99ste Internationale Arbeidsconferentie (IAC)
Genève, 2 -18 juni 2010
Richtlijnen voor de delegatie naar de jaarlijkse conferentie van de
Internationale Arbeidsorganisatie (IAC)
Richtlijnen
A. Richtlijnen ten behoeve van de agendapunten
I (a) Rapporten van de Voorzitter van de Raad van Beheer en de Directeur-Generaal
(b) Global Report in het kader van de follow-up van de Declaratie over
fundamentele principes en rechten op het werk; thema 2010: effectieve uitbanning van
kinderarbeid
II Programma en budget en andere aangelegenheden
III Informatie en rapporten inzake de toepassing en naleving van verdragen en
Aanbevelingen
IV Decent work voor huishoudelijk personeel
Normstellend, mogelijk aannemen van een Conventie, aangevuld met een Aanbeveling
V Elaboration of an autonomous Recommendation on HIV/AIDS in the world of work
Normstellend, tweede discussie
VI Discussie over het strategische onderwerp werkgelegenheid
Eerste onderwerp in de cyclus van terugkerende discussies in de follow-up van de
2008 Verklaring over Social Justice for a Fair Globalization
VII Review van de follow-up van de 1998 ILO Verklaring over fundamentele principes en
rechten op het werk
B. Richtlijnen voor algemene en politieke kwesties
I Algemeen
II Geloofsbrieven
III Lidmaatschapsaanvragen
C. Bijlagen
I Samenstelling Koninkrijksdelegatie
II Agenda 100e Internationale Arbeidsconferentie (IAC)
2
A. Richtlijnen ten behoeve van de agendapunten
I a Rapporten van de Voorzitter van de Raad van Beheer en van de Directeur-Generaal
a) Rapport van de Directeur-Generaal
Op het moment dat de richtlijnen voor de delegatie naar de Internationale Arbeidsconferentie
(hierna: Conferentie) van 2010 werden opgesteld, was het onder dit agendapunt te behandelen
rapport nog niet beschikbaar. Indien het rapport hiertoe aanleiding geeft zal aan de
Rijksministerraad een aanvullende instructie worden voorgelegd.
b) Global Report in het kader van de follow-up van de Verklaring over fundamentele
principes en rechten op het werk; thema 2010: effectieve uitbanning van kinderarbeid
Algemeen
Het follow-up mechanisme van de in 1998 door de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO)
aangenomen Verklaring over fundamentele principes en rechten op het werk bestaat uit twee
delen. Het eerste deel is de bespreking tijdens iedere maartzitting van de Raad van Beheer van
de IAO van de jaarlijkse rapportage van de landen die niet alle fundamentele arbeidsnormen
hebben geratificeerd. Het tweede deel van de follow-up is het zogenoemde Global Report. De
Directeur-Generaal van de IAO presenteert ieder jaar tijdens de Conferentie een rapport over
een van de vier categorieën van fundamentele rechten. Deze categorieën zijn:
1) de fundamentele vakbondsrechten (2004, 2008);
2) gedwongen arbeid en slavernij (2005; 2009);
3) kinderarbeid (2006; 2010);
4) discriminatie op het werk (2007; 2011).
Dit jaar wordt in het Global Report een wereldwijd beeld geschetst van de ontwikkelingen in
de praktijk betreffende de uitbanning van kinderarbeid.
Het Global Report dient als basis voor:
· het vaststellen van de effectiviteit van de door de IAO verleende ondersteuning aan een
lidstaat;
· het vaststellen van prioriteiten en actieplannen voor technische samenwerking voor de
periode van vier jaar volgend op de bespreking in de Conferentie.
Nederland is onverminderd pleitbezorger van het belang van de naleving van de fundamentele
arbeidsnormen.
Op 10 en 11 mei 2010 organiseert Nederland, in samenwerking met de ILO, de wereldwijde
conferentie The Hague Global Child Labour Conference 2010, Towards a World without
Child Labour, Mapping the Road to 2016. De conferentie zal hernieuwde aandacht en energie
vragen voor de noodzaak om kinderarbeid aan te pakken. De conferentie moet leiden tot
concrete afspraken die leiden tot het uitbannen van de ergste vormen van kinderarbeid in
2016.
Op het moment dat de richtlijnen voor de delegatie naar de Internationale Arbeidsconferentie
(hierna: Conferentie) van 2010 werden opgesteld, was het onder dit agendapunt te behandelen
3
rapport nog niet beschikbaar. Specifieke richtlijnen konden nog niet worden opgesteld. Indien
het rapport hiertoe aanleiding geeft zal aan de Rijksministerraad een aanvullende instructie
worden voorgelegd.
4
II Programma en Budget en andere financiële en administratieve vraagstukken
Op het moment dat de richtlijnen voor de delegatie naar de IAC van 2010 werden opgesteld,
waren er nog geen documenten beschikbaar. Specifieke richtlijnen konden daardoor niet
worden opgesteld. De Nederlandse inbreng zal in nauw overleg met de IMEC-partners
(Industrialized Market Economy Countries, waaronder de EU-Lidstaten) geschieden.
Net premium
Tijdens de ILO Beheerraad van maart jongstleden is een aanbeveling opgesteld aan het
Finance Committee van de Internationale Arbeidsconferentie om het zogenaamde net
premium, ten waarde van ongeveer CHF 30 miljoen, over te hevelen naar het BAF (Building
Accomodation Fund) voor aanwending ten behoeve van de renovatie van het ILO
hoofdkwartier. Het net premium is het overschot/restant dat ILO doorgaans elk biennium
overhoudt als gevolg van wisselkoersfluctuaties. Aan het begin van elk biennium "hedget"
ILO dollars om er voor te zorgen dat tussentijdse wisselkoersfluctuaties niet tot verrassingen
leiden. Afhankelijk van het daadwerkelijke verloop van de wisselkoers houdt ILO een groter
dan wel kleiner bedrag over aan het eind van het biennium. Dit zogenaamde net premium
vloeit normaliter terug naar de lidstaten, waarbij 50% terugvloeit volgens de UN Scale of
Assessments en de andere 50% wordt opgedeeld onder de landen die volledig en vroegtijdig
betalen (het zogenaamde incentive fund).
Het net premium over 2006-07 is in 2008 naar het BAF overgeheveld. Hiervoor is toen bij
besluit van de Internationale Arbeidsconferentie van de financiële standaardregel afgeweken.
