Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

DE EUROPESE GRENZEN VERLEGD
(Eerste) evaluatie flankerend beleid vrij
verkeer van werknemers MOE-landen

Drs. N. van den Berg
Drs. M. Brukman
Dr. C. van Rij

Amsterdam, 13 november 2007
Regioplan publicatienr. 1626

Regioplan Beleidsonderzoek
Nieuwezijds Voorburgwal 35
1012 RD Amsterdam
Tel.: +31 (0)20 - 5315315
Fax : +31 (0)20 - 6265199

Onderzoek, uitgevoerd door Regioplan
Beleidsonderzoek in opdracht van het ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

VOORWOORD

Bij het maken van dit rapport hebben wij veel steun ondervonden van
branches (werkgevers- en werknemersorganisaties), diverse gemeenten en officiële instanties zoals de Arbeidsinspectie, VROM-inspectie, de Kamer van Koophandel, CWI, en de Belastingdienst.
Wij zijn dank verschuldigd aan de begeleidingscommissie waarmee we onder een relatief grote tijdsdruk snel en efficiënt hebben kunnen werken.

Het onderzoek richt zich op mogelijke negatieve gevolgen van het verleggen van de Europese `werknemersgrenzen'. Wij richten ons daarbij op problemen en knelpunten en kijken dan ook vooral naar de onderkant van de
Nederlandse samenleving. De `goede praktijken' en de positieve
ontwikkelingen blijven hierdoor in dit rapport onderbelicht. Er zijn werkgevers die oog hebben voor hun buitenlandse werknemers en ook werk proberen te maken van huisvesting, of veiligheid en gezondheid op het werk. Daarnaast zijn er positieve effecten voor de economische ontwikkeling in Nederland aan te wijzen. Het was echter niet het doel van het onderzoek om deze praktijken op te zoeken en breed uit te meten. Hiermee doen we dus de goede
voorbeelden enigszins onrecht. Onze aandacht ging uit naar problemen en knelpunten. En dan met name ontduiking van wet- en regelgeving (betaling onder WML en het niet regelen van adequate huisvesting).

Drs. N. van den Berg
Drs. M. Brukman
Dr. C. van Rij

Regioplan Beleidsonderzoek

INHOUDSOPGAVE

Samenvatting ........................................................................................... I


1 Inleiding ........................................................................................... 1
1.1 Doel van het onderzoek..................................................... 2
1.2 Leeswijzer.......................................................................... 3


2 Gelijk loon voor gelijk werk ............................................................ 5
2.1 Bestuursrechtelijke handhaving WML ............................... 5
2.2 Meldpunt Arbeidsinspectie................................................. 9
2.3 Sectorale meldpunten........................................................ 12 2.4 Effecten van flankerend beleid........................................... 18


3 Huisvesting....................................................................................... 19 3.1 Meldpunt VROM-inspectie................................................. 19 3.2 Meldingen op gemeentelijk niveau..................................... 21 3.3 Effecten flankerend beleid ................................................. 25


4 Verwachtingen en ontwikkelingen op de Nederlandse
arbeidsmarkt .................................................................................... 27 4.1 Arbeidsmigratie MOE-landen, Bulgarije en Roemenië...... 27 4.2 Vormen van arbeidsrelaties............................................... 35 4.3 Krapte op de arbeidsmarkt en verdringing......................... 38 4.4 Te verwachten effecten op de Nederlandse arbeidsmarkt 43


5 Voorlopige conclusies..................................................................... 45

Literatuurlijst ........................................................................................... 49

Bijlagen ........................................................................................... 51 Bijlage 1 Overzicht respondenten..................................................... 53 Bijlage 2 Meldingen bij het meldpunt Arbeidsinspectie
(stand van zaken 10 oktober 2007) .................................. 55

