Persbericht
Werkprogramma 2007 Gezondheidsraad
Op de derde dinsdag van september 2006 Prinsjesdag presenteerde de
minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) het Werkprogramma
2007 van de Gezondheidsraad aan de Staten-Generaal. Dit programma
bevat tevens onderwerpen van de Raad voor Gezondheidsonderzoek (RGO)
nu het proces van integratie van de RGO in de Gezondheidsraad in volle
gang is.
Het werkprogramma beschrijft de onderwerpen die beide raden in 2007
volgens plan onder handen zullen hebben. Waar nodig blikt het vooruit
naar 2008. Tussentijdse vragen van bewindslieden of het parlement
kunnen een aanpassing van de prioriteiten bij de uitvoering van het
werkprogramma nodig maken. De onderwerpen zijn gerangschikt naar de
zes aandachtsgebieden: patiëntenzorg; preventie en maatschappelijke
gezondheidszorg; voeding; gezondheid en omgeving;
arbeidsomstandigheden; gezondheidsonderzoek. Naast lopende of
voorgenomen projecten bevat het programma ook onderwerpen die in een
toekomstig werkprogramma eventueel een plaats kunnen krijgen.
Aan de opstelling van het werkprogramma zijn consultaties met de
betrokken departementen voorafgegaan. Ook zijn de expertisenetwerken
van de Gezondheidsraad en de RGO geraadpleegd. Ten slotte zijn bij de
totstandkoming van het werkprogramma suggesties van de Tweede Kamer
meegenomen.
Het Werkprogramma 2007 Gezondheidsraad kan gedownload worden als
PDF-bestand. (zie onderaan)
19 september 2006
Werkprogramma 2007
Gezondheidsraad
Werkprogramma 2007
Gezondheidsraad
aan:
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Nr A06/A05, Den Haag, 19 september 2006
De Gezondheidsraad, ingesteld in 1902, is een adviesorgaan met als taak de rege-
ring en het parlement `voor te lichten over de stand der wetenschap ten aanzien
van vraagstukken op het gebied van de volksgezondheid' (art. 22 Gezondheids-
wet).
De Gezondheidsraad ontvangt de meeste adviesvragen van de bewindslieden
van Volksgezondheid, Welzijn & Sport; Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
& Milieubeheer; Sociale Zaken & Werkgelegenheid en Landbouw, Natuur &
Voedselkwaliteit. De raad kan ook eigener beweging adviezen uitbrengen. Het
gaat dan als regel om het signaleren van ontwikkelingen of trends die van belang
kunnen zijn voor het overheidsbeleid.
De adviezen van de Gezondheidsraad zijn openbaar en worden in bijna alle
gevallen opgesteld door multidisciplinaire commissies van op persoonlijke titel
benoemde Nederlandse en soms buitenlandse deskundigen.
De Gezondheidsraad is lid van het International Network of Agencies for Health
Technology Assessment (INAHTA). INAHTA bevordert de uitwisseling en samenwerking
tussen de leden van het netwerk.
U kunt de publicatie downloaden van www.gr.nl.
Deze publicatie kan als volgt worden aangehaald:
Gezondheidsraad. Werkprogramma 2007 Gezondheidsraad. Den Haag: Gezond-
heidsraad, 2006; publicatie nr A06/05.
auteursrecht voorbehouden
ISBN-10: 90-5549-615-4
ISBN-13: 978-90-5549-615-0
Voorwoord
Voor u ligt het Werkprogramma 2007 van de Gezondheidsraad, zoals door de
minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) op de derde dinsdag in
september 2006 aan de Staten-Generaal aangeboden. Het werkprogramma heeft
betrekking op de periode september 2006 tot eind 2007, en blikt waar nodig
vooruit naar 2008. Aan de opstelling van het werkprogramma zijn consultaties
met de betrokken departementen voorafgegaan. Tevens is het expertisenetwerk
van de raad geraadpleegd. Daarmee kan het programma rekenen op een breed
draagvlak vanuit het beleid, de wetenschap, en het volksgezondheidsveld.
Dit programma bevat tevens onderwerpen waarover de Raad voor Gezondheids-
onderzoek (RGO) zich buigt. Het proces van integratie van de RGO in de
Gezondheidsraad is in volle gang. Deze integratie wordt door de bewindsperso-
nen van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap (OCW), en door beide raden zinvol en wenselijk geacht, gezien
hun nauw aansluitende taken.