NL heeft toen, gesteund door verschillende andere lidstaten, aangegeven hiermee te kunnen
instemmen, maar bij wijze van uitzondering. Anders zou dit de dood in de pot betekenen voor
het Incentive Fund. Bovendien heeft NL toen aangegeven dat verdere financiële besluiten
aangaande de renovatie van het ILO hoofdkwartier niet mochten plaatsvinden zonder een
capital master plan voor deze renovatie. Dit capital master plan ligt nog steeds niet voor. NL
heeft zich daarom met een groot aantal lidstaten aangesloten bij een verklaring van het
Verenigd Koninkrijk welke zich uitsprak tegen overmaking van het net premium naar het
BAF. Werknemers, alsook een flink aantal (zuidelijke) lidstaten waren wel voor gebruik van
het net premium voor de renovatie van het ILO hoofdkwartier. Werkgevers hielden zich op de
vlakte.
Het ILO Bureau stelde tijdens de Beheerraad dat de situatie te fluïde is om een capital master
plan op te stellen en dat eerst de financiering voor de renovatie dient te worden zeker gesteld.
DG ILO deed persoonlijk een oproep om toch vooral met het voorstel in te stemmen. Het net
premium was reeds 20 jaar naar lidstaten teruggevloeid en een tweede uitzondering kon dus
niet als norm worden gezien. Bovendien was teruggave van deze middelen wel de
standaardregel, maar kon de Internationale Arbeidsconferentie hier altijd bij besluit van
afwijken. Lidstaten dienden vooral aan het collectieve belang van de ILO te denken, aldus de
DG.
Uiteindelijk heeft de Beheerraad een compromisvoorstel van de ASPAG-groep aangenomen,
waarbij de helft van het net premium wordt overgemaakt naar het BAF en de andere helft,
gelijk aan het incentive fund, is behouden en naar de lidstaten zal terugvloeien. Belangrijke
constatering in dit hele debat is dat Nederland in deze discussie zich niet heeft kunnen
uitspreken in de Beheerraad, omdat Nederland momenteel geen lid is van de Beheerraad. Dit
5
terwijl er door anderen werd onderhandeld over de bestemming van middelen die naar, onder
andere, Nederland zouden terugvloeien.
Instructie
- Nederland kan zich in de geest van compromisbereidheid aansluiten bij de aanbeveling die
aan het Financiële Comité voorligt.
- Nederland is echter wel negatief verrast door het feit dat er voor de tweede maal achtereen
een voorstel voorligt om van het financiële reglement van de ILO af te wijken en delen van
het net premium aan te wenden voor de renovatie van het ILO hoofdkwartier. NL heeft in het
Financiële Comité van de Internationale Arbeidsconferentie in 2006 aangegeven dat dit een
absolute uitzondering moet zijn. Ook heeft Nederland toen aangegeven dat geen beslissingen
meer moesten worden genomen over de financiering van de renovatie van het ILO
hoofdkwartier zolang er geen capital masterplan voorligt. Aan beide standpunten wordt in de
aanbeveling voorbijgegaan.
- Nederland zal deze punten in het Financiële comité over het voetlicht brengen, bij voorkeur
in samenwerking met gelijkgezinde landen, zoals de Scandinavische landen.
- Ten slotte zal Nederland een oproep doen om voortaan alle overheden in de Beheerraad
spreekrecht te verlenen als er zaken op de agenda staan die direct van invloed zijn op de
nationale overheidsfinancïën van die landen. Het bevreemdt dat Nederland aan de zijlijn staat
van een discussie in de Beheerraad, waarbij anderen onderhandelen over de bestemming van
(onder andere) Nederlandse middelen. Deze situatie kan in het kader van de besprekingen
over de hervormingen van de Beheerraad worden gecorrigeerd.
6
III Informatie en rapporten inzake de toepassing en naleving van verdragen en
aanbevelingen
a) Algemeen
Kenmerkend voor de IAO is dat de IAC verdragen en aanbevelingen aanneemt en tevens
beschikt over een toezichtmechanisme dat bestaat uit een stelsel van voortgangsrapportage en
bijpassende procedures. Elke lidstaat dient in dit kader te voldoen aan de verplichting om:
· alle verdragen en aanbevelingen in beginsel binnen een periode van twaalf maanden voor
te leggen aan het bevoegd gezag (het Parlement) met voorstellen voor wetgeving of
anderszins. Aan de Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau (IAB) moet
worden gerapporteerd wat op dit punt is gebeurd, op welk tijdstip en met welk resultaat;
· ten aanzien van verdragen die zijn bekrachtigd periodiek te rapporteren over de naleving
daarvan;
· ten aanzien van verdragen die niet zijn bekrachtigd en ten aanzien van aanbevelingen
periodiek te rapporteren over de situatie ter zake, indien de Raad van Beheer hiertoe
besluit.
Over de naleving van bovengenoemde verplichtingen wordt jaarlijks door het Comité van
Deskundigen een rapport uitgebracht.
Deel 1A van dit rapport bevat een juridische toets van de wijze waarop lidstaten voldoen aan
de verplichting tot naleving van de door hen bekrachtigde verdragen. Aan de hand van dit
rapport wordt een aantal gevallen van niet-naleving van verplichtingen geselecteerd en
besproken in de Commissie voor de Toepassing van Verdragen en Aanbevelingen (de
Conferentiecommissie; deze is tripartiet samengesteld). Betrokken lidstaten worden
uitgenodigd tijdens de IAC hetzij schriftelijk, hetzij mondeling informatie en uitleg te geven.
Deel 1B van het rapport bevat een algemeen onderzoek (General Survey) naar de voortgang
in de bekrachtiging van enkele specifieke verdragen en de knelpunten die daarbij optreden.
Dit deel van het rapport wordt in een algemene discussie in de Conferentiecommissie
besproken.
Deel 2 van het rapport ten slotte bevat informatie over de verplichting tot tijdige voorlegging
van instrumenten aan het Parlement en over de rapportageverplichting aan de IAO.
De Conferentiecommissie brengt verslag uit aan de plenaire zitting van de IAC. Indien
lidstaten ernstig tekortkomen in de naleving van verplichtingen kan dit in een aparte paragraaf
worden vermeld. Lidstaten kunnen, indien zij de interpretatie van het Comité van
Deskundigen betwisten, tegen het oordeel van het Comité van Deskundigen dan wel van de
Conferentiecommissie uiteindelijk in beroep gaan bij het Internationaal Hof van Justitie.
III (1A): Rapport van het Comité van Deskundigen dat toeziet op de naleving van
Verdragen en Aanbevelingen
Dit rapport bevat een gedetailleerd overzicht van de juridische toets op de naleving van de
bekrachtigde verdragen door de individuele lidstaten. Bespreking vindt plaats in
het 'Conference Committee on the Application of Standards' (CAS). Het CAS kent, zoals de
IAO als geheel, een tripartiete structuur: overheden, werkgevers en werknemers. Gezien de
veelheid aan klachten (die uiteraard nogal variëren in ernst) wordt slechts een beperkt aantal
landen tijdens de IAC besproken. De selectie van te bespreken 'cases' (ca 25) wordt in
7
gezamenlijkheid gemaakt door werkgevers en werknemers. Betrokken lidstaten worden
uitgenodigd tijdens de IAC hetzij schriftelijk, hetzij mondeling informatie en uitleg te
geven. De overheden houden zich afzijdig van de selectie van de te bespreken staten, omdat
zeggenschap over het al dan niet bespreken van het eigen land, en daarmee over de uitvoering
van eigen beleid, het toezichtsmechanisme aanzienlijk gepolitiseerder zou maken.
Nederlandse inzet in ILO-kader wordt zoveel mogelijk afgestemd met, en ingebracht via de
zgn IMEC (geïndustrialiseerde landen)-groep en/of de EU. Bevordering van ratificatie en
naleving van (fundamentele) arbeidsnormen is daarbij de algemene inzet.
Ofschoon de selectie van de `cases' die dit jaar worden besproken in het CAS nog door
werkgevers en werknemers gezamenlijk moet worden vastgesteld, ligt het in de lijn der
verwachtingen dat Birma en Zimbabwe weer op de lijst zullen worden geplaatst.
Myanmar (Verdrag nr. 29: verbod op dwangarbeid)
De Beheersraad van maart 2010 boog zich wederom over naleving door Myanmar van
conventie 29 (verbod op dwangarbeid). Myanmar werd nogmaals opgeroepen de
aanbevelingen van de onderzoekscommissie te implementeren, te garanderen dat het
klachtenmechanisme op alle niveau goed functioneert, het tegengaan van straffeloosheid bij
schending van het verbod op dwangarbeid, vrijlating van arbeidsactivisten en voor meer
publiciteit en aandacht voor de toepassing van fundamentele arbeidsrechten op het lokale
niveau. Nederland zal zich wederom inspannen, mogelijk in EU verband, om Myanmar te
bewegen tot onvoorwaardelijke naleving van conventie 29.
Zimbabwe (verdragen nr. 87 en 98 vakbondsvrijheid en collectieve onderhandelingen)
Tijdens de ILO Beheersraad van maart 2010 lag het rapport voor van de
onderzoekscommissie betreffende de naleving door Zimbabwe van verdragen nr. 87 en nr. 98.
Nederland zal bij eventuele EU afstemming aandringen op concrete maatregelen voor
opvolging door Zimbabwe van de aanbevelingen van het rapport van de
onderzoekscommissie, en oproepen tot volledig naleving van de fundamentele rechten door
de Zimbabwe, waaronder het recht van vakbondsvrijheid en het voeren van collectieve
onderhandelingen.
III (1B): Algemene Discussie
De algemene discussie zal dit jaar zijn gewijd aan het General Survey gemaakt door het
Deskundigencomité over de werkgelegenheidsinstrumenten van de ILO in het licht van de
ILO 2008 verklaring over sociale rechtvaardigheid voor een eerlijke globalisering. Het
General Survey wordt gemaakt op basis van rapportages van de lidstaten. In dit rapport geeft
het Deskundigencomité een overzicht van het beleid en praktijk in de verschillende lidstaten.
Ook geeft zij uitleg aan de verschillende ILO verdragen op het gebied van werkgelegenheid.
Daarnaast doet zij aanbevelingen voor de toekomst.
Het stimuleren van werkgelegenheid is het eerste strategische doel genoemd in deze
verklaring. Werkgelegenheid is zelfs een belangrijker en relevanter onderwerp geworden in
de context van de mondiale economische crisis. Dit wordt ook tot uitdrukking gebracht in the
Global Jobs Pact dat werd aangenomen door de Internationale Arbeidsconferentie in 2009.
Het General Survey geeft een overzicht van de belangrijkste ILO Verdragen en aanbevelingen
op het gebied van werkgelegenheid. Het basisverdrag op dit gebied is Verdrag nr. 122
(werkgelegenheidsbeleid) uit 1964. Dit verdrag heeft een streefkarakter en stimuleert lidstaten
8
tot het voeren van een werkgelegenheidsbeleid. Onder werkgelegenheidsbeleid wordt
verstaan: het opstellen en uitvoeren van een actief beleid, gericht op de bevordering van
volledige, productieve en in vrijheid gekozen werkgelegenheid. Nederland heeft dit verdrag in
1967 bekrachtigd.
Het Deskundigencomité is van mening dat er drie fundamentele stappen zijn in het bereiken
van volledige, productieve werkgelegenheid. Hierbij dient te worden aangetekend dat
volledige werkgelegenheid betekent dat er geen werkloosheid mag zijn. Het
Deskundigencomité geeft aan dat vanwege economische ontwikkelingen er altijd sprake zal
zijn van werkloosheid. Het streven van een lidstaat moet echter gericht zijn op
werkgelegenheid. De eerste stap is het maken van politiek commitment door een lidstaat om
volledige werkgelegenheid te bereiken. Hiertoe reikt Verdrag nr. 122 een kader voor aan. De
tweede fundamentele stap houdt in dat lidstaten streven naar het oprichten van instellingen
om volledige werkgelegenheid te bereiken. Verdragen nr. 88 (organisatie van de dienst voor
werkgelegenheid) en nr.181 (particuliere arbeidsbemiddeling nodigen lidstaten uit om
arbeidsbemiddeling, zowel publiek als privaat op te richten). Met betrekking tot de private
arbeidsbemiddeling geeft het Deskundigencomité aan dat het hier gaat om zowel
arbeidsbemidddeling als ter beschikkingstelling van arbeidskrachten. Nederland heeft verdrag
nr. 88 bekrachtigd in 1950 en verdrag nr. 181 in 1999. Als derde en laatste fundamentele stap
is het Deskundigencomité van mening dat lidstaten binnen het kader van hun ontwikkeling en
economische capaciteit werkgelegenheid moeten stimuleren door het ondersteunen van
training en herscholing van werknemers (verdrag nr. 142), de ontwikkeling van coöperaties te
bevorderen, aangezien zij een belangrijke rol vervullen in het creëren van banen, en
armoedebestrijding (aanbeveling nr.193). Daarnaast dienen lidstaten de MKB-sector te
stimuleren (aanbeveling nr.189). Nederland heeft verdrag nr. 142 bekrachtigd in 1979.
Het Deskundigencomité concludeert dat de huidige economische crisis de ILO de mogelijk
geeft om te bezien of de huidige normen op het gebied van werkgelegenheidsbeleid
voldoende zijn om de lidstaten te ondersteunen in de bestrijding van de gevolgen van de
economische en financiële crisis.
Wat betreft toekomstige arbeidsnormen ziet het comité twee opties. Gezien het belang van
een internationaal gecoördineerd antwoord op een economische crisis zoals de huidige zou de
ILO kunnen onderzoeken of een nieuw instrument richtlijnen en beleid zou kunnen bevatten
om een crisis te voorkomen of te bestrijden in lijn met de doelstellingen van de Social Justice
Declaration en de Global Jobs Pact. Een andere optie die de ILO zou kunnen onderzoeken,
gelet op de samenhang tussen bovenvermelde verdragen, is of een verdrag kan worden
aangenomen die de huidige verdragen herziet en consolideert. Dit zou kunnen leiden tot een
grotere coherentie, efficiency en zichtbaarheid van de huidige verdragen.
III (2): Informatie over bekrachtigingen en normgerelateerde activiteiten
Deel I: algemene informatie over recente ontwikkelingen op het gebied van
internationale arbeidsnormen
Recente ontwikkelingen:
Dit bevat een overzicht van informatie over:
· discussies in de Raad van Beheer over verbeteringen in de IAO's normgerelateerde
activiteiten en een toekomstige strategie;
9
· De campagne om de ratificatie van het amendement van de ILO Constitutie te
stimuleren.
· nieuwe standaarden die tijdens de 97e IAC (2008) zijn besproken, waaronder de IAO
Verklaring betreffende Sociale Rechtvaardigheid voor eerlijke globalisering, en over
het belang vaardigheden voor sociaal en economische ontwikkeling;
· de agendering van een discussie over een Aanbeveling over huishoudelijk personeel
tijdens de 99e IAC (2010).
Constitutionele en andere procedures:
Dit bevat een overzicht van:
· informatie over maatregelen op grond van artikel 33 van het IAO-Statuut: niet-
naleving van Verdrag nr. 29 (verbod op dwangarbeid) door Birma/Myanmar;
· overzicht van klachten ingediend onder artikel 24 van het IAO-Statuut (in te dienen
door sociale partners tegen een lidstaat wegen het niet-naleven van een door die
lidstaat bekrachtigd verdrag).
· overzicht van klachten ingediend onder artikel 26 van het IAO-Statuut (in te dienen
door mede-lidstaten wegens het niet-naleven van een door een andere lidstaat
bekrachtigd verdrag): op dit moment lopen twee klachten: een tegen Wit-Rusland
wegens het niet-naleven van Verdrag nr. 87 (vakbondsvrijheid) en Verdrag nr. 98
(collectief onderhandelen) en een tegen Zimbabwe wegens het niet-naleven van
dezelfde verdragen;
· overzicht van procedures aanhangig bij het Committee on Freedom of Association
(CFA): op dit moment zijn meer dan 178 zaken aanhangig bij het CFA, betrekking
hebbend op 47 landen uit alle delen van de wereld. Sinds november 2009 zijn
bovendien meer dan 81 nieuwe zaken aanhangig gemaakt. Het CFA heeft bij het
Comité van Deskundigen speciale aandacht gevraagd voor wetgevende aspecten van
een tiental van deze zaken.
Overige informatie:
Het rapport bevat ook een overzicht van de technische samenwerking uitgevoerd door de IAO
en van samenwerking op het terrein van internationale arbeidsnormen door de IAO met
andere internationale organisaties.
Deel II: bevat een overzicht met informatie over bekrachtigingen van de Verdragen en
Protocollen
Deel III: bevat "country profiles", d.w.z. informatie per individuele lidstaat over
bekrachtigingen, toepassing van verdragen en het voorleggen van instrumenten aan het
Parlement.
Voorlegging instrumenten aan Parlement:
Het Koninkrijk der Nederlanden heeft volgens de IAO de instrumenten die tijdens de 94e en
95e sessie van de IAC zijn aanvaard niet (tijdig; d.w.z. binnen uiterlijk 18 maanden) aan het
Parlement voorgelegd.
Tijdens de 94e sessie (2006) is het Maritieme Arbeidsverdrag (MAV) aanvaard. Op 21
februari 2008 is een voorlopig standpunt (in principe bekrachtiging) aan het Parlement
gestuurd.
Tijdens de 95e sessie (2006) van de IAC zijn IAO Verdrag nr. 187 (inzake een promotioneel
10
kader voor arbeidsomstandigheden) en de bijbehorende Aanbeveling nr. 197 aanvaard. Beide
instrumenten zijn nog niet met een standpunt over bekrachtiging aan het Parlement
voorgelegd. Op dit moment vindt de consultatie van sociale partners ter zake plaats waarna
het standpunt kan worden afgerond.
Rapportageverplichtingen:
Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba hebben alle (18 resp.4 en 8) gevraagde
rapportages op tijd ingediend.
c) Richtlijnen voor de delegatie
De delegatie zal in gevallen waarin getracht wordt de grondslagen van de IAO op het gebied
van het toezichthoudende systeem te ondergraven, duidelijk stelling nemen ten gunste van het
behoud van het systeem van arbeidsnormen en het daarmee samenhangende
toezichtmechanisme.
Het toezicht en de voortgangscontrole op de naleving van verdragen in de IAO heeft een
unieke plaats in de internationale organisaties en heeft aangetoond een effectief middel te zijn
ter controle van lidstaten die vrijwillig verdragen hebben bekrachtigd en statutaire
verplichtingen zijn aangegaan. Elke verzwakking van deze procedures moet worden
vermeden. De delegatie zal zich, in nauw overleg met de overige EU, IMEC (Industrialized
and Market Economy Countries) of andere gelijkgezinde landen, actief opstellen, met name
ten aanzien van de niet-naleving van de fundamentele arbeidsnormen. De fundamentele
arbeidsnormen zijn opgenomen in Verdrag nr. 87 en nr. 98 (vakverenigingsvrijheid), Verdrag
nr. 100 en nr. 111 (verbod op discriminatie in arbeid en beroep), Verdrag nr. 29 en nr.105
(verbod op dwangarbeid) en Verdrag nr. 138 en nr. 182 (verbod op kinderarbeid).
11
IV Decent work voor huishoudelijk personeel (domestic work)
(Normstellend, mogelijk aannemen van een Conventie, aangevuld met een
Aanbeveling)
Wereldwijd werken miljoenen mensen, veelal vrouwen, als `domestic workers'. Onder het
begrip `domestic work' worden onder meer tegen betaling verleende huishoudelijke hulp en
zorg aan huis geschaard. Domestic work speelt zich in veel landen in de informele sector af
en is vaak weinig gereguleerd. Bovendien is er vaak sprake van een voor de buitenwereld -
onduidelijke arbeidsrelatie, aangezien domestic work binnen het huishouden plaatsvindt.
Deze vaak beperkte zichtbaarheid van domestic workers maakt dat bijzondere aandacht voor
de bescherming van deze groep werknemers vaak wenselijk is.
De ILO Governing Body heeft in maart 2008 besloten om Decent Work for Domestic
Workers op de agenda van de 99e sessie van de Internationale Arbeidsconferentie te zetten om
in twee discussierondes uiteindelijk te komen tot een eigenstandige standaard.
De ILO heeft middels het uitsturen van een vragenlijst naar alle leden de standpunten in kaart
gebracht ten aanzien van (elementen van) een mogelijke standaard. Nederland heeft hierbij
aangegeven te streven naar een Aanbeveling.
Uit de respons op de questionnaire blijkt dat een overgrote meerderheid voor het ontwikkelen
van een Conventie over Decent Work for domestic workers is, mogelijk in combinatie met
een aanvullende Aanbeveling. Het ILO Bureau heeft hiertoe een concept tekst ("proposed
conclusions") opgesteld die als basis voor de discussie tijdens de 99e ILC zal dienen. Hierbij
wordt nadrukkelijk uitgegaan van een Conventie en niet van een Aanbeveling, waaraan
Nederland de voorkeur zou geven.
De conclusies van deze ILC zullen tijdens de ILC in 2011 in een tweede lezing nader
bediscussieerd en aangenomen moeten worden.
Algemene instructie
· Nederland verwelkomt de formulering van een instrument voor `domestic workers'.
· Nederland ondersteunt de bespreking van dit onderwerp om decent work for domestic
workers hoger op de politieke agenda te krijgen en om algemene normen overeen te
komen ter verbetering van de arbeidsrechtelijke positie van domestic workers wereldwijd.
· Nederland onderkent de meerwaarde van domestic workers voor de wereldwijde
economie en ondersteunt het streven deze groep "meer zichtbaar" te maken.
· Samenwerking is essentieel voor de daadwerkelijke toepassing van deze aanbeveling.
Overheidsinstanties, werkgevers- en werknemersorganisaties, maar ook organisaties die
opkomen voor de belangen van domestic workers moeten betrokken worden bij dit
proces.
· Bijzonder aan de positie van domestic workers is dat zij werken in dienst van een
particulier (persoon of huishouden). Bij de formulering van een instrument dient hiermee
rekening te worden gehouden. Te hoge (administratieve) lasten voor particulieren gaan
ten koste van de (formele) werkgelegenheid van domestic workers. Domestic work blijft
in dat geval in het zwarte circuit.
Ten aanzien van de proposed conclusions en de Nederlandse inzet kan het volgende
worden opgemerkt:
12
· Nederland ziet het nut van een ILO-instrument en zal meewerken aan de totstandkoming
van een instrument.
· Nederland acht een zekere mate van flexibiliteit bij de invulling van de normen voor
decent work for domestic workers van belang, om te voorkomen dat er te hoge
(administratieve) lasten optreden die ten koste gaan van de formele werkgelegenheid.
Voorkomen moet worden dat in dat geval domestic work in het zwarte circuit blijft of
daarnaar verschuift. De Nederlandse inzet is daarom gericht op een `Recommendation on
Decent work for domestic workers'.
· Indien er, zoals nu lijkt, een overgrote meerderheid bestaat voor een conventie, zal
Nederland meewerken aan de totstandkoming daarvan, onder voorwaarde dat dit geen
gevolgen heeft voor de Nederlandse praktijk.
· Nederland heeft drie kanttekeningen bij de werkingssfeer van een eventuele conventie:
1. Het oogmerk van de komst van au pairs naar Nederland (vaak via een bemiddelings-
bureau) is primair culturele uitwisseling. Als tegenprestatie hiervoor is het toegestaan
dat de au pair licht huishoudelijke taken verricht. De au pair kan ook incidenteel op de
kinderen passen maar dat is niet het doel van het verblijf (namelijk culturele
uitwisseling). De au pair medewerker krijgt gratis kost en inwoning en wat zakgeld.
Zakgeld mag maar maximaal 340 per maand bedragen. Een bedrag daarboven wordt
als loon gezien waardoor sprake is van arbeid en dus geldt er een twv-plicht. De au
pair is niet in loondienst werkzaam en kan derhalve geen aanspraak maken op alle
bescherming die dit ILO-instrument aan `domestic workers' beoogt te bieden (nadere
toelichting ad 1).
2. Werknemers die in dienst van een bedrijf (derde) zijn en worden tewerkgesteld bij een
private huishouding, moeten niet onder het instrument vallen omdat zij als werknemer
in dienst zijn bij dat bedrijf.
3. Niet alle bescherming die dit instrument aan `domestic workers' beoogt te bieden,
moet ook gelden voor `domestic workers' die slechts enkele dagdelen per week werk-
zaamheden verrichten in dienst van de private huishouding (nadere toelichting ad 3).
Ad 1 Au pairs
· Au pairs hebben alleen een verblijfsvergunning (verblijf: maximaal 1 jaar, op titel
`culturele uitwisseling') van de IND nodig, hun gastgezin hoeft geen
tewerkstellingsvergunning (twv) te hebben.
· Als een au pair naast de au pair-werkzaamheden ook arbeid in loondienst gaat verrichten
heeft de werkgever daarvoor een tewerkstellingsvergunningnodig. Op dit moment is het
mogelijk om via meerdere kanalen een au pair te werven: direct via internet door het
gastgezin, of via één van de bestaande au pair-bemiddelingsorganisaties.
· Vanaf de invoering van `Modern Migratiebeleid' per 1-1-2011 kan werving alleen
plaatsvinden via een door de IND erkende bemiddelingsorganisatie. Met de herziening
van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) (die begin 2011 in werking treedt) wordt de
vrijstelling van de twv-plicht geformaliseerd. Omdat het au pair-schap een waardevolle
mogelijkheid voor jongeren is tot zelfontplooiing, wil het kabinet hen, onder strikte
voorwaarden, blijven toelaten tot Nederland.
· Die voorwaarden betreffen onder andere de arbeidstijden (maximaal 30 uur en minimaal
twee vrije dagen per week) en de werkinhoud (geen ander werk verrichten en niet volledig
verantwoordelijk zijn voor huishoudelijke taken). Voldoet het gastgezin en/of de au-pair
niet aan deze voorwaarden, dan is er sprake van arbeid waarvoor een twv-plicht geldt. Als
de twv ontbreekt kan de Arbeidsinspectie het gastgezin een bestuurlijke boete opleggen
wegens niet-naleving van de Wav.
13
· Deze voorwaarden bieden duidelijkheid over de positie van de au pair binnen het
gastgezin en aanknopingspunten voor de handhaving. IND, Arbeidsinspectie en NAPO
(de organisatie van au pairbemiddelingsbureaus) zullen gezamenlijk afspraken over
toezicht maken.
Ad. 3 Regeling dienstverlening aan huis
· Op basis van de regeling Dienstverlening aan huis geldt dat een werknemer die doorgaans
op minder dan vier dagen per week uitsluitend of nagenoeg uitsluitend diensten verricht
ten behoeve van het huishouden van de natuurlijke persoon tot wie hij in dienstbetrekking
staat, niet onder alle sociale verzekeringswetten vallen en een beperktere
ontslagbescherming heeft dan andere werknemers. De betrokken dienstverlener is geen
werknemer in de zin van de Ziektewet, de Wet WIA en de Werkloosheidwet. Bij ziekte is
het recht op loondoorbetaling betaling beperkt tot 6 weken (artikel 7:629 BW), de
werkgever heeft voor opzegging geen toestemming nodig van UWV (artikel 2
Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945).
· Ter stimulering van de markt voor persoonlijke dienstverlening is de regeling
dienstverlening aan huis geïntroduceerd. Deze regeling biedt randvoorwaarden waardoor
allerlei diensten aan huis makkelijker uitbesteed kunnen worden. De werkgelegenheid van
domestic workers is hiermee bevorderd.
14
V Elaboration of an autonomous Recommendation on HIV/AIDS in the world of
work (Normstellend, tweede discussie)
Per ultimo 2008 waren wereldwijd ca. 33 miljoen mensen HIV geïnfecteerd. HIV treft met
name de mensen in de leeftijd van 19-45 jaar. Dit is de meest productieve groep in de
samenleving. Vrouwen en meisjes hebben een groter risico op een HIV infectie dan mannen
als gevolg van gender ongelijkheid. Er is tot op heden geen vaccin beschikbaar tegen HIV.
Het Nederlands buitenlands beleid zet daarom in op preventie, vooral onder jongeren, en recht
op toegang tot gezondheidsfaciliteiten voor gemarginaliseerde groepen in de samenleving,
zoals sekswerkers, injecterende drugsgebruikers en mannen die seks hebben met mannen.
Het zorgvuldig omgaan met HIV/aids op de werkvloer is een essentieel onderdeel van de
(inter-) nationale HIV/aidsrespons. Een niet behandelde HIV infectie leidt uiteindelijk tot aids
en betekent verlies van arbeidskrachten. Het bedreigt niet alleen het bestaan van degenen die
er economisch afhankelijk van zijn, maar ook nationale economieën. Sinds het ontstaan van
UNAIDS is de Internationale Arbeid Organisatie (IAO) actief op het terrein van HIV/aids en
motiveert de samenwerkende partners, namelijk overheden, werkgevers- en
werknemersorganisaties, om actie te ondernemen om de epidemie terug te dringen. Dit heeft
o.a. geresulteerd in een `ILO Code of Practice on HIV/AIDS and the World of Work' (2001).
Deze Code of Practice is een handleiding voor bedrijven, vakbonden, organisaties en
overheden hoe om te gaan met HIV/aids op de werkvloer. Deze handleiding wordt wijd
verbreid toegepast. Het gevoerde HIV/aids personeelsbeleid op de Nederlandse ambassades is
conform deze Code of Practice.
In maart 2007 heeft de Governing Body besloten om `HIV/AIDS in the world of work' op de
agenda te zetten van de 98ste sessie van de Internationale Arbeidsconferentie om in twee
discussierondes uiteindelijk te komen tot een eigenstandige aanbeveling (recommendation) in
2010. Er is gekozen tot het ontwikkelen van deze aanbeveling om `HIV/aids op de werkvloer'
hoger op de agenda te zetten van nationale en international fora, om gecoördineerde actie
tussen de ILO-leden te stimuleren en om met grotere daadkracht de ILO Code of Practice uit
te voeren. De 98ste sessie resulteerde in een eerste concept tekst. De gezamenlijke reactie op
dit concept (SZW, BZ, werknemers- en werkgeversorganisaties) werd op 12 november 2009
door SZW naar de IAO gestuurd. Een aantal aspecten uit deze reactie zijn in het tweede
concept verwerkt. De belangrijkste aandachtspunten: vrijwilligheid t.a.v. HIV tests en
vertrouwelijkheid van HIV informatie, zijn in dit tweede concept verwerkt.
Doel van deze 99e sessie: het vaststellen van de `Recommendation on HIV/AIDS and the
World of work'
Tijdens deze 99e sessie zal de concept tekst nader bediscussieerd worden. Het is de bedoeling
dat tijdens deze sessie de aanbevelingen aangenomen worden als autonome `Recommendation
on HIV/AIDS and the World of Work.'
Instructie
· Nederland verwelkomt de formulering van een `Recommendation on HIV/AIDS and the
World of Work'.
· Nederland onderkent de meerwaarde van deze aanbeveling om HIV/aids hoger op de
politieke agenda te krijgen, om samenwerking te stimuleren tussen de ILO-leden en om
meer aandacht te vragen voor de toepassing en monitoring van de Code Practice.
15
· Nederland ondersteunt het streven van de IAO om meer in te zetten op `social justice' als
het gaat om HIV/Aids en alle aspecten van werk.
· Samenwerking is essentieel voor de daadwerkelijke toepassing van deze aanbeveling.
Overheidsinstanties, werkgevers- en werknemersorganisaties, maar juist ook organisaties
die opkomen voor de belangen van mensen met HIV moeten betrokken worden bij dit
proces.
· Nederland heeft zich gecommitteerd aan het uitdragen van - het GIPA-principe (1994).
GIPA staat voor Greater and Meaningful Involvement of People Living with HIV.
Ten aanzien van het tweede concept van de aanbeveling, zal Nederland vooral inzetten
op:
· Een definitie van de begrippen: worker, family en dependant.
· Privacy en vrijwilligheid t.a.v. HIV tests. Dit betekent dat NL zal vasthouden aan de in het
huidige concept opgenomen verwoordingen in artikel 3(g) en 3(h) en de artikelen 24 t/m
27. NL heeft hierop ook ingezet tijdens 98e vergadering. Dit blijft een absolute
voorwaarde.
· Artikel 2(c) - Sekswerk is veelal niet legaal en sekswerkers genieten vaak niet de
bescherming die andere werkers wel genieten. Bovendien vormen sekswerkers een
belangrijke risicogroep voor HIV infectie. De Office Commentary gaat ervan uit dat
sekswerkers onder het bereik van deze aanbevelingen vallen. Dat zal toch niet overal zo
worden gezien. Omdat `armed forces' apart worden genoemd met als reden dat zij anders
door sommige landen mogelijk niet betrokken worden bij deze aanbevelingen, dan toch
zeker ook sekswerkers apart benoemen in dit artikel.
· Artikel 3(g) privacybescherming geldt niet alleen de werkers, maar ook hun gezinnen en
degenen die van de werkers afhankelijk zijn. De privacybescherming van family en
dependants wordt in 3(g) niet genoemd. Deze groep wordt wel genoemd in artikel 3(e)
m.b.t. toegang tot preventie en diensten. Waarom dan niet ook bij 3(g)?
· Artikel 16(a). - De toevoeging in het laatste concept `up to date' is te beperkt. Het zou een
gemiste kans zijn als niet wordt toegevoegd dat interventies gebaseerd moeten zijn op wat
we weten dat werkt. Dus, `evidence informed' of `evidence based' (hierop was ook
ingezet tijdens de 98e vergadering).
· Artikel 16(g) Harm reduction strategies. Een referte aan de WHO, UNODC, UNAIDS
Technical Guide for countries to set targets for universal access to HIV prevention,
treatment and care for injecting drug users (2009) is aan te bevelen. Dit werd in het
tweede concept niet betrokken en in de Office Commentary wordt daar niet op ingegaan.
Indien dit niet wordt overgenomen, zou een begripsomschrijving bij de definitie zijn aan
te bevelen. Wil Harm Reduction voor injecterende druggebruikers namelijk effectief
kunnen zijn, dan zal een set van maatregelen moeten worden toegepast, waaronder
spuitomruilmogelijkheden, substitutietherapie, condoomverstrekking, ART, informatie en
educatie.
· Artikel 18(b) - Het is sterk aan te raden in dit artikel op te nemen dat maatregelen effectief
en veilig moeten zijn en dat wordt voorzien in adequate faciliteiten voor informatie,
behandeling en zorg. Het gaat om diensten die available, accessible en affordable zijn
(het woord affordable staat al in de beginzin van deze opsomming), maar ook om de
randvoorwaarden: goede apparatuur, informatievoorziening en monitoring.
· Het is belangrijk dat vooral vrouwen een inkomen kunnen genereren dat hen kan voorzien
in de basisbehoeften voor henzelf en hun kinderen. Dit voorkomt dat zij hun lichaam
moeten verkopen om in hun onderhoud te kunnen voorzien. In de Office Commentary
16
suggereert de IAO dit aspect als discussiepunt op te werpen tijdens de 99e sessie. Een
mogelijke inpassing hiervan zou kunnen bij artikel 4(b).
17
VI Discussie over het strategische onderwerp werkgelegenheid
Eerste onderwerp in de cyclus van terugkerende discussies in de follow-up van de
2008 Verklaring over Social Justice for a Fair Globalization
Algemeen
Tijdens de 99e zitting van de ILC in 2010 wordt voor het eerst een zogeheten recurrent
discussion of cyclical review (uit)gevoerd. Dit vloeit voort uit de in 2008 door de ILC
aangenomen Declaration on Social Justice for a Fair Globalization. Hierin is afgesproken dat
jaarlijks in de ILC een discussie wordt gevoerd over achtereenvolgens de vier strategische
doelen van de ILO: werkgelegenheid, sociale bescherming, sociale dialoog en de
fundamentele arbeidsnormen (vakbondsvrijheden en de uitbanning van gedwongen arbeid,
kinderarbeid en discriminatie). Het doel van de discussie is om een beter begrip te krijgen van
de trends in en behoeften van de lidstaten met betrekking tot het desbetreffende strategische
doel en daarop een effectiever antwoord te kunnen formuleren. Daarbij wordt gebruik
gemaakt van alle voor handen zijnde middelen van de ILO, waaronder normgerelateerde
actie, technische samenwerking en technische en onderzoekscapaciteit van het Bureau. Op
basis van de discussie worden de prioriteiten vastgesteld c.q. aangepast en de
actieprogramma's daarmee in overeenstemming gebracht.
Werkgelegenheid
Tijdens de komende ILC wordt de eerste recurrent discussion gevoerd over het strategische
doel werkgelegenheid. Deze discussie lijkt goed getimed. Tijdens de 98e zitting van de ILC in
2009 is namelijk een Global Jobs Pact aangenomen dat de lidstaten handvatten moet bieden
voor maatregelen om uit de economische crisis te komen. Het gebruik van de Global Jobs
Pact en de in de afgelopen twee jaar genomen maatregelen in de praktijk zullen een
belangrijke bijdrage bieden aan de discussie over strategisch werkgelegenheidsbeleid.
Het basisdocument voor de discussie in de ILC is het Recurrent Item Report on Employment
2010 (RIR). Daarnaast is van belang de General Survey concerning Employment Instruments.
Het RIR is bij het opstellen van deze instructie nog niet in definitieve versie verschenen.
Belangrijke onderwerpen die bij de discussie aan bod zullen komen, zijn o.a. de impact van
de financiële en economische crisis op de arbeidsmarkt en de maatregelen die terzake zijn
genomen (zie in dit verband het eerdergenoemde Global Jobs Pact), beleidsopties voor het
bereiken van volledige, productieve werkgelegenheid, duurzaam ondernemen en het creëren
van werkgelegenheid, beroepsopleidingen en vaardigheden, handel en financiering,
formalisering van informele arbeid. Het General Survey analyseert de bestaande verdragen en
aanbevelingen van de ILO op het terrein van werkgelegenheid en hun implementatie door de
lidstaten, om vervolgens aan de hand van werkgelegenheidsstrategieën in drie categorieën
landen (ontwikkelde landen, ontwikkelingslanden en landen in transitie) en hun opvattingen
en behoeften terzake, aan te geven welke normgerelateerde activiteiten zouden kunnen
worden ontwikkeld.
Uitgangspunten Nederlandse delegatie
In de discussie over werkgelegenheid betrekt de Nederlandse delegatie de volgende
uitgangspunten van het Nederlandse werkgelegenheidsbeleid:
· Het vergroten van het arbeidsaanbod (zowel in uren als in personen), het verbeteren van
de arbeidsproductiviteit en de kwaliteit van werk;
· Een benadering van het werk bevorderen die gebaseerd is op de levenscyclus;
· Arbeidsmarkten creëren die integratie bevorderen, de aantrekkelijkheid van werken
18
verhogen en werken financieel aantrekkelijk maken voor werkzoekenden, ook voor
mensen met een achterstandspositie en mensen die niet actief zijn;
· Het verbeteren van de aansluiting van vraag en aanbod (`matching');
· Flexibiliteit bevorderen zonder afbreuk te doen aan werkzekerheid en het verminderen
van arbeidsmarkt segmentatie;
· Erop toezien dat de arbeidskosten en de regelingen voor het vaststellen van de lonen
zich ontwikkelen op een wijze die bevorderlijk is voor de werkgelegenheid;
· Investeringen in menselijk kapitaal verbeteren;
· Onderwijs - en opleidingstelsels aanpassen aan de nieuwe behoeften op het gebied van
kennis en vaardigheden.
19
VII Review van de follow-up van de 1998 ILO Verklaring over fundamentele
principes en rechten op het werk
Op het moment dat de richtlijnen voor de delegatie naar de Internationale Arbeidsconferentie
van 2010 werden opgesteld, was het onder dit agendapunt te behandelen rapport nog niet
beschikbaar. Specifieke richtlijnen konden nog niet worden opgesteld. Indien het rapport
hiertoe aanleiding geeft zal aan de Rijksministerraad een aanvullende instructie worden
voorgelegd.
20
B. Richtlijnen voor algemene en politieke kwesties
I Algemeen
a. Nederland stelt zich op het standpunt dat de IAO zich dient te onthouden van de
behandeling van (politieke) onderwerpen die niet direct binnen het mandaat van de
organisatie vallen. Dit standpunt is gestoeld op principiële overwegingen, maar dient ook
om een vlot verloop van de eigenlijke werkzaamheden te bevorderen.
b. Waar nodig zal de delegatie uitdrukkelijk stelling nemen tegen pogingen de grondslagen
van de IAO op het gebied van het toezichthoudende systeem aan te tasten. De delegatie zal
zich waar nodig uitspreken voor behoud en eventuele modernisering van het systeem van
arbeidsnormen en het toezicht op de uitvoering ervan.
c. Indien zich onvoorziene politieke gevoelige kwesties voordoen, zal de delegatie handelen
naar bevind van zaken en zo nodig nadere instructies vragen aan de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid en/of aan de Minister van Buitenlandse Zaken.
d. Met betrekking tot daarvoor in aanmerking komende kwesties zal de delegatie zich
inzetten voor coördinatie met gelijkgezinde landen. In het bijzonder zal deze coördinatie
IMEC, het overlegorgaan van de Industrialized Market Economy Countries. Waar het
politieke kwesties betreft zal nauw overleg dienen plaats te hebben met de EU-partners,
teneinde zo mogelijk tot een gemeenschappelijke standpunt te komen.
e. Bij stemmingen tijdens de Conferentie geldt een quorum, waarbij de stemuitslag ongeldig
is wanneer het totale aantal stemmen minder dan de helft van het aantal stemgerechtigde
gedelegeerden bedraagt (artikel 17, derde lid van het Statuut en artikel 20 van het
Conferentiereglement). Dit betekent dat het in sommige situaties effectiever kan zijn zich
van stemming te onthouden dan tegen te stemmen om een voorstel te verwerpen.
II Geloofsbrieven
Het Comité tot onderzoek van geloofsbrieven heeft tot taak na te gaan of geloofsbrieven door
de daartoe bevoegde autoriteit(en) zijn ondertekend. Voorts zal zij een onderzoek instellen in
het geval van een klacht tegen de opname van een bepaalde persoon in de delegatie. Het
Comité is niet bevoegd enig politiek oordeel te vellen over de regering die de geloofsbrieven
heeft uitgegeven. Dit gegeven en het Statuut zullen de leidraad vormen indien het Comité niet
tot een eensluidend oordeel kan komen en een stemming in de plenaire zitting vereist is. Zo
nodig zal de delegatie een steminstructie vragen aan de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid en/of aan de Minister van Buitenlandse Zaken.
III Lidmaatschapsaanvragen
De delegatie zal in voorkomende gevallen haar steun geven aan lidmaatschapsaanvragen door
staten tegen de achtergrond van het universaliteitsbeginsel dat aan de Verenigde Naties en de
Gespecialiseerde Organisaties ten grondslag ligt en dat door Nederland wordt ondersteund.
21
Bijlage I
Samenstelling van de overheidsdelegatie van het Koninkrijk der Nederlanden
Regeringsgedelegeerden
Dhr. Drs. L.C. Beets (delegatieleider), directeur Internationale Zaken, Ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid
Dhr. Mr. B.J. van Eenennaam, Buitengewoon en gevolmachtigd ambassadeur, PV Genève
Plv. regeringsgedelegeerden
Dhr. Mr. Drs. W.H. Bel, (plv. delegatieleider), plaatsvervangend directeur Internationale
Zaken, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Dhr. Drs. E. Driessen, PV Genève
Regeringsadviseurs
Dhr. Drs W. van Dijk, directie Internationale Zaken, Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid
Dhr. Mr F.A.M. Francken, directie DVF/SE, Ministerie van Buitenlandse Zaken
Mw. F. van der Klugt, directie Sociale en Institutionele Ontwikkeling, Ministerie van
Buitenlandse Zaken
Mw. M. Nauta, directie Algemene Sociale en Economische Aangelegenheden, Ministerie van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Mw. Mr. I.Y. Piso, directie Internationale Zaken, Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid
Mw. D. Sandee, directie Arbeidsverhoudingen, Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid
Mw. M. van Schaik, directie Arbeidsverhoudingen, Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid
Mw. Mr. G. Widera, directie Internationale Zaken, Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid
Mw. Mr. I. van der Wildt, directie Internationale Zaken, Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid
Mw. R. van Wissen, directie Internationale Zaken, Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid
Overige deelnemers
Minister Donner, Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Dhr mr. R. Brands, expert
Mw S. van Gils, directie Communicatie, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Mw. H. Vlug, directie Arbeidsverhoudingen, Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid
Mw. Mr. L. de Bie, directie Arbeidsverhoudingen, Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid
Tevens zal een delegatie van werknemers- en werkgeversvertegenwoordigers deelnemen aan
de IAC en zeer waarschijnlijk een delegatie uit de Nederlandse Antillen en Aruba.
22
Bijlage II
AGENDA INTERNATIONALE ARBEIDSCONFERENTIE 2011
Nog niet bekend ten tijde van het opstellen van de instructie.
23
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid