ChristenUnie
Inbreng bij Fiscale Onderhoudswet
Inbreng bij Fiscale Onderhoudswet
donderdag 22 maart 2007 11:11
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling
kennis genomen van de Fiscale onderhoudswet 2007. Zij maken van de
gelegenheid gebruik om nog enkele opmerkingen te maken en een aantal
vragen te stellen. De opmerkingen en vragen richten zich op de
toevoeging in de onlangs bij de Wet werken aan winst gewijzigde
vrijstelling van overdrachtsbelasting, artikel 15, eerste lid,
onderdeel q (MvT, pag. 2 en 21).
Naar aanleiding van de door voormalig Eerste Kamerlid Van Middelkoop
(ChristenUnie) in de Eerste Kamer gestelde vragen en gemaakte
opmerkingen bij de behandeling van het wetsvoorstel Werken aan winst
(30 572) is in de thans voorliggende Fiscale onderhoudswet 2007
voorgesteld aan het nieuwe onderdeel q van artikel 15, eerste lid WBR
de volgende volzin toe te voegen: "De vorige volzin is niet van
toepassing indien binnen de aldaar bedoelde termijn de cultuurgrond
door overheidsbeleid aan de landbouw wordt onttrokken ten behoeve van
de ontwikkeling en instandhouding van natuur en landschap."
De voorgestelde aanvulling van de vrijstelling van artikel 15.1.q WBR
roept bij de leden van de ChristenUniefractie de volgende vragen op:
1. Welke betekenis en reikwijdte heeft de gebezigde term
`overheidsbeleid'?
De overheid in brede zin is betrokken bij het beleid ten aanzien van
natuur en landschap. Het beleid richt zich onder meer op ruimtelijke
ordening, subsidiëring en fiscaliteit. Aangenomen wordt dat de
toepassing van het begrip zich niet beperkt tot de bij de (vervallen)
hervestigingsvrijstelling van artikel 15.1.t WBR gehanteerde norm `de
ontwikkeling van reservaats- of natuurontwikkelingsgebieden ten
behoeve van de Ecologische Hoofdstructuur of (andere) natuur- en
landschapsgebieden als bedoeld in het Structuurschema Groene Ruimte.
2. Moet de instandhouding van natuur en landschap gelden gedurende de
(resterende) looptijd van de tienjaarstermijn als bedoeld in de vorige
volzin van het wetsartikel?
De voorgestelde aanvulling van de wetsbepaling heeft tot doel de
genoten vrijstelling van overdrachtsbelasting in stand te laten bij
wijziging van het feitelijk gebruik als aangegeven, tijdens de
tienjaarstermijn. De instandhouding van natuur en landschap zou bij
bevestigende beantwoording van de vraag betrekking kunnen hebben op
een periode van bijvoorbeeld één jaar.
Aangenomen wordt dat het teruggaan van natuur naar agrarische
exploitatie binnen de termijn mogelijk is zonder gevolgen voor de
genoten vrijstelling.
3. Is het juist dat aanwending van de grond voor natuur- en
landschapsontwikkeling niet `bedrijfsmatig' behoeft plaats te vinden?
Het komt voor dat particulieren zich buiten de sfeer van landgoederen
(NSW) bezig houden met de ontwikkeling van natuur en landschap en
daarbij bijvoorbeeld gebruik maken van de `Subsidieregeling Natuur'
(SN).
4. Is het juist dat bij deelname aan de SN-regeling te allen tijde
sprake is van het door overheidsbeleid onttrekken aan de landbouw ten
behoeve van de ontwikkeling en instandhouding van natuur en landschap?
Met de Subsidieregeling Natuur wordt immers natuurontwikkeling van
overheidswege beleidsmatig gestimuleerd.
Vervolgens hebben de leden van de ChristenUniefractie nog de volgende
opmerkingen:
Gebruik van de term `bestemming' in plaats van `gebruik'
In de Memorie van Antwoord aan de Eerste Kamer (30 572, C, p. 39)
benadrukt de minister dat alleen een wijziging van het feitelijk
gebruik van de grond kan leiden tot het vervallen van de eerder
verkregen vrijstelling(en). Het gaat dus niet om wijziging van de
bestemming. In dit licht is de gebezigde woordkeuze op dit punt in de
Memorie van Toelichting op het wetsvoorstel niet adequaat (MvT, pag. 2
en 21).
Vrijstelling voor verkrijging van natuur en landschap wel of niet
onder artikel 15.1.q WBR?
De leden van de ChristenUniefractie constateren dat de verkrijging van
grond voor natuur en landschap op zichzelf niet kan delen in de
vrijstelling van overdrachtsbelasting als bedoeld in artikel 15,
eerste lid, onderdeel q van de Wet op belastingen van rechtsverkeer.
De volgende casus illustreert de consequenties hiervan:
Agrarisch ondernemer A verkrijgt in januari 2007 een perceel
cultuurgrond voor zijn bedrijf, met vrijstelling van
overdrachtsbelasting, als vorenbedoeld.
Een jaar later verkoopt hij het perceel aan B die beoogt op het
aangekochte perceel natuur te ontwikkelen. Deze wijziging van gebruik
van het perceel frustreert de door A genoten vrijstelling niet.
Anderzijds is op de verkrijging van het perceel door B de vrijstelling
van artikel 15.1.q WBR niet van toepassing. Aangenomen wordt dat de
casus niet voldoet aan de voorwaarden voor de mogelijke toepassing van
een andere vrijstelling van overdrachtsbelasting. B is bij de levering
van het perceel derhalve overdrachtsbelasting verschuldigd.
Indien partijen bij de koop overeenkomen dat A de verkochte grond na
de levering nog één jaar ten dienste van zijn agrarisch bedrijf mag
blijven gebruiken (`beding van uitgestelde aanvaarding') zou de
vrijstelling van artikel 15.1.q WBR wél toepassing kunnen vinden en
zou de wijziging in natuurgebruik na één jaar de door A én B genoten
vrijstelling niet deren.
Gezien de geschetste gevolgen van de voorgestelde regeling komt de
vraag bij de leden van de ChristenUniefractie op, of het niet méér
voor de hand ligt de vrijstelling van artikel 15.1.q WBR uit te
breiden tot de verkrijging van `natuurgrond'.
Gewezen wordt op de resolutie van 27 december 1988, nr. IB 88-1084
waarbij vrijstelling wordt verleend voor de verkrijging door
rechtspersonen van natuur buiten NSW-verband.
De minister wekte met zijn uitlatingen tijdens de parlementaire
behandeling van de Wet werken aan winst (nr. 30 572, TK nr. 4, p.
176-177 en EK nr. 9, p. 383) bovendien de indruk landbouw en natuur in
dit kader op dezelfde wijze te willen behandelen. (bijvoorbeeld: EK
nr. 9, p. 383: `Ik vind trouwens dat landbouw en natuur op dezelfde
wijze moeten worden behandeld').