Rijksoverheid
1
a
3 februari 2011
Lijst van vragen van het lid Jadnanansing (PvdA) over
instellingscollegegeld voor een tweede studie die een vereiste is voor
bepaalde beroepsgroepen zoals kaakchirurgie
Hierbij zend ik u het antwoord op de vragen van het lid Jadnanansing (PvdA) van
uw Kamer over hantering van het instellingscollegegeld voor een tweede studie
die een vereiste is voor bepaalde beroepsgroepen.
De vragen zijn mij toegezonden met uw bovenvermelde brief, kenmerk
2010Z19216.
de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Halbe Zijlstra
Antwoorden op de schriftelijke vragen van het Kamerlid Jadnanansing
(PvdA) van de Tweede Kamer der Staten"Generaal aan de
staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over hantering
van het instellingscollegegeld voor een tweede studie die een vereiste is
voor bepaalde beroepsgroepen.
(Ingezonden 13 december 2010, kenmerk 2010Z19216)
1 Vraag:
Bent u bekend met de vereisten voor het volgen van een studie tot kaakchirurg,
waarbij er sprake is van de noodzaak tot het volgen van zowel een studie
geneeskunde als tandheelkunde?
Antwoord:
Ja. Om in te stromen in de opleiding kaakchirurgie is zowel een opleiding
geneeskunde als een opleiding tandheelkunde vereist. Dat is een eis die de
beroepsgroep zichzelf heeft opgelegd en die niet is vastgelegd in Europese
regelgeving of als BIG vereiste.
Er worden in totaal 15 studenten per twee jaar toegelaten tot de opleidingen
kaakchirurgie.
De faculteiten hebben verkorte trajecten gecreëerd voor deze combinatie
geneeskunde en tandheelkunde. De trajecten verschillen per universiteit.
Studenten kunnen ervoor kiezen eerst geneeskunde (6 jaar) te doen en
vervolgens een verkorte opleiding tandheelkunde van 3 jaar of eerst een opleiding
tandheelkunde (6 jaar) en een verkorte opleiding geneeskunde van ca. 4 ½ jaar.
Overigens hebben studenten volgens een besluit van de Nederlandse
Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (NMT) de mogelijkheid te
starten met de opleiding kaakchirurgie als men één van de 'vooropleidingen'
(geneeskunde en tandheelkunde) heeft afgerond en ingeschreven is in het BIG
register en ingeschreven bij de andere 'vooropleiding'.
2 Vraag:
Bent u daarnaast bekend met het feit dat een student geneeskunde de studie
tandheelkunde op drie plaatsen in het land kan volgen en daardoor in veel
gevallen naar een andere universiteit moet uitwijken en door deze overstap met
een zeer hoog instellingscollegegeld (tot op 32.000 euro) geconfronteerd wordt?
Antwoord:
Het is mij bekend dat de studie tandheelkunde op vier plaatsen in het land
gevolgd kan worden: in Groningen, Nijmegen en bij de VU en de UvA in
Amsterdam. Als een student eerst tandheelkunde volgt, kan hij aan dezelfde
universiteit ook kaakchirurgie volgen, mits bij die instelling een opleidingsplaats
kaakchirurgie is verkregen. Als een student eerst de studie geneeskunde volgt,
die in acht steden aangeboden wordt, kan het voorkomen dat hij voor de studie
tandheelkunde van universiteit moet wisselen.
Omdat de studies na elkaar worden gevolgd geldt voor de tweede studie het
instellingscollegegeld. Dit kan een laag bedrag zijn, zoals over het algemeen
gevraagd wordt aan studenten die al aan de instelling studeren en daar een
opleidingsplaats voor kaakchirurgie toegewezen hebben gekregen.
Pagina 3 van 3
Het instellingsbestuur bepaalt zelf de hoogte van het instellingscollegegeld en kan
differentiëren in de hoogte van het instellingscollegegeld voor onderscheiden
groepen studenten en opleidingen. Het is aan de instellingen om hierin een
afweging te maken. De medezeggenschap bij een instelling heeft adviesrecht
inzake het instellingsbeleid op dit punt.
3 Vraag:
Hoe beoordeelt u deze situatie voor deze studie en in zijn algemeenheid in het
licht van de nieuwe wet op het hoger onderwijs en specifiek de veranderde
bekostiging van de tweede studie?
Antwoord:
Vanuit het oogpunt van beperkte overheidsmiddelen is ervoor gekozen de
financiële verantwoordelijkheid van de overheid niet verder te laten strekken dan
één bekostigde bachelor en één bekostigde master. Daarna is het een investering
van de student in zijn of haar toekomst.
Omdat het bij het vooropleidingstraject voor kaakchirurgie gaat om een eis die de
beroepsgroep zichzelf heeft opgelegd, is het aan haar om afspraken te maken
met de faculteiten over de lengte en inhoud van het traject en de daarvoor te
vragen tarieven.
Bij de opleiding kaakchirurgie is overigens geen sprake van verminderde instroom
in de opleiding.
Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
4 Vraag:
Deelt u de mening dat de aanpassingen met betrekking tot bekostiging van de
tweede studie nooit bedoeld zijn om noodzakelijke dubbele studieroutes af te
snijden (zoals hier geldt voor de opleiding tot kaakchirurg) of als financiële
melkkoe voor onderwijsinstellingen, via de zeer hoge instellingscollegegelden die
vervolgens gevraagd worden? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Ik ben het met u eens dat het beperken van de bekostiging tot één bachelor en
één master inderdaad niet is bedoeld voor het afsnijden van noodzakelijke
studieroutes of als financiële melkkoe voor instellingen. Maar in het geval van de
opleiding kaakchirurgie is er ook geen sprake van het afsnijden van een
noodzakelijke studieroute omdat het een beslissing is van de beroepsgroep zelf.
De faculteiten vragen het instellingscollegegeld voor de tweede studie. Dit kan
ook een laag bedrag zijn, met een minimum van het wettelijk collegegeld, zoals
over het algemeen gevraagd wordt aan studenten die al aan de instelling
studeren.
Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
5 Vraag:
Hoe kan het dat een universiteit een student, die intern de studies behorend bij
kaakchirurgie blijft volgen, wel het wettelijk collegegeld in rekening brengt maar
niet een instromende student van een andere universiteit voor deze studie?
Antwoord:
Het instellingsbestuur bepaalt de hoogte van het instellingscollegegeld en kan
differentiëren in de hoogte van het instellingscollegegeld voor onderscheiden
Pagina 4 van 4
groepen studenten en opleidingen. Het is aan de instellingen om hierin een
afweging te maken. De medezeggenschap bij een instelling heeft adviesrecht
inzake het instellingsbeleid op dit punt.
6 Vraag:
Bent u bereid beperkingen op het volgen van noodzakelijke, vereiste tweede
studietrajecten zoals bijvoorbeeld kan gelden voor kaakchirurgie weg te nemen?
Antwoord:
Nee. Zie mijn antwoord op vraag 2 en vraag 4.
7 Vraag:
Bent u tevens bereid in aanvulling op uw toezegging uit het
wetgevingsoverleg hoger onderwijs van 29 november jl., over de transparantie
van kosten van onderwijsinstellingen voor studies en de toerekening naar het
instellingscollegegeld, niet deugdelijk en niet transparant onderbouwde
instellingscollegegelden te maximeren?
Antwoord:
In het wetgevingsoverleg van 29 november jl. heb ik toegezegd om de
instellingen te vragen of zij helder en transparant aan de studenten kunnen laten
weten wat het instellingscollegegeld is. Dit zal ik op korte termijn ook aan de orde
stellen in het bestuurlijk overleg dat ik met de koepels VSNU en HBO raad voer.
Ik heb in het wetgevingsoverleg in aanvulling daarop gezegd dat ik niet voor de
instellingen ga bepalen hoe hoog het collegegeld moet zijn; het is niet voor niets
instellingscollegegeld.