De Gezondheidsraad heeft als wettelijke taak `Onze ministers en de beide
kamers der Staten-Generaal voor te lichten over de stand der wetenschap ten aan-
zien van vraagstukken op het gebied van de volksgezondheid'. Deze taakop-
dracht houdt in dat het werkterrein van de raad breed en divers is. Het omvat de
curatieve en preventieve gezondheidszorg, voeding en voedselvoorziening, en
arbeids- en milieuhygiëne. De raad brengt dan ook vooral adviezen uit aan de
bewindspersonen van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), Volkshuisves-
Voorwoord 5
ting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM), Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit (LNV), en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW).
De taak van de Raad voor Gezondheidsonderzoek, zoals deze wordt geïnte-
greerd in de Gezondheidsraad, betreft het vanuit maatschappelijk perspectief
adviseren over prioriteiten in het gezondheidsonderzoek en over de infrastruc-
tuur van dit onderzoek. De integratie van beide raden biedt nieuwe mogelijkhe-
den om aansluitend op de stand van wetenschap beleidsrelevante kennishiaten en
maatschappelijke onderzoeksprioriteiten in kaart te brengen.
De snel voortschrijdende wetenschap, belangrijke maatschappelijke ontwik-
kelingen, en hooggespannen verwachtingen vanuit de samenleving komen tot
uiting in een groeiende behoefte aan kennissynthese en wetenschappelijke onder-
bouwing van het overheidsbeleid. Een toenemend aantal onderwerpen komt
daarmee in aanmerking voor advisering door de raad.
Bij de opstelling van het voorliggende werkprogramma moest evenwel reke-
ning worden gehouden met het feit dat in de afgelopen kabinetsperioden aanzien-
lijke kortingen zijn doorgevoerd op de middelen van de Gezondheidsraad en de
RGO. Deze beperking noopt tot het prioriteren van onderwerpen. Daarnaast is
over een aantal knelpunten wat betreft de beschikbare capaciteit nog overleg
gaande met het ministerie van VWS.
Toenemende behoefte aan wetenschappelijke advisering, niet in de laatste
plaats op het terrein van de volksgezondheid, is ook internationaal waarneem-
baar. Daarbij wordt het belang van internationale afstemming en samenwerking
steeds duidelijker. Op alle adviesterreinen van de raad is internationale samen-
werking al lange tijd gebruikelijk. Met steun van het ministerie van VWS wordt
deze verder geïntensiveerd, met name in Europees verband.
Het werk van de Gezondheidsraad kan niet tot stand komen zonder de mede-
werking van vele wetenschappers van topniveau uit Nederland en in toenemende
mate ook uit andere landen. Zij doen dat onafhankelijk, op persoonlijke titel, en
zonder honorarium. Een professioneel secretariaat van een hoog wetenschappe-
lijk gehalte moet dit netwerk van deskundigen onderhouden en ondersteunen. De
wisselwerking tussen de wetenschappelijke staf en het `gouden' netwerk van
deskundigen is bepalend voor de kwaliteit van de adviezen. Ik vertrouw erop dat
deze succesformule ook in de toekomst bij regering en parlement voldoende
gezien en gewaardeerd zal worden.
Den Haag, 19 september 2006,
Prof. dr JA Knottnerus, voorzitter Gezondheidsraad
6 Werkprogramma 2007 Gezondheidsraad
Inhoud
Voorwoord 5
1 Inleiding 13
2 Gezondheid en zorg: kwaliteit en doelmatigheid van patiëntenzorg 17
Blok 1: in behandeling 17
2.1 Topklinische zorg 17
2.2 Bijzondere interventies aan het hart 18
2.3 Planning radiotherapie 19
2.4 Protocol hartdood 19
2.5 MTA en signalering van ontwikkelingen in de zorg 20
2.6 Nacontrole bij kanker 20
2.7 Doelmatigheid langdurige psychotherapie bij kinderen en jeugdigen 20
2.8 Signalementen op ethisch en juridisch vlak 21
2.9 Behandeling van ongeboren kinderen 21
2.10 Besluitvorming over levensbeëindiging van pasgeborenen 22
2.11 De impact van co- en multimorbiditeit 22
2.12 Kwaliteit van zorg, taakverdeling en concentratie 23
2.13 Uitwisseling nierdonatie bij leven en postmortale donatie 24
2.14 Trendanalyse biotechnologie 24
Inhoud 7
Blok 2: in portefeuille 25
2.15 Stamceltherapieën 25
2.16 Evidence based kennis op vlak van langdurige zorg 25
2.17 Effectiviteit behandeling en begeleiding bij opvoedproblemