ChristenUnie
Bijdrage André Rouvoet plenair wet regulering prostitutie en
bestrijding misstanden seksbranche
Bijdrage André Rouvoet plenair wet regulering prostitutie en bestrijding
misstanden seksbranche
dinsdag 01 februari 2011 16:00
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Voorzitter. Voor de voorbereiding van
dit debat heb ik de wetsbehandeling uit het jaar 2000 er nog maar eens
bij gepakt. Dit kan namelijk helpen om dit debat in te kaderen. Wij
zijn tien jaar verder en op die manier kunnen wij bekijken of het ons
werkelijk verder heeft gebracht; kan dit wetsvoorstel daaraan
bijdragen?
Het trof mij dat de uitspraak waarmee ik toen begon, zo
weer kan herhalen. Ik heb toen gezegd dat je als parlementariër
momenten hebt dat je je werk met enige vervreemding doet. Dat was bij
mij toen heel sterk het geval, omdat wij een wetsvoorstel behandelden
dat in onze ogen ertoe strekte een maatschappelijk en moreel kwaad te
legaliseren, door de exploitatie van prostitutie in bordelen tot een
normale bedrijfstak te maken. Ik zei toen dat het wel aan mij zou
liggen, maar dat ik met de beste wil van de wereld niet kon vatten hoe
pleidooien voor legalisering van vrijwillige slavernij en seksuele
uitbuiting te rijmen vallen met politiek-ideologische uitgangspunten
als menselijke waardigheid, emancipatie en de integriteit van het
lichaam.
Die inleiding is voor mij nog steeds bepalend als wij over
dit thema spreken; die vervreemding. Het kabinet sprak destijds over
een realistische aanpak zonder moralisme. Het viel mij op dat die
woorden vandaag ook weer zijn uitgesproken. Wij zijn tien jaar verder
en wij kunnen zien wat het ons heeft gebracht. De tegenstelling tussen
de Kamerfracties behelsde niet de wens, de ambitie, om misstanden te
bestrijden. Daarover waren wij eensgezind. De tegenstelling betrof wel
de vraag of de legalisering van bordelen, oftewel de opheffing van het
landelijk bordeelverbod en het leggen van de vergunningsplicht bij de
gemeenten, daar een zinnige bijdrage aan kon leveren. Ik heb
beargumenteerd uitgesproken dat wij daar ernstige bedenkingen tegen
hadden. Los van de morele afweging, betrof het de vraag of het
daadwerkelijk een bijdrage zou leveren aan het verbeteren van de
praktijk.
De regering zei destijds dat de bestrijding van misstanden,
tezamen met de opheffing van het bordeelverbod, effectiever en
gerichter zou zijn. Ik herinner mij dat ik toen zei: dat valt nog te
bezien. Tien jaar verder moet ik zeggen dat het niet het geval is
gebleken. Anders zouden vandaag de fracties die destijds hebben
ingestemd met het voorstel, zeggen: wij zijn niet ver genoeg gekomen
met de bestrijding van criminaliteit en ook niet bij het verbeteren van
de positie van prostituees. Wij hadden goede argumenten om ons tegen
het desbetreffende deel van het wetsvoorstel te keren, de legalisering
en de nagestreefde normalisering. Wij hebben wel aangegeven dat wij
alle steun gaven aan de onderdelen van het toenmalige wetsvoorstel die
gericht waren op de aanpak van misstanden. Ik heb ook gewezen op het
risico dat juist door de legalisering een verplaatsing zou optreden
naar sectoren die veel moeilijker beet te pakken waren. Dat blijkt ook
uit de verschillende evaluaties en rapporten die wij hebben gekregen.
Mevrouw Arib (PvdA): Ik heb ontzettend veel moeite met de inbreng van
collega Rouvoet. Uit zijn inbreng blijkt impliciet, of zelfs expliciet,
dat als je tien jaar geleden voor het bordeelverbod bent geweest, je
niet bezorgd bent over de waardigheid van mensen. Zo begrijp ik het,
maar ik hoop dat ik ongelijk heb. Bedoelt hij dat?
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Nee. Ik heb geen idee waarop mevrouw
Arib haar interpretatie baseert. Ik heb aangegeven dat ik toen de wens
om het debat over vrijwillige slavernij en seksuele uitbuiting, zelf
niet kon rijmen met uitgangspunten als menselijke waardigheid,
emancipatie en integriteit van het lichaam. Ik herinner mij dat debat
heel goed en dat had een sterke ideologische ondertoon. Ik herinner mij
dat de gemeente Arnhem daarop wees. Gemeenten hebben er in de praktijk
mee te maken. Op dat moment werd gezegd dat er sprake was van een zeer
ideëel ambitieniveau, dat echter stukloopt op de weerbarstige praktijk.
Er waren voor mij twee componenten. In de eerste plaats
mijn morele beoordeling ervan. Het valt mij opnieuw op dat veel
fracties zich haasten om te zeggen dat ze geen morele oordelen geven,
maar wij doen in dit huis vaak niet anders. Als wij zaken strafbaar
stellen, is dat vanuit de gedachte: zo willen wij het niet in Nederland
en daarom stellen wij het strafbaar. Daar is niets mis mee. Wij moeten
niet zo bangig zijn om morele oordelen te geven, als het maar tot
juridisch zuivere strafbaarstelling leidt.
Mevrouw Arib (PvdA): Het lijkt erop dat de heer Rouvoet tien jaar na
het opheffen van het bordeelverbod met terugwerkende kracht gelijk wil
hebben dat hij toen tegen was, dat hij nu eigenlijk wordt bevestigd in
de reden waarom hij tegen was. Dat maak ik uit zijn woorden op. Dat
laat echter onverlet dat voor het opheffen van het bordeelverbod ook
ernstige misstanden bestonden. Toen werden vrouwen ook onder druk gezet
en werden vrouwen uitgebuit. Dat was alleen niet zichtbaar. Door het
opheffen van het bordeelverbod is dat zichtbaar geworden. Dat is iets
anders dan dat hij gelijk krijgt.
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Het gaat mij nooit om het gelijk halen.
Kon ik maar zeggen dat ik het toen fout heb gezien en dat wij door die
stap een stuk verder zijn gekomen in het bestrijden van criminaliteit
en ernstige misstanden. De onderzoeken en de rapporten wijzen uit dat
dit niet zo is. Ik zal straks met belangstelling luisteren naar het
verhaal van mevrouw Arib en uit haar mond graag optekenen welke
successen dit deel van het wetsvoorstel, het opheffen van het landelijk
bordeelverbod, ons gebracht heeft in het tegengaan van de misstanden
die wij allemaal wilden bestrijden. Ik zeg haar dat zij dit met een
verwijzing naar de rapporten niet hard kan maken, want wij zien een
verplaatsing naar de sectoren die wij niet gereguleerd hebben. Dat is
voorspeld en niet alleen door mij -- het gaat mij niet om mijn gelijk
-- maar ook door onderzoekers die zeiden dat het een verplaatsing te
zien zou geven, dat legalisering het probleem niet zou oplossen. Helaas
hebben zij gelijk gekregen.
Mevrouw Berndsen (D66): Wij moeten een nadrukkelijk onderscheid maken
tussen vrijwillige prostitutie en uitbuiting en mensenhandel. Is de
heer Rouvoet het met mij eens, als het gaat om uitbuiting en
mensenhandel, dat de wereld van vandaag de dag wel een andere is dan
die van tien jaar geleden? De mensenhandel is ongelooflijk veel
toegenomen. De gevolgen in dwang en drang tot prostitutie zijn daar een
uitvloeisel van. Dat heeft niets te maken met legalisering.
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Ik heb niet willen beweren dat de
mensenhandel is toegenomen door de opheffing van het bordeelverbod.
Mijn stelling was een andere: de opheffing van het bordeelverbod heeft
ons niet dichter bij het gezamenlijk gedragen doel gebracht om die
misstanden tegen te gaan. Dat was toen wel de ambitie van de regering.
Dat is niet waargemaakt. Was het maar waar. Ik zou dat ook graag zien,
want dan stonden wij aan dezelfde streep. Ik vrees dat wij op dit
onderdeel van het wetsvoorstel moeten vaststellen dat de opheffing van
het bordeelverbod eerder heeft geleid tot een verplaatsing naar
sectoren die moeilijker in de greep te krijgen zijn dan dat het ons
heeft gebracht wat indertijd een aantal fracties ervan verwachtte.
Mevrouw Berndsen (D66): Daarover verschillen wij dan van mening. Ik
merk toch dat de heer Rouvoet deze twee dingen wel degelijk aan elkaar
knoopt. Dat vind ik echt een heel foute redenering, als je kijkt naar
de situatie van tien jaar geleden en die van nu. Er is echt sprake van
een andere situatie. Als hij zegt dat de legalisering niets heeft
opgelost, ben ik dat niet met hem eens. Het is heel goed dat de
misstanden in zicht zijn gekomen. Dat de misstanden zijn toegenomen,
komt door de mensenhandel die enorm is toegenomen. Die twee dingen zou
ik niet aan elkaar willen knopen .
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Dat staat mevrouw Berndsen vrij, maar
ik sluit mijn ogen niet voor de realiteit. De misstanden kenden wij al.
Die hebben wij namelijk tien jaar geleden hier met elkaar
bediscussieerd. De gedachte bij de wetgever, bij het kabinet en bij een
aantal fracties, was toen dat wij aan de bekende misstanden een halt
zouden kunnen toeroepen door het landelijke bordeelverbod op te heffen.
Terecht hebben de heer Dibi en anderen vastgesteld dat op dat punt de
ambities niet zijn waargemaakt. Met dat wetsvoorstel is dat doel niet
bereikt. Was het maar waar dat het dichterbij is gekomen. Wij hebben
een verplaatsing gezien naar de escortbranche en dergelijke, waar
dezelfde criminaliteit nog steeds greep op heeft. Het heeft er alles
mee te maken dat deze sector zo verweven is met criminaliteit en
uitbuiting, dat het heel moeilijk is om een onderscheid te maken tussen
vrijwillig en onvrijwillig en om vast te stellen of sprake is van druk.
Ik zei al dat bestrijding van exploitatie van onvrijwillige
prostitutie en mensenhandel een van de hoofddoelstellingen was van
opheffing van het bordeelverbod. Die opheffing heeft onzes inziens er
niet toe bijgedragen -- zie de rapporten -- dat die misstanden werden
teruggedrongen. Ik verwijs naar de laatste evaluatie van de opheffing
van het bordeelverbod. De misstanden duren nog voort.
Ik neem een grote kloof waar tussen wensbeelden, ook in de
parlementaire debatten, en de dagelijkse realiteit.
Er is gekozen voor de term "normaal" en dus voor regulering, maar welke
andere branche is zo sterk getekend door abnormale verschijnselen als
uitbuiting, vrouwenhandel, illegaliteit, misbruik,
minderjarigenprostitutie en criminaliteit? Ik heb nog steeds de indruk
dat te veel mensen een te romantisch beeld hebben van de situatie in de
prostitutie op de Wallen, of een goed georganiseerde club voor ogen
hebben als het om prostitutiebeleid gaat, terwijl de hulpverleners ons
vertellen dat zij vooral te maken hebben met illegale, vaak verhandelde
vrouwen, die geen enkele zeggenschap hebben over hun eigen bestaan.
Romantiek speelt in die wereld geen enkele rol.
De gesprekken met hulpverleningsorganisaties brengen mij
tot de overtuiging dat dwang en drang en andere misstanden feitelijk
een intrinsiek onderdeel van het verschijnsel "prostitutie" vormen. Je
kunt ze niet afdoen als uitwassen aan de randen van de branche. Het is
geen ongewenst randverschijnsel, er zit een verwevenheid in waar wij
ons zeer bewust van moeten zijn.
Vandaar dat wij ons tien jaar geleden niet aangesproken
voelden door de keuze voor het opheffen van het landelijk
bordeelverbod. Dat ging ervan uit dat slechts bepaalde vormen van
exploitatie van seksualiteit afkeurenswaardig zouden zijn. Mijn fractie
heeft toen niet de minste aarzeling gevoeld om de stelling te betrekken
dat dat geldt voor alle vormen van exploitatie van seksualiteit en
prostitutie en dus ook voor prostitutie zelf.
Het feit dat prostitutie in de wet als normaal beroep
geldt, heeft allerlei bijeffecten. Het is ingewikkeld om een strobreed
in de weg te leggen aan jonge vrouwen die vanuit Oost-Europa, uit
Bulgarije of Hongarije, al dan niet gedwongen hier komen werken, want
hoe zie je dat? Er geldt immers een vrij verkeer van werknemers. In
diverse gemeenten, zo is mij gebleken, wordt op de vraag of er geen
uitstapprogramma's moeten komen, gesteld dat er toch ook geen
uitstapprogramma's bestaan voor secretaresses. Het is bijna niet te
geloven, maar het is echt gezegd. Het zou een normaal beroep zijn. De
uitstapprogramma's, waar wij altijd voor geijverd hebben, zijn in dit
opzicht in een ander licht komen te staan door de beweging die
indertijd gemaakt is.
Het opheffen van het bordeelverbod heeft in een aantal
opzichten meer kwaad dan goed gedaan. Criminaliteit, mensenhandel en
uitbuiting zijn de werkelijkheid achter de schone schijn van de valse
romantiek van betaalde seks. De prostituees zijn vaak de echte
slachtoffers. 50% tot 90% van alle raamprostituees zit daar niet
vrijwillig, zo blijkt uit onderzoek van de nationale recherche. Van de
meer dan 900 slachtoffers van mensenhandel die in 2009 bij de Nationaal
Rapporteur Mensenhandel werden gemeld, is minstens de helft uitgebuit
in de seksindustrie. Wij kennen de verschrikkelijke verhalen van Saban
B., die tientallen vrouwen mishandelde en onder dwang achter de ramen
zette, ramen van bordelen die keurig met een vergunning werkten.
Oorzaak hiervan zijn de verschillen in gemeentelijk beleid en
onvoldoende zicht op niet-vergunde bedrijven en bepaalde vormen van
prostitutie, de escortbranche, de thuiswerkers.
Dit alles was reden voor het vorige kabinet om een nieuwe
kaderwet voor de prostitutie aan te kondigen. Later is deze met een
nota van wijziging door het demissionaire kabinet van ChristenUnie en
CDA verder aangescherpt. Dat is goed. Er komt een landelijke
vergunningplicht voor prostitutiebedrijven, een landelijk register voor
escortbedrijven en een algehele registratieplicht voor prostituees.
Verder wordt het gebruikmaken van illegaal aanbod van prostitutie
strafbaar gesteld. Dat is een oude wens van mijn fractie; zie onze
achtereenvolgende verkiezingsprogramma's. Wij zijn blij dat het nu
eindelijk in een wetsvoorstel is opgenomen. De minimumleeftijd wordt
verhoogd van achttien naar eenentwintig jaar. Stuk van stuk punten waar
best een hoop over te zeggen is. Wij zijn blij dat ze in het
wetsvoorstel zijn vastgelegd, omdat dat kan helpen bij de bestrijding
van uitbuiting, mensenhandel en gedwongen prostitutie.
De kern van het probleem wordt er echter niet mee opgelost.
De kern blijft dat wij te maken hebben met een groot maatschappelijk en
moreel kwaad. In de kern kun je dat niet wegregelen, hoe nuttig
regulering ook kan zijn. Maar, zoals gezegd, er wordt op een aantal
punten een goede slag gemaakt. Naast de regulering moet er stevige
aandacht zijn voor preventie, handhaving en uitstapprogramma's. Ik loop
een aantal punten van het wetsvoorstel langs.
Er komt een registratieplicht en een landelijk register
voor prostituees. Inschrijving kan alleen worden geweigerd op grond van
een te jonge leeftijd of het ontbreken van een verblijfs- of
werkvergunning. Inschrijving kan dus niet worden geweigerd wanneer
signalen van onvrijwilligheid worden opgevangen. Het blijft de vraag
waarom wij daar met elkaar niet een slag extra maken. Juist nu het
aantal loketten wordt beperkt, moet een zwaardere intake mogelijk zijn,
een intake waarin dat wél is vast te stellen. Een van de doelstellingen
is toch het tegengaan van onvrijwilligheid? Ik heb met belangstelling
kennisgenomen van het amendement van de heer Van der Staaij op dit
punt. Het lijkt mij van belang om daar met elkaar goed naar te kijken.
Ik sluit mij aan bij de vragen die gesteld zijn over de
intake. Wie gaat dat nu precies doen? Zijn dat speciaal daarin
bekwaamde ambtenaren van de gemeente? Hoe kun je anders in een halfuur
inschatten of er wellicht sprake is van mensenhandel? Heeft de minister
nog overwogen om voor bepaalde categorieën, bijvoorbeeld bij evidente
risicogroepen -- dat is bijvoorbeeld uit onderzoek naar mensenhandel
bekend -- aan de registratie een wachttijd te verbinden, met eventueel
een terugkommoment? Dan hangt het niet alleen maar af van het moment,
het gesprek of van de blauwe ogen van de aanvrager, maar is een gedegen
onderzoek leidend voor een eventuele registratie. Op dat punt heb ik
een amendement voorbereid, maar voordat ik dat in discussie breng, hoor
ik graag het oordeel van de minister op dit punt. Ik heb de indruk dat
het een verbijzondering zou zijn van een van de amendementen van de
heer Van der Staaij, naar ik meen het amendement op stuk nr. 14, maar
dat zeg ik uit mijn hoofd. Ik ben graag bereid om daarover door te
spreken.
Het is een heel goede stap dat er een uniform
vergunningsstelsel komt voor seksbedrijven. Ik heb daarover wel nog
twee vragen. Mijn eerste vraag gaat over de zwarte lijst met reeds
geweigerde aanvragen of ingetrokken vergunningen. Er moet toch
voorkomen worden dat shoppen tussen gemeenten loont? De burgemeester
van de gemeente Amsterdam zegt dat dit met name in de escortbranche een
groot probleem is. Om de voorgestelde artikelen 14 en 15 daadwerkelijk
effectief te laten zijn en om te voorkomen dat een "foute ondernemer"
-- zo vat ik het maar even handzaam samen -- van de ene naar de andere
gemeente gaat, zou een zwarte lijst moeten worden opgesteld die door
gemeenten te raadplegen is. Ik heb daartoe een amendement ingediend. Ik
heb ook gezien dat de nota van wijziging aan deze problematiek raakt,
maar ik stel belang in het oordeel van de minister. Denkt hij dat die
zwarte lijst, waartoe het amendement leidt dat een stap verdergaat,
niet een betere stap zou zijn? Onder anderen de burgemeester van
Amsterdam vraagt er nou juist om het handzaam te maken. Graag hoor ik
hierover het oordeel van de minister.
Mijn tweede vraag over de vergunningplicht is hoe je kunt
voorkomen dat men in een pand waarin misstanden zijn geconstateerd,
gewoon doorgaat doordat er een stroman tussen wordt gezet? Ook dat
element is door Amsterdam aangedragen. Is het niet mogelijk om de
prostitutievergunning te koppelen aan dat pand? Het is wat
ingewikkelder, maar ik heb een poging gedaan om ook op dit punt een
amendement op te stellen. Als een ondernemer niet aan de voorwaarden
voldoet, kan de vergunning worden ingetrokken. Nu bestaat het risico
dat een andere exploitant, een stroman, zich in dat pand vestigt en de
misstanden gewoon laat voortduren. Is het mogelijk om in de wet een
grond op te nemen op basis waarvan een vergunning kan worden geweigerd
als zich in de seksinrichting die op dat adres is gevestigd, eerder
zaken hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het verlenen van de
vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde of veiligheid of zich
een omstandigheid heeft voorgedaan als bedoeld in artikel 14, eerste
lid? Ook daartoe heb ik een amendement voorbereid. Naar ik meen, is het
al rondgedeeld.
De nuloptie voor seksbedrijven, die bij het opheffen van
het bordeelverbod niet mogelijk bleek, staat nu wel in dit
wetsvoorstel. Men zal begrijpen dat mijn fractie daar verheugd over is.
Het is ook geen toeval dat het in dit wetsvoorstel is opgenomen. Het is
een wens die door ons lang is gekoesterd. Ik vind het ook winst, maar
waarom krijgen de gemeenten niet de ruimte om prostitutie geheel uit te
bannen? Ik heb het in een interruptie met mevrouw Van Toorenburg
aangekaart. Nu kan de gemeente nog altijd een concentratie van
zogenaamd zelfstandigen -- ik neem haar terminologie maar even over --
zonder vergunningplicht krijgen, zodat de nuloptie de facto wordt
ondergraven. Ziet de minister dat risico ook en moeten wij dat niet
alsnog uit het wetsvoorstel halen?
De Raad van State stelt terecht dat de prostitutiebranche
zich bevindt in het schemergebied tussen legaal en illegaal. De sector
beweegt zich heel gemakkelijk van het legale naar het illegale gedeelte
en vice versa. Het legale deel wordt verder gereguleerd. Dat betekent
niet dat de handhaving daarvan op een lager pitje kan worden gezet.
Hulpverlening en handhaving moeten hand in hand blijven gaan in die
gereguleerde branche. Maar ook in het niet-gereguleerde en illegale
deel van de prostitutiebranche is handhaving van groot belang. Daar was
het indertijd immers allemaal om begonnen: het tegengaan van
illegaliteit en illegale misstanden. Als er sprake zou zijn van een
effectief handhavingsbeleid, zou gedwongen prostitutie in theorie niet
voor kunnen komen. De praktijk is weerbarstig, maar ik vraag de
minister welke extra stappen op dit punt nog mogelijk zijn.
Het aantal officiële seksclubs en raambordelen neemt af.
Dat lijkt mooi, maar illegale prostitutie in massagesalons en hotels
neemt toe. Daarnaast neemt het aantal thuiswerkers razendsnel toe. Ik
verwijs naar mijn opmerking over wat dat betekent voor het gemeentelijk
nulbeleid. Kan de minister nader toelichten hoe het toezicht hierop is
geregeld, nu de thuiswerkers zijn uitgezonderd van de vergunningplicht?
Zoals bekend, hecht de ChristenUnie veel waarde aan de
uitstapprogramma's, waardoor ook mannen, maar vooral vrouwen kunnen
worden geholpen om de wereld waarin zij terecht zijn gekomen, achter
zich te laten.
Daar heb ik het bij de behandeling van de begroting ook over gehad. Op
initiatief van mijn fractie is er extra geld, 2 mln., voor beschikbaar
gekomen. Ook is er een motie aangenomen waarin de regering wordt
verzocht om het stimuleren van uitstapprogramma's tot een structureel
onderdeel van het prostitutiebeleid te maken. Hoe gaat dat gebeuren? Is
de evaluatie al beschikbaar, ook die van de programma's? Die zijn de
Kamer toegezegd. Hoe staat het daarmee?
Nu wij de kaderwet behandelen, wordt het toch wel tijd om duidelijkheid
te krijgen over de status van de uitstapprogramma's. Die moeten ook
daadwerkelijk onderdeel kunnen uitmaken van flankerend beleid. Van de
diverse RUPS-organisaties, organisaties die subsidies krijgen voor de
uitstapprogramma's, begrijp ik dat de gemeenten niet staan te springen
om de verantwoordelijkheid voor de financiering over te nemen. Dat
geldt zeker gezien de bezuinigingen die op de gemeenten afkomen. Het
voortbestaan van de uitstapprogramma's is dan ook in gevaar. Dat mogen
wij niet laten gebeuren. Het belang van die uitstapprogramma's is des
te groter nu de leeftijd, met onze steun, wordt verhoogd van 18 jaar
naar 21 jaar. Een groep jonge vrouwen moet dus de hand worden gereikt
om te voorkomen dat zij terechtkomen in het illegale
prostitutiecircuit. Ik hoor graag wat de minister gaat doen om de
vlucht in de illegaliteit te voorkomen. Ook hiervoor heb ik met
interesse kennisgenomen van een amendement van de heer Van der Staaij
om gemeenten te verplichten om beleid te maken op dat punt.
Dan de preventie richting Oost-Europa. De grootste groep
prostituees die volgens recent onderzoek naar de prostitutiebranche in
Amsterdam, onder de titel Een kwetsbaar beroep, gedwongen in de
prostitutie werkt, is met name afkomstig uit de Oost-Europese landen:
Hongarije, Roemenië en Bulgarije. Achter die vaak jonge prostituees
zitten organisaties die alles regelen, van de reis naar Nederland, de
papieren, het onderdak en noem maar op. Eenmaal in Nederland worden de
vrouwen bedreigd, afgeperst en geïntimideerd door de pooiers. Zij mogen
niet zelf beschikken over hun inkomsten, hun eigen tijd niet indelen en
geen klanten weigeren.
Onder de noemer van www.prostitutiegoedgeregeld.nl worden
deze vrouwen gewezen op hun rechten, zo schreef minister Leers onlangs
aan de Kamer. Er zijn informatiekaartjes over prostitutie en uitbuiting
in verschillende Oost-Europese talen ontwikkeld. Die worden door
hulpverleners in de prostitutie verspreid. Op zichzelf allemaal
begrijpelijk. Er valt ook veel goeds over te zeggen. Het is dan echter
wel te laat. Het gaat er niet om dat het goed is geregeld. De vrouwen
moeten hier niet eens kunnen komen met het doel van prostitutie.
Vrouwen moeten weten wat hen hier wacht en zouden ervan moeten kunnen
worden weerhouden om hier te komen. Wat doen wij op het gebied van
preventie in de richting van die Oost-Europese landen waarvan wij weten
dat vrouwen in grote aantallen deze kant op komen, georganiseerd en
wel? Wat gaat de minister op dat punt doen? Wat kan er meer dan er nu
gebeurt?
Twee jaar geleden is met algemene stemmen een motie van
mijn fractie aangenomen, de motie-Wiegman, waarin de regering wordt
verzocht om zich actief in te zetten voor slachtoffers van mensenhandel
uit Roemenië en Bulgarije. Dat kan bijvoorbeeld door in te zetten op
het delen van expertise, op ontwikkeling van preventieprogramma's en
uitstapprogramma's en door in te zetten op veilige begeleiding in de
richting van de landen van herkomst. Wij zouden goed gebruik kunnen
maken van de organisaties die ook in Nederland op dat terrein goede
diensten bewijzen. Kan de minister aangeven welke inspanningen in dit
opzicht, in de richting van de bronlanden, zijn gepleegd en of meer
mogelijk is?
Overigens geldt de vraag naar preventie ook voor
Nederlandse vrouwen. Wat zijn de inspanningen op dit gebied, om te
voorkomen dat vrouwen in de buurt van mogelijk ook de illegale
prostitutie komen? Als wij het aan de voorkant kunnen tegenhouden,
hebben wij ook geen uitstapprogramma's nodig.
Ik moet letten op de tijd. Ik laat dan ook een passage van
mijn tekst achterwege. Mij trof hetzelfde als de heer Van der Staaij
over de ontwikkelingen in Zweden. Nederland ging tien jaar geleden over
tot opheffen van het bordeelverbod. Zweden stelde toen juist het bezoek
aan prostituees strafbaar. Spiegelbeeldig beleid dus. De evaluaties
daar zijn positiever dan de evaluaties hier, over de opheffing van het
bordeelverbod. Daaraan mogen wij niet voorbij gaan. In Zweden is de
"straattippelarij" gehalveerd. De escortservice via internet is niet
meer gegroeid dan in de buurlanden. Het is in Zweden minder
aantrekkelijk geworden om een bordeel te openen. De strafbaarstelling
van de prostituant is lang door mijn fractie gewenst. Zweden liep
hierbij voorop. Dat maakte indertijd geen schijn van kans in het debat.
Nu is het tot mijn vreugde in het wetsvoorstel opgenomen.
Strafbaarstelling werkt remmend op de met prostitutie verbonden
georganiseerde criminaliteit en mensenhandel in Zweden. Het is
handhaafbaar, er is minder mensenhandel en er is geen toename van het
illegale circuit.
Door sommige politieke partijen wordt Zweden vaak het
voorbeeld genoemd voor Nederland op het gebied van de verzorgingstaat
en de hoge arbeidsparticipatie, in het bijzonder van vrouwen.
Wellicht is het een goed idee om ook op het gebied van prostitutie een
voorbeeld te nemen aan dit Scandinavische land. Graag hoor ik de
analyse en een evaluatie van de minister van de verschillende
richtingen die de twee landen Zweden en Nederland hebben gekozen bij de
aanpak van dezelfde problemen, misstanden en illegaliteit, en welke
conclusies hij hieraan verbindt voor de richting van het Nederlandse
beleid.
André Rouvoet