SAMENVATTING

Sinds 1 mei 2007 is er vrij verkeer van werknemers tussen Nederland en Slovenië, Hongarije, Tsjechië, Estland, Letland, Slowakije, Litouwen en Polen (ook wel Midden- en Oost-Europese (MOE-)landen genoemd). Voor Bulgarije en Roemenië geldt een overgangsregime en is het aanvragen van een
tewerkstellingsvergunning (twv) nog steeds verplicht. Met flankerend beleid tracht de overheid voldoende garanties te creëren voor een verantwoorde invoering van het vrij verkeer van werknemers. Dit beleid moet ertoe bijdragen dat nieuwe werknemers krijgen waar ze recht op hebben (goede arbeidsvoor- waarden en huisvesting), dat concurrentievervalsing wordt tegengegaan en dat het binnenlandse aanbod van arbeid niet wordt verdrongen.

Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft Regioplan gevraagd een beeld te schetsen van een aantal elementen van dit flankerend beleid en de effectiviteit ervan, te weten: goede arbeidsvoorwaarden,
adequate huisvesting en controle op naleving hiervan. Daarnaast moet
inzichtelijk worden hoe de arbeidsmarkt zich heeft ontwikkeld en mogelijk gaat ontwikkelen. Om dit alles inzichtelijk te maken, is in dit onderzoek gebruikt gemaakt van verschillende bronnen. Er zijn verschillende sleutelfiguren, cao- partijen en gemeenten geïnterviewd. Daarnaast is bronnenonderzoek verricht (CWI, Kamer van Koophandel, CBS, Belastingdienst).

Gelijk loon, gelijk werk
In het kader van het flankerend beleid voert de Arbeidsinspectie sinds mei 2007 controles uit op de naleving van de Wet minimumloon (WML) en kan zij een bestuurlijke boete opleggen bij constatering van een overtreding. De Arbeidsinspectie combineert de controle op de naleving van de WML met
toezicht op de naleving van de Wet arbeid vreemdelingen (WAV). Daarnaast wordt een deel van de WML-onderzoeken ingesteld naar aanleiding van tips van sociale partners, ambassades en burgers. In de periode juni tot en met september 2007 zijn er ongeveer vijftig overtredingen van de WML
geconstateerd.

Een uitvloeisel van het handhavingskader is het oprichten van een meldpunt bij de Arbeidsinspectie voor sociale partners voor overtreding van wettelijke bepalingen en ge-avv'de cao's. In de periode mei tot en september 2007 zijn er negen meldingen bij het centrale meldpunt van de Arbeidsinspectie
binnengekomen over niet-naleving van WML, WAV, Arbowet, ATW en/of
Waadi. Naast de meldingen bij het meldpunt zijn 24 meldingen van Bureau Naleving (bouwnijverheid) binnengekomen. De Arbeidsinspectie had verwacht dat er meer meldingen bij het meldpunt zouden zijn binnengekomen. Uit de interviews met de cao-partijen bleek dat een groot deel van de overtredingen die zij constateren in de verschillende sectoren, betrekking hebben op cao- zaken en deze worden in de regel niet bij de Arbeidsinspectie gemeld.

---

De sociale partners vinden de intentie van de nieuwe werkwijze van de
Arbeidsinspectie goed, maar zijn nog enigszins sceptisch over de daadwerke- lijke uitvoering. De Arbeidsinspectie zou nog sneller mogen reageren op meldingen en meer mogen terugkoppelen, volgens de sociale partners. De Arbeidsinspectie is van mening dat er wel snel wordt gereageerd op
meldingen. In sommige onderzoeken is gewoon veel tijd nodig om de
benodigde informatie te verzamelen. Volgens de Arbeidsinspectie is de
enigszins terughoudende opstelling van de sociale partners veelal gebaseerd op ervaring uit het verleden met de oude manier van werken. De sociale partners en de Arbeidsinspectie zijn nog niet volledig op elkaar ingespeeld bij het melden van misstanden: "Het is gewoon een kwestie van tijd en het
opdoen van ervaring in het werken met elkaar".

Sectoren waarin de reeds bestaande samenwerking tussen werkgevers- en
werknemersorganisaties heeft geleid tot het instellen van een sectoraal meldpunt, doen de meeste meldingen bij de Arbeidsinspectie. Bij de Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten (SNCU) komen ongeveer dertig
meldingen per maand binnen; sinds 2006 zijn er bij Bureau Naleving (bouw) ongeveer tachtig meldingen binnengekomen. In de andere sectoren waar ook veel met werknemers uit Midden- en Oost-Europa wordt gewerkt, is dit nog niet het geval en uit deze sectoren komen ook minder meldingen binnen. Wel zien we dat in steeds meer cao's afspraken over het werken met buitenlandse werknemers worden opgenomen.

Huisvesting
In het kader van het flankerend beleid dienen werkgevers te zorgen voor adequate huisvesting van tijdelijke werknemers. De gemeente is de eerstelijns toezichthouder en daarmee als eerste verantwoordelijk voor de controle en handhaving. Het aantal en de aard van de meldingen die bij gemeenten
binnenkomen, toont aan dat de huisvestingsproblematiek soms ernstig is. De VROM-inspectie is de tweedelijns toezichthouder en heeft een ondersteunen- de en adviserende rol. Het aantal meldingen dat bij de VROM-inspectie
binnenkomt, is gering en komt niet overeen met het aantal gemeentelijke meldingen. Dit kan worden verklaard door de relatieve onbekendheid van het meldpunt van de VROM-inspectie. De VROM-inspectie kan hierdoor niet als graadmeter worden gebruikt om te bepalen hoe het met de huisvesting van werknemers uit de MOE-landen is gesteld.

Uit de gesprekken met diverse gemeenten en het Samenwerkingsverband
Regio Eindhoven (SRE) komt naar voren dat het moeilijk is de huisvestings- situatie goed in beeld te krijgen. Werknemers uit de MOE-landen staan
namelijk over het algemeen niet ingeschreven in de Gemeentelijke Basis- administratie (GBA).1 Verder is met de afschaffing van de tvw per 1 mei 2007 voor de MOE-landers het zicht op het aantal MOE-landers, hun werkgevers en


1 Een inschrijving bij de gemeente is (pas) verplicht als iemand van plan is om langer dan vier maanden in Nederland te verblijven.
II

locaties waar de MOE-landers worden gehuisvest, verder verloren gegaan. Dit heeft tot gevolg dat wat betreft het zicht op de huisvesting van MOE-landers, gemeenten weer terug zijn bij de situatie van vóór december 2006.2

Gemeenten hebben weinig middelen in handen om ontoelaatbare praktijken op het gebied van huisvesting op te sporen. Zij zijn grotendeels afhankelijk van de meldingen die binnenkomen via burgers, eigen controles, gemeentelijke diensten, (vreemdelingen)politie, woningbouwcorporaties, de Arbeidsinspectie, Belastingdienst et cetera. De meldingen zijn grotendeels afkomstig van burgers. Burgers melden naar aanleiding van overlast of een gevoel van onveiligheid. Inadequate huisvesting hangt hier vaak mee samen, maar
overlast kan ook zonder inadequate huisvesting plaatsvinden.

Wanneer een gemeente onrechtmatige situaties niet actief opzoekt, zal deze gemeente veel minder meldingen binnenkrijgen en dus veel minder zicht
hebben op de huisvestingssituatie dan een gemeente die wel actief bezig is met de opsporing.

Op basis van de gemeentelijke meldingen die zijn onderzocht, kan worden gesteld dat gemeenten vooral problemen ervaren door een tekort aan
adequate huisvesting en het feit dat de regelgeving niet toereikend is. Gemeenten die al langere tijd bezig zijn met het verbeteren van de
huisvestingsmogelijkheden, zien een duidelijke afname van huisvestings- problemen.

Verwachtingen en ontwikkelingen op de Nederlandse arbeidsmarkt
Een groeiend aantal MOE-landers komt naar Nederland om werken. De
economische situatie en de werkloosheid in het thuisland hebben tot gevolg dat een MOE-lander in Nederland meer kan verdienen dan in eigen land.
Hoeveel MOE-landers er nu in absolute zin in Nederland verblijven, is
onbekend. Op basis van de interviews met cao-partijen en het aantal
verleende twv's in de eerste maanden van 2007 komen wij op een schatting van (minimaal) 100.000 tewerkgestelde MOE-landers in Nederland. In relatie tot de Nederlandse werkzame beroepsbevolking gaat het om minimaal
anderhalf procent.

Meestal werken MOE-landers via uitzendbureaus die gespecialiseerd zijn in werving en selectie van buitenlandse werknemers. Er zijn maar weinig
werkgevers die MOE-landers zelf (tijdelijk) in dienst nemen, onder andere omdat er veel komt kijken bij het aannemen van buitenlandse werknemers. Daarnaast zijn er ­ met name in de bouw ­ MOE-landers die als zzp'er hun diensten in Nederland aanbieden. Ook hebben de interviews informatie over


2 Medio december 2006 is het Besluit SUWI aangepast. Deze wijziging maakt het mogelijk dat het CWI aan gemeenten informatie verstrekt over de verblijfsadressen van arbeids- migranten met een twv. Hiervóór wisten gemeenten dus niet waar deze werknemers woonden.


---

allerlei verschillende arbeidsconstructies opgeleverd, waar `een luchtje aan zit'. Dit zijn arbeidsrelaties die formeel binnen de grenzen van de wet blijven maar die vooral bedoeld lijken te zijn om concurrentievoordelen te behalen.

Uit een onderzoek van Ecorys3 blijkt dat verdringing zich vooral voordoet in regio's met stijgende werkloosheid en op lager en middelbaar opleidings- niveau. In dit onderzoek wordt verdringing in Nederland geschat op een verlies van 25 banen van ingezetenen per honderd arbeidsmigranten. De geïnter- viewde cao-partijen zijn van mening dat er door de grote tekorten op de Nederlandse arbeidsmarkt als geheel geen sprake is van verdringing. In de land- en tuinbouw menen de werknemersorganisaties daarentegen wel dat er sprake is van verdringing van Nederlandse seizoenswerkers door MOE-
landers. Er zijn ook sectoren waar werkgevers juist zitten te springen om ervaren krachten. In deze sectoren wordt gemiddeld genomen een goede
beloning betaald juist om de werknemer voor langere tijd aan zich te binden. Voor een deel zorgen de nieuwe arbeidskrachten ervoor dat de productie op gang blijft en dat de economie verder kan groeien. Dit zijn positieve
ontwikkelingen en van verdringing lijkt aldus in deze sectoren geen sprake.


3 Ecorys (2006). Evaluatie werknemersverkeer MOE-landen, Rotterdam: Ecorys Nederland. IV


1 INLEIDING

Sinds 1 mei 2007 is er voor alle in 2004 tot de EU toegetreden lidstaten sprake van vrij verkeer van werknemers met Nederland. 1 Dit betekent dat werknemers uit deze landen zonder tewerkstellingsvergunning (twv) in Nederland kunnen werken. Voor Bulgarije en Roemenië - lidstaten die op 1 januari 2007 tot de EU zijn toegetreden - geldt vooralsnog een overgangs- regime inclusief de verplichting om voor werknemers uit deze landen een twv aan te vragen.

Met flankerend beleid tracht de overheid voldoende garanties te creëren voor een verantwoorde situatie na de invoering van het vrij verkeer van werknemers. Het flankerend beleid is breder dan hetgeen in dit onderzoek is opgenomen. Dit onderzoek richt zich rond de `zorgpunten' zoals aangegeven door de Tweede Kamer, dat wil zeggen: goede arbeidsvoorwaarden, adequate huisvesting en controle op naleving hiervan. Dit beleid moet ertoe bijdragen dat nieuwe werknemers krijgen waar ze recht op hebben (goede arbeids- voorwaarden en huisvesting), dat concurrentievervalsing wordt tegengegaan, zodat het binnenlandse aanbod van arbeid niet wordt verdrongen.

Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft Regioplan gevraagd een beeld te schetsen van een aantal elementen van dit flankerend beleid en de effectiviteit ervan. Daarnaast moet inzichtelijk worden hoe de arbeidsmarkt zich heeft ontwikkeld en mogelijk gaat ontwikkelen (aanbod ontwikkeling, concurrentie en verdringing) mede met het oog op de toekomstige openstelling van de grenzen voor Roemenen en Bulgaren.

Het voorliggende rapport geeft een voorlopig beeld van het vrij verkeer van werknemers uit MOE-landen (Slovenië, Hongarije, Tsjechië, Estland, Letland, Slowakije, Litouwen en Polen) en de arbeidsmigratie uit Bulgarije en Roemenië. Het onderzoek is midden oktober 2007 afgerond. De periode tussen het 1-meibesluit en dit eerste evaluatiemoment is relatief kort. Sommige trends zijn nog niet uitgekristalliseerd. Daarnaast ontbreken gegevens, waardoor het moeilijk is alle facetten van het vrij verkeer in kaart te brengen.

Het huidige rapport is opgesteld om de Tweede Kamer te informeren over de werking van het flankerend beleid. Begin 2008 vindt een update van de onder- zoeksgegevens plaats.


1 Dit betreft Slovenië, Hongarije, Tsjechië, Estland, Letland, Slowakije, Litouwen, Polen, Malta en Cyprus. Voor beide laatstgenoemde lidstaten geldt het vrij verkeer van werknemers al sinds 1 mei 2004.


---


1.1 Doel van het onderzoek
Het onderzoek naar vrij verkeer van werknemers uit de MOE-landen en arbeidsmigratie uit Bulgarije en Roemenië heeft twee doelen. Het eerste doel is het in kaart brengen van de stand van zaken van het flankerend beleid. In het onderzoek zijn drie kernonderdelen van het flankerend beleid opgenomen die zich richten op de bescherming van nieuwe medewerkers: de bestuurs- rechtelijke handhaving van de Wet minimumloon (WML), het handhaven van `arbeidswetgeving' door de Arbeidsinspectie en het waarborgen van fatsoenlijke huisvesting van arbeidsmigranten.

Centrale onderzoeksvragen die zich richten op de evaluatie van het flankerend beleid zijn:

1. Wat is de stand van zaken bij het meldpunt van de Arbeidsinspectie?
2. Hoe verloopt de bestuursrechtelijke handhaving van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en wat zijn de effecten?

3. Wat is de stand van zaken bij het meldpunt van de VROM-inspectie?
4. Is er voldoende en adequate huisvesting voor tijdelijke arbeidsmigranten?

Het tweede doel van het onderzoek is de gevolgen van de openstelling van de grenzen voor de arbeidsmarkt in kaart brengen. Het gaat hierbij dan met name om de verhouding tussen legale en illegale tewerkstellling en de aard van (illegale) tewerkstelling alsmede hiermee samenhangende verdringing op de Nederlandse arbeidsmarkt.

Centrale onderzoeksvragen die zich richten op de ontwikkeling van de arbeidsmarkt:

5. Wat zijn de gevolgen van het vrij verkeer van werknemers met de MOE- landen voor de Nederlandse arbeidsmarkt en voor de aard en omvang van de illegale tewerkstelling?

6. Wat zijn de (te verwachten) effecten van de arbeidsmigratie uit Bulgarije en Roemenië op de Nederlandse arbeidsmarkt en op de illegale tewerkstelling?

In het onderzoek is gebruikgemaakt van verschillende bronnen. Er is geen bron beschikbaar die een volledig antwoord op alle onderzoeksvragen kan geven. Ons doel is om via verschillende kanalen tot de kern van de problematiek door te dringen. Om de onderzoeksvragen te beantwoorden:

· is bronnenonderzoek verricht (CWI, Kamer van Koophandel, CBS, Belastingdienst);

· zijn sleutelpersonen geïnterviewd;

· zijn 34 gemeenten (direct of indirect) geïnterviewd;

· zijn 25 cao-partijen geïnterviewd.


2


1.2 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt het beleid van de Arbeidsinspectie en het meldpunt voor arbeidswetgeving beschreven. Hoofdstuk 3 gaat in op de huisvestings- problematiek. In hoofdstuk 4 staan we stil bij de betekenis van de resultaten en de verwachtingen/ontwikkelingen op de Nederlandse arbeidsmarkt. Tot slot zijn in hoofdstuk 5 de belangrijkste conclusies opgenomen.


---


4


2 GELIJK LOON VOOR GELIJK WERK

Buitenlandse werknemers hebben recht op dezelfde arbeidsvoorwaarden als hun Nederlandse collega's. Om de naleving hiervan te bevorderen is flankerend beleid ontwikkeld. Per 1 mei 2007 is het handhavingskader in werking getreden. Dit kader vormt een richtlijn voor de samenwerking tussen overheid en sociale partners op het terrein van grensoverschrijdende arbeid. Het concentreert zich op samenwerking in de volgende deelterreinen:
· handhaving wettelijke bepalingen (WAV, WML, Arbowet, ATW en Waadi);
· handhaving algemeen verbindend verklaarde cao-afspraken;
· informatie aan werkgevers en werknemers;

· handhaving van regelingen/afspraken over huisvesting van tijdelijk in Nederland verblijvende werknemers.

In het kader van het flankerend beleid voert de Arbeidsinspectie sinds mei 2007 controle uit op de naleving van de Wet minimumloon (WML) en kan zij een bestuurlijke boete opleggen bij constatering van een overtreding. In paragraaf 2.1 beschrijven we de stand van zaken bij de bestuursrechtelijke handhaving van de WML. Een uitvloeisel van het handhavingskader is het oprichten van een meldpunt bij de Arbeidsinspectie voor sociale partners voor overtreding van wettelijke bepalingen en ge-avv'de cao's. Dit meldpunt komt aan de orde in paragraaf 2.2. Naast centrale afspraken kunnen de cao-partijen en de overheid vervolgens een branchegewijze insteek kiezen. Dit wordt verder beschreven in paragraaf 2.3. In paragraaf 2.4 worden de effecten van het flankerend beleid geschetst.


2.1 Bestuursrechtelijke handhaving WML
Sinds 4 mei 2007 controleert de Arbeidsinspectie actief op de naleving van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML). Hierbij ligt in het kader van het flankerend beleid het accent op sectoren waar voorheen veel werknemers uit de MOE-landen illegaal (zonder twv) werkzaam waren. Deze zogenaamde risicosectoren zijn onder andere de land- en tuinbouw, de horeca, bouw en uitzendbureaus (zie ook tabel 2.1). De Arbeidsinspectie combineert de controle op de naleving van de WML dan ook met toezicht op de naleving van de Wet arbeid vreemdelingen (WAV). In totaal zijn sinds mei 2007 ruim 4.200 gecombineerde WAV/WML-controles uitgevoerd.

De onderzoeken starten in de meeste gevallen via een bezoek aan de werkplek, waarbij inspecteurs voor wat de WML betreft aan de aangetroffen personen vragen stellen over de aard van de arbeidsrelatie, de verdiensten en de gewerkte uren. Daarnaast worden onderzoeken uitgevoerd op basis van tips van sociale partners, ambassades en burgers. Indien daartoe aanleiding is, volgt nader onderzoek naar de naleving van de WML. Daarbij worden
---

werkgevers gehoord en kunnen zij worden verzocht om stukken te overleggen uit diverse onderdelen van de administratie, waaronder naast de loonadmini- stratie bijvoorbeeld de urenregistratie, facturenregistratie, bankadministratie en/of kasadministratie en personeelsdossier.

Het vertrekpunt voor de WML-controle vormt de feitelijk in de onderneming werkend aangetroffen personen, terwijl voorheen werd uitgegaan van de loonadministratie. Voor de nieuwe aanpak is gekozen omdat ervaring vanuit het toezicht op naleving van de WAV heeft geleerd dat gegevens met betrekking tot werknemers uit de MOE-landen en/of illegaal werkende personen veelal niet of niet juist in de administratie zijn opgenomen. Het beperken van de controle tot inzage in de loonadministratie zou in risicobranches te weinig zekerheid geven dat de gecontroleerde werkgever de WML naleeft.

Indien de Arbeidsinspectie constateert dat een werkgever de WML niet naleeft, legt zij aan de werkgever een boete en een last onder dwangsom op om te bewerkstelligen dat een werknemers als nog het loon krijgt uitbetaald waarop deze recht heeft. De betrokken werknemer, de werknemers- en werkgeversorganisatie worden op de hoogte gesteld van de opgelegde sancties.

Om het toezicht op de naleving van de WML goed van de grond te krijgen, zijn implementatie-inspecteurs aangewezen. Deze inspecteurs hebben tot taak de signalering (de start van de WML-controle) te bewaken, of het tot onderzoek leidt en of dit onderzoek adequaat wordt uitgevoerd en tot constatering van overtredingen leidt.

Uit de eerste ervaringen die zijn opgedaan met toezicht op de naleving van de WML, komt het beeld naar voren dat zich in de risicosectoren meermalen situaties voordoen, waarbij op het eerste oog niet-naleving van de WML in het geding is. Vaststelling van de overtredingen vraagt uitvoerig onderzoek. Een voorbeeld van een overtreding is werken op stukloon. Hierbij moet de productietijd per stuk worden getoetst en vervolgens worden gerelateerd aan het WML-bedrag. Andere overtredingen die zijn geconstateerd: uitstelling van betaling aan de werknemer tot aan het einde van de klus, de werkgever is gevestigd in het buitenland en gebrekkige administratie bij de werkgever. In totaal zijn in de periode juni tot en met september 2007 ongeveer vijftig vermoedelijke overtredingen van de WML geconstateerd. De overtredingen zijn geconstateerd in de branches waar de Arbeidinspectie actief de WAV controleert, zoals de land- en tuinbouw, de horeca en uitzendbureaus.

2.1.1 WAV-inspecties

Zoals aangegeven, komt een deel van de WML-onderzoeken voort uit WAV- onderzoeken. Ongeveer de helft van de geconstateerde WAV-overtredingen in
6

2006 betrof werknemers die uit MOE-landen kwamen.1 Per 1 mei 2007 is de verwachting dat het aantal overtredingen van de WAV zal afnemen, omdat werknemers uit de MOE-landen nu vrij in Nederland kunnen werken. Het is onduidelijk in hoeveel gevallen een WAV-overtreding ook een overtreding van de WML betrof. Als de Arbeidsinspectie een WAV-boete oplegt ( 8.000,- voor bedrijven, 4.000,- voor particulieren), dan wordt daar bovenop geen
bestuurlijke WML-boete gelegd.

In 2006 heeft de Arbeidsinspectie ruim 11.000 onderzoeken naar de WAV
gedaan: dat is 28 procent meer uitgevoerde inspecties dan in 2005. In de eerste negen maanden van 2007 heeft de Arbeidsinspectie in totaal 7.794 inspecties verricht. Hiervan zijn er 3.979 inspecties vóór 1 mei 2007 geweest: in 785 gevallen (20%) is er een boeterapport opgemaakt. In de periode 1 mei t/m september 2007 zijn er 4.537 inspecties verricht, waarbij in 784 gevallen (17%) een boeterapport is opgesteld. In tabel 2.1 is weergegeven hoe de inspectiecapaciteit van de Arbeidsinspectie op de aanpak van illegale
tewerkstelling is ingezet.


1 Bron: Arbeidsinspectie (WAV-kubus).

---

Tabel 2.1 Totaal aantal WAV-controles en capaciteitsinzet