusies uit te kunnen trekken. Dat het misschien verstandiger is om subsidies te richten op verbetering van onderscheidende kwaliteit, dan op het verfijnen van een subsidiestelsel dat weliswaar iedereen ten goede komt, maar dat vooral middelmatigheid bevordert.

Deze middelmatigheid is in ieder geval niet kenmerkend voor de kunstenaars die meedingen naar de Prix de Rome. Want hun niveau is hoog. En daarbinnen probeert de prijs het absolute toptalent te ontdekken. Dat gebeurt voor iedereen zichtbaar, heel transparant, de werken van de genomineerden zijn al enige tijd voor iedereen te bezichtigen, het juryrapport is straks volledig openbaar. Natuurlijk kun je erover twisten. Jurering van kunst is geen harde wetenschap. Maar de gemaakte keuzes worden wél verantwoord. Daar is moed voor nodig.

De Prix de Rome organisatie verdient om nóg een reden een compliment. Onder aanvoering van de Rijksakademie voor beeldende kunsten, met SNS Reaal Fonds als hoofdsponsor, AVRO Kunst als mediapartner, Adr. Heinen als uitgever, de Appel en Witte de With als presentatiepartner en Kunstbeeld als tijdschriftenpartner ontstond er een heuse netwerkorgansatie, die een groot publieksbereik garandeert, een breed maatschappelijk draagvlak. Daar draagt mijn ministerie graag aan bij.

Dan komen we nu langzaam bij het ‘moment suprême’, de prijsuitreiking. Een stimuleringsprijs, een carrièrekatalysator, die vooral de winnende kunstenaar - maar tot op zekere hoogte toch ook de genomineerden - katapulteert in het blikveld van media, galeries en verzamelaars. Ik gun het de winnaar van harte. Ik hoop dat er straks heel veel mensen van het winnende werk kunnen genieten. Want kunst geeft glans aan het leven; die ervaring is iedereen gegund!