30 679
Regels inzake de financiering bij uitvoering van socialezekerheidswetten
door intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en inzake
voorschotverstrekking op grond van de Wet werk en bijstand
Nr. x NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
De regering is verheugd over de positieve reacties in het verslag van de vaste commissie voor
Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Hieronder wordt ingegaan op de vragen bij het
wetsvoorstel die volgen uit het verslag. Daarbij is bij de volgorde van de beantwoording
rekening gehouden met de samenhang van de verschillende vragen.
1. Gemeenschappelijke uitvoering van de sociale zekerheidswetten
De leden van de fracties van het CDA en de ChristenUnie vragen of de regering de indruk
heeft dat door dit wetsvoorstel de intergemeentelijke samenwerking die reeds bestaat gaat
teruglopen, en of het wetsvoorstel zal bijdragen aan de vorming of continuering van
dergelijke samenwerkingsverbanden, en of daar gegevens over bekend zijn.
De regering heeft niet de indruk dat de samenwerking tussen gemeenten met dit wetsvoorstel
gaat teruglopen. Sterker nog, gemeenten ondernemen in toenemende mate initiatieven om te
komen tot samenwerking. Wel blijken gemeenten minder vaak te kiezen voor de
samenwerkingsvorm van een openbaar lichaam, maar vaker voor een lichtere vorm op grond
van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) of op grond van overeenkomsten.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan toelichten hoeveel
samenwerkingsverbanden tussen gemeenten er zijn die de Wet werk en bijstand (WWB)
gezamenlijk uitvoeren, en hoeveel van deze samenwerkingsverbanden het WWB-budget
thans uitgekeerd krijgen en hoeveel gemeenten daardoor thans niet zelf hun WWB-budget
krijgen.
Momenteel zijn 56 samenwerkingsverbanden bekend tussen 173 gemeenten die de WWB
gezamenlijk (gaan) uitvoeren. Dit zijn onder andere samenwerkingsverbanden in de vorm van
een openbaar lichaam of gemeenschappelijk orgaan op grond van de Wgr of op grond van
overeenkomsten. In 2006 worden door SZW 16 van deze samenwerkingsverbanden (van 64
gemeenten) gezamenlijk gefinancierd. Deze 64 gemeenten krijgen dus geen eigen budget; hun
budget wordt rechtstreeks overgemaakt naar het samenwerkingsverband.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering een samenwerkingsverband van met
name kleinere gemeenten wenselijk vindt, en zo ja, welke incentive de regering verder kan
voorstellen om samenwerking te bevorderen.
De regering is voorstander van samenwerking tussen gemeenten. Samenwerking tussen
gemeenten kan bijdragen aan een doelmatiger en doeltreffender uitvoering van de WWB. Met
de Tijdelijke stimuleringsregeling samenwerkingsverband Abw bood de regering gemeenten
een financiële tegemoetkoming om een samenwerkingsverband op te richten. Op dit moment
maken 173 gemeenten gebruik van de regeling. Verder biedt de regering via Stimulansz ook
ondersteuning aan gemeenten om het proces van samenwerking succesvol in te gaan en tot
stand te brengen. Gemeenten worden gefaciliteerd met producten op juridisch, financieel en
bestuurlijk vlak.
---
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering voorbeelden kan geven van manieren
waarop samenwerking tussen gemeenten bij de uitvoering van de WWB vormgegeven kan
worden.
Gemeenten kunnen op grond van de Wgr, maar bijvoorbeeld ook op basis van contracten en
overeenkomsten de samenwerking vormgeven. Gemeenten maken op het terrein van de
WWB veelal gebruik van de vorm van de gemeenschappelijke regeling waarbij een openbaar
lichaam of een gemeenschappelijk orgaan is ingesteld.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of er reden is om de betrokkenheid van
gemeenten bij de gemeenschappelijke uitvoering te waarborgen of vergroten. Gevraagd wordt
of de huidige uitvoering door samenwerkingsverbanden uitgewezen heeft dat individuele
gemeenten niet genoeg betrokken zijn bij intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, en zo
ja, wat daarvan de consequentie is.
Ik zie vanuit mijn verantwoordelijkheid op dit moment geen reden om de betrokkenheid van
individuele gemeenten bij intergemeentelijke samenwerkingsverbanden te vergroten. Ik hecht
er echter wel aan de betrokkenheid van de individuele gemeenten bij de uitvoering van de
WWB te waarborgen. Er bestaat het risico dat samenwerkingsverbanden op te grote afstand
van de individuele gemeenten komen te staan. Vandaar dat ik, mede bezien vanuit de
ervaringen bij de Wet sociale werkvoorziening (WSW), de rechtstreekse financiering aan
samenwerkingsverbanden wil beëindigen. Deze wijziging beoog ik ook op te nemen in de
voorgestelde wijziging van de WSW. Door de budgetten niet langer naar het
samenwerkingsverband over te maken, komen de budgetten weer op de rekening van de
individuele gemeente. Het is vervolgens aan de individuele gemeente of zij haar budget
inbrengt in het samenwerkingsverband. Op die manier is beter gegarandeerd dat de uitvoering
van de WWB op de agenda van de gemeenteraad staat en zij met de verantwoordelijke
wethouder invloed en controle blijven uitoefenen op de uitvoering van de WWB door het
samenwerkingsverband.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering nader kan ingaan op de waarborgen die
gemeenten hebben om samenwerkingsverbanden te ontbinden die zij zijn aangegaan bij de
uitvoering van de WWB.
In artikel 9 van de Wgr het volgende is opgenomen:
1. De voor onbepaalde tijd getroffen regeling houdt bepalingen in omtrent wijziging,
opheffing, toetreding en uittreding.
2. De regeling waarbij een openbaar lichaam wordt ingesteld houdt bepalingen in omtrent de
vereffening van het vermogen ingeval dat openbaar lichaam wordt ontbonden.
3. Het bij een regeling ingestelde openbaar lichaam blijft na zijn ontbinding voortbestaan
voorzover dit tot vereffening van zijn vermogen nodig is.
De waarborgen zijn daarom geen andere dan die de samenwerkende gemeenten zelf getroffen
hebben. Ook bij samenwerking op basis van overeenkomsten geldt dat de gemeenten de
waarborgen zelf dienen te treffen. Overigens noodzaakt dit wetsvoorstel in het geheel niet tot
het ontbinden van de betrokken openbare lichamen.
De leden van de CDA-fractie vragen wat de gevolgen zijn voor de administratieve lasten van
de gemeenten, die in intergemeentelijk samenwerkingsverband met elkaar samenwerken. Zij
vragen of de regering ervan overtuigd is dat het nadeel voor deze gemeenten marginaal is, en
of de regering dit nog eens uit kan leggen.
Het voorliggende wetsvoorstel heeft als zodanig nog geen gevolgen voor de administratieve
lasten van gemeenten die bij de uitvoering van de WWB samenwerken in een openbaar
lichaam. Dit wetsvoorstel regelt immers niet dat er een verantwoording dient te zijn per
---
individuele gemeente. Dat volgt uit de beoogde invoering het wetsvoorstel van de Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties per 1 januari 2007 van het principe van single
information en single audit waarbij ik aan zal haken. De administratieve lastenverzwaring die
daaruit volgt bestaat eruit dat de administratie en het geautomatiseerde systeem van het
openbaar lichaam toegerust moeten zijn op een verantwoording per individuele gemeente.
Voor zover al niet aanwezig betekent dit dat in de administratie van het openbaar lichaam een
kenmerk aanwezig moet zijn (bijvoorbeeld postcode), dat een uitsplitsing van de uitgaven en
ontvangsten per samenwerkende gemeente mogelijk maakt. Voor de verantwoording per
individuele gemeente zullen vergeleken met de huidige situatie van gezamenlijke
verantwoording extra controleactiviteiten door de accountant verricht moeten worden.
De regering wil er in dit verband nog op wijzen dat de verantwoordingslasten van gemeenten
voor de WWB al relatief gering zijn en bovendien door de invoering van single information
en single audit nog verder zullen verminderen. De invoering van single information en
single audit heeft niet alleen een vereenvoudiging van de verantwoordingssystematiek en een
verminderde controle tot gevolg, maar heeft voor de SZW-regelingen ook geleid tot een
vermindering van de gegevensuitvraag aan gemeenten. Van dat laatste zullen gemeenten die
bij de uitvoering van de WWB samenwerken in een openbaar lichaam in gelijke mate
profiteren als alle overige gemeenten.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de invoering van een single audit en single
information systeem leidt tot beperking van de informatie die door de regering over de
uitvoering en doeltreffendheid van de WWB aan de Kamer in de toekomst zal worden
verstrekt. Tevens vraagt men of de regering kan toelichten welke verantwoordingsinformatie
die thans wel beschikbaar is voor de Kamer straks niet meer kan worden verstrekt.
De invoering van het beginsel van single information en single audit zal niet leiden tot een
vermindering van de voor de Tweede Kamer beschikbare informatie over de doeltreffendheid
van de WWB. De invoering van single information en single audit voor de WWB heeft
namelijk uitsluitend betrekking op de financiële verantwoordingsinformatie van gemeenten
aan het Rijk; de informatie over de doeltreffendheid van de WWB maakt hiervan geen
onderdeel uit. Informatie over de doeltreffendheid van de WWB wordt door SZW
onveranderd van gemeenten verkregen via de statistieken en via onderzoek.
De invoering van single information en single audit heeft wél betrekking op de informatie
over de rechtmatige uitvoering van de WWB. Als gevolg van de invoering van single
information en single audit hoeven gemeenten minder gedetailleerd informatie te verstrekken
aan het Rijk over de besteding van specifieke uitkeringen. De informatie over de rechtmatige
uitvoering van de WWB wordt beperkt tot de informatie die noodzakelijk is voor de
financiële afrekening met het Rijk of voor de toepassing van het financieringsmodel. Ook
wordt de controle van deze informatie sterk verminderd.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of het toekennen van budgetten aan
(meerdere) individuele gemeenten in plaats van aan één samenwerkingsverband, niet juist tot
administratieve lastenverzwaring leidt, in plaats van lastenverlichting zoals de regering
aangeeft.
De verlaging van de administratieve lasten als gevolg van het feit dat gemeenten geen apart
verantwoordingsverslag meer hoeven in te dienen, komt niet voort uit het huidige
wetsvoorstel maar uit de invoering van single information en single audit (Besluit van 4 juli
2006 houdende wijziging van het Besluit financiële verhouding 2001 en enkele andere
besluiten in verband met invoering van single-information en single-audit (Stb. 328)). Op de
relatie tussen de voorgestelde wijziging van de financieringssystematiek en de
verantwoordingslasten wordt hierboven ingegaan.
---
De leden van de CDA-fractie vragen hoe groot het effect is van de budgettering per gemeente
op de verdeling over het land.
Uit het onderzoeksrapport van APE `Verdeelmodel inkomensdeel WWB 2007 technisch
verslag', dat u als bijlage bij de brief van de Staatssecretaris van SZW van 27 april 2006 heeft
ontvangen, blijkt hierover (op pag. 43-48) het volgende. De gezamenlijke financiering van
samenwerkingsverbanden blijkt een ongunstige invloed te hebben op de kwaliteit van de
objectieve verdeelsleutel. De verdelende werking wordt beter als in samenwerkingsverbanden
participerende gemeenten bij de ijking van de gewichten worden behandeld als afzonderlijke
gemeenten. Hierdoor worden de herverdeeleffecten voor de gemeenten als totaal kleiner (van
11% naar 10,8%, zie tabel 7.2 op blz. 45 van het rapport). Daardoor neemt ook het aantal
gemeenten met minder dan 10% herverdeeleffect toe (van 51,9% naar 63%, zie tabel 7.3 op
blz. 46 van het rapport).
De leden van de PvdA-fractie vragen om de Kamer het advies van de Raad voor de Financiële
Verhoudingen (Rfv) van 25 april jl. toe te sturen. De leden van de fracties van de VVD en van
de ChristenUnie vragen de regering om in te gaan op het advies van de Rfv die zich afvraagt
of er een overgangstraject voor gemeenten geboden wordt om nadelige herverdeeleffecten op
te vangen, en of de regering daarbij nader in kan gaan op de ex-ante aftopping waar de
regering in de Memorie van Toelichting melding van maakt. De leden van de fractie van de
ChristenUnie vragen of de regering het zorgvuldig vindt om gemeenten, die wellicht veel geld
in een samenwerkingsverband hebben gestoken, niet te compenseren wanneer zij nadelige
effecten ondervinden van de wetswijziging.
Het advies van de Rfv over de financiering van samenwerkingsverbanden is een onderdeel
van het advies van de Rfv over de Financieringssystematiek WWB (I-deel), dat ik u op 27
april jl. heb toegestuurd bij mijn brief over de Financieringssystematiek WWB 2007.
De Rfv schrijft het volgende over de financiering van samenwerkingsverbanden:
Het buiten de geobjectiveerde verdeling houden van de samenwerkingsverbanden
voorkomt dat deze samenwerkingsverbanden een oneigenlijke invloed uitoefenen op
de uitkomsten van de budgettering. De Raad stemt daarom in met het buiten de
geobjectiveerde verdeling houden van samenwerkingsverbanden. Wel dient te worden
bezien op welke wijze de betrokken gemeenten een overgangstraject geboden kan
worden om nadelige herverdeeleffecten te kunnen opvangen. Het uitgangspunt van de
ex-ante aftopping lijkt daarbij in de rede te liggen.
In de brief van de Staatssecretaris van SZW van 27 april, en in het wetsvoorstel, is als volgt
gereageerd op dit advies:
Het advies van de Raad om een overgangstraject voor samenwerkingsverbanden te
bieden neem ik niet over. Naar mijn oordeel is hier geen reden voor om de volgende
redenen:
o Door een wijziging van het verdeelmodel ondervinden sommige gemeenten altijd
nadelen ten opzichte van het eerder gebruikte model. Compensatie daarvoor is
nooit aan de orde geweest.
o Gemeenten die er door de nieuwe financieringswijze op achteruit gaan, zullen
veelal in het verleden voordeel hebben gehad van de oude financieringswijze.
o Een berekend nadeel is een momentopname, en kan op andere momenten weer een
voordeel zijn. Bepalen wie voor compensatie in aanmerking komt zou dus
enigszins willekeurig zijn.
De leden van de fracties van de PvdA en van de ChristenUnie vragen naar de gevolgen voor
de budgetten van de gemeenten uit intergemeentelijke samenwerkingsverbanden. Gevraagd
---
wordt naar de omvang van de financiële verschillen bij de budgettoekenning direct aan
gemeenten, en of de regering een overzicht kan geven van de nieuwe en oude bedragen die
werden toegekend en daarbij de verschillen aan te geven. Daarnaast wordt door de leden van
de PvdA-fractie gevraagd aan welk aftoppingspercentage als gewenning aan
budgetverschillen gedacht wordt. Gevraagd wordt ook door de leden van PvdA-fractie of de
regering een overzicht kan geven van de verschillen per gemeente bij het werkdeel WWB bij
de oude en nieuwe toekenning. Tot slot wordt nog door de leden van de PvdA-fractie
gevraagd of dit wetsvoorstel voor het totaal aan budget voor de samenwerkingsgemeenten tot
een verhoging of tot een verlaging leidt, en of de regering dit met cijfers toe kan lichten.
Op dit moment beschikt de regering nog niet over de cijfers wat het verschil is tussen de
budgetten die de gemeenten in samenwerkingsverbanden in 2007 zouden krijgen als zij nog
gezamenlijk gefinancierd zouden worden, in vergelijking met het budget dat zij in 2007
krijgen als optelsom van de individuele budgetten. Deze cijfers zal de regering u zo spoedig
mogelijk in ieder geval voor de plenaire behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede
Kamer - doen toekomen.
Uit berekeningen van eerdere jaren is af te leiden dat er wel verschillen zijn tussen de
budgetten die de gemeenten krijgen als zij gezamenlijk gefinancierd worden, in vergelijking
met het budget dat zij krijgen als optelsom van de individuele budgetten. Er is echter geen
reden hiervoor een overgangsregeling te treffen (zoals de Rfv voorstelt) om de volgende
redenen:
- De verschillen tussen de budgetten die de gemeenten krijgen als zij gezamenlijk
gefinancierd worden, in vergelijking met het budget dat zij krijgen als optelsom van de
individuele budgetten, zijn niet erg groot, en overschrijden niet de grens van de ex-ante
aftopping waar de Rfv aan refereert. Ter illustratie hiervan is in de bijlage een tabel
opgenomen van het verschil dat in 2006 zou zijn opgetreden als het wetsvoorstel toen was
ingevoerd. Daaruit blijkt dat de samenwerkingsverbanden - als zij in 2006 in plaats van
een gezamenlijk budget een budget per gemeenten hadden gekregen - een verschil in
budget hadden ondervonden variërend van -5% tot +3%.
- Als specifiek gekeken wordt naar de samenwerkingsverbanden die minder budget krijgen
als gevolg van de wetswijziging, en de uitgaven in 2005 worden vergeleken met dat
budget, dan is er geen aanleiding te veronderstellen dat voor deze gemeenten door de
wetswijziging een probleem ontstaat met dit budget. Een voorbeeld: Het
samenwerkingsverband dat het grootste nadeel ondervindt (-5%) zou - als zij in 2006 al
individuele budgetten toegekend hadden gekregen ook dan nog bijna 2,5 miljoen euro
meer budget hebben gekregen dan men in 2005 heeft uitgegeven. Bij de huidige
gezamenlijke budgettoekenning krijgt men bijna 3,4 miljoen euro meer dan men in 2005
heeft uitgegeven. Het lijkt dus alleszins redelijk om niet te compenseren voor deze
budgetdaling.
- Samenwerkingsverbanden hebben tot nu toe vaak veel voordeel gehad van de huidige
financieringssystematiek. Dat komt met name omdat samenwerkingsverbanden er bij de
huidige financieringssystematiek voor kunnen kiezen om een gezamenlijk budget of
aparte budgetten per gemeenten te krijgen. Die keuze wordt vaak beïnvloed door het
verwachte verschil tussen een gezamenlijk berekend budget ten opzichte van de optelsom
van de aparte budgetten.
- Bij de berekening van de verschillen tussen de budgetten die de gemeenten krijgen als zij
gezamenlijk gefinancierd worden, in vergelijking met het budget dat zij krijgen als
optelsom van de individuele budgetten, moet bedacht worden dat deze berekening een
momentopname is. Verschillen treden met name op doordat het (veelal) objectief
berekende budget bij samenwerking wordt vergeleken met het (veelal) historisch
berekende budget zonder samenwerking. Omdat het historisch berekende budget van jaar
---
op jaar behoorlijk kan wijzigen, kan de som van de individuele budgetten van jaar op jaar
anders zijn dan de gezamenlijk berekende budgetten.
De leden van de VVD-fractie vragen wanneer de voorstellen voor het bepalen van de
historische aandelen en het verdelen van vermogen en schulden worden geregeld in het
Besluit WWB, en of de Kamer over de precieze inhoud van deze voorstellen nog wordt
geïnformeerd.
Het is mijn bedoeling het Besluit WWB vóór 1 januari 2007 hierop aan te passen. De inhoud
daarvan vloeit voort uit hetgeen daarover in de Memorie van Toelichting beschreven staat.
2. Voorschotten in de WWB
De leden van de CDA-fractie vragen de regering, er van uitgaande dat gemeenten mensen op
tijd een uitkering willen verstrekken en op tijd willen bevoorschotten, wat de nadelige
gevolgen van dit wetsvoorstel zijn voor de gemeenten. In dit verband wordt tevens gevraagd
of volgens de VNG de gemeentelijke bevoorschottingspraktijk door dit wetsvoorstel zal
veranderen. De leden van de CDA-fractie zijn naar eigen zeggen van mening dat door dit
voorstel er zelfs meer tijd komt voor een zorgvuldige toetsing van alle voor de uitkering
relevante zaken en vraagt of de regering dat onderschrijft.
De VNG heeft, mede namens Divosa, eerder kenbaar gemaakt van mening te zijn dat de
uitvoering van bevoorschotting niet tot noemenswaardige problemen leidt bij gemeenten.
Volgens de VNG en Divosa is er over het algemeen géén sprake van lange wachttijden,
voordat een voorschot is geregeld. De regering verwacht in lijn hiermee dat het wetsvoorstel
niet tot veranderingen zal leiden ingeval het gemeentelijke werkproces voor bevoorschotting
en vaststelling van algemene bijstand op orde is. Als dat niet het geval is, noopt het
wetsvoorstel tot een verbeterslag. In die zin onderschrijft de regering bovenstaande stelling
van de leden van de CDA-fractie, dat er meer tijd komt voor een zorgvuldige toetsing van alle
voor de uitkering relevante zaken. Zo valt er onder meer tijdwinst te behalen doordat
procedures wegens niet tijdige beslissing achterwege blijven en indien door tijdige
bevoorschotting of reguliere betaling het ontstaan van betalingsachterstanden en
schuldenproblematiek - en hiermee intensieve saneringstrajecten - kan worden voorkomen.
Het antwoord op de vraag van de leden van de PvdA-fractie of de voorgestelde wijze van
bevoorschotting ook van toepassing is bij een gewijzigde uitkering, bijvoorbeeld wanneer een
alleenstaande moeder wordt en daarmee recht heeft op een uitkeringsverhoging, ligt besloten
in de tekst en de artikelsgewijze toelichting met betrekking tot artikel 52 van de WWB. Van
een verplicht voorschot kan alleen sprake zijn ingeval het recht op algemene bijstand bij een
aanvraag niet is vastgesteld. Hiervan is bij een mutatie op een reeds toegekende
bijstandsuitkering, zoals in het voorbeeld van de leden van de PvdA-fractie, geen sprake.
Uiteraard is het ook bij een wijziging zaak dat de gemeente deze tijdig verwerkt.
Voorts stellen de leden van de PvdA-fractie enkele vragen over de hoogte van het voorschot
als bedoeld in onderhavig voorstel. Het voorschot bedraagt in ieder geval 90% van de hoogte
van de algemene bijstand, bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WWB. Daar staat dat de
hoogte van de algemene bijstand het verschil is tussen het inkomen en de bijstandsnorm
Het recht op voorschot als bedoeld in dit wetsvoorstel is dus in beginsel ook van toepassing
op bijstandsaanvragers die onvoldoende inkomsten hebben uit arbeid of andere
inkomstenbronnen, zoals bijvoorbeeld onvolledige AOW. Alsdan vormt de hoogte van het
voorschot een aanvulling op de eigen inkomsten, mits die inkomsten minder bedragen dan
90% van de relevante bijstandsnorm.
---
De leden van de PvdA-fractie vragen of op het voorschot beslag mag worden gelegd door een
deurwaarder of door een bewindvoerder in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke
personen (Wsnp). In artikel 46, derde lid, van de WWB is bepaald dat beslag op algemene
bijstand slechts geldig is voor zover de belanghebbende blijft beschikken over een inkomen
gelijk aan de beslagvrije voet bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering. De basishoogte van de beslagvrije voet bedraagt 90%van de van toepassing
zijnde bijstandsnorm. Beslaglegging op een voorschot in de WWB is derhalve de facto niet
mogelijk omdat de hoogte ervan bovengenoemde beslagvrije voet niet overstijgt. Hetzelfde
geldt voor schuldsaneringstrajecten waarin de zogeheten Wsnp-norm van 95% van de van
toepassing zijnde bijstandsnorm wordt gehanteerd, welke volgt uit artikel 295 van de
Faillissementswet.
Op de vraag van de leden van de PvdA-fractie, of het wenselijk is dat er ook in het kader van
het Besluit bijstandverlening 2004 (Bbz 2004) een verplichting tot bevoorschotting is,
beantwoorden wij bevestigend waar het bijstand in de algemeen noodzakelijke kosten van
bestaan betreft. Een en ander wordt geregeld in artikel 14, tweede lid, van het Bbz 2004,
waarin verwezen wordt naar artikel 52 van de WWB. Bij de verlening van bedrijfskapitaal
geldt, gezien de aard van deze vorm van bijstandsverlening, niet de verplichting tot het
verlenen van een voorschot.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering nader in te gaan op het advies van de Raad
van State, om gezien de argumenten van de VNG, Divosa en het Uitvoeringspanel gemeenten
(UP), niet over te gaan tot de voorgestelde voorschotregeling.
Naar oordeel van de VNG en Divosa zijn nadere regelgeving of handreikingen met betrekking
tot voorschotverlening niet nodig. Naar het oordeel van het UP biedt het huidige artikel 52
van de WWB gemeenten voldoende ruimte om een adequaat voorschotbeleid te formuleren en
uit te voeren en levert de huidige voorschotpraktijk weinig problemen op. De regering merkt
op dat dit laatste niet aansluit bij de signalen die worden genoemd in de memorie van
toelichting. De afweging tussen het bieden van rechtszekerheid ten aanzien van
bevoorschotting op de wijze die de wetgever met de invoering van de WWB heeft beoogd en
het gestelde door het UP, geeft de regering geen aanleiding om de huidige gemeentelijke
beleidsvrijheid bij voorschotverlening ongewijzigd te handhaven.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe voorkomen kan worden dat invorderingsproblemen
ontstaan indien na toekenning van een voorschot in een later stadium blijkt dat er geen recht
op bijstand bestaat. De regering heeft, in lijn met het advies van de Raad van State, in de
uitwerking van het voorstel rekening gehouden met uitvoeringsproblemen van praktische
aard. Het wetsvoorstel voorziet er in dat de gemeente geen voorschot behoeft te verlenen, als
onmiddellijk duidelijk is dat er geen recht op bijstand bestaat, maar de formele beslissing
daarover nog niet rond is vanwege late gegevensverstrekking door de aanvrager. Dit
voorkomt dat er invorderingsproblemen ontstaan voor zowel het uitvoeringsorgaan als de
aanvrager indien later blijkt dat geen recht op bijstand bestaat.
Vanuit de VVD-fractie wordt vervolgens gevraagd of de regering kan aangeven waarom zij
gekozen heeft voor het percentage van 90% van de algemene bijstand als hoogte van het
voorschot. Voor de hoogte van een voorschot is aangehaakt bij de zogenaamde beslagvrije
voet van 90% van de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering. Deze hoogte voor een voorschot is enerzijds voor gemeenten
eenvoudig te bepalen in de uitvoering en biedt anderzijds de aanvrager voldoende inkomen
zolang de gemeente nog geen besluit heeft genomen over het recht op algemene bijstand.
3. Artikelsgewijs
---
Artikel I, onderdeel B
De leden van de PvdA-fractie stellen enkele vragen die verband houden met brutering bij het
passeren van een jaargrens in relatie tot een voorschot voor algemene bijstand. Bedoeld
voorschot betreft een renteloze geldlening en is daarom onbelast, ook over de jaargrens.
Brutering is aan de orde als het voorschot wordt verrekend met de toegekende bijstand.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(H.A.L. van Hoof)
---
Bijlage
Verschil in budget dat de huidige samenwerkingsverbanden zouden hebben ondervonden
als zij in 2006 (of 2005) individuele budgetten per gemeente hadden gekregen
Berekend in januari 2006
Samenwerkingsverband A: voorlopig B: voorlopig
budget (65-) budget VERSCHIL: Uitgaven
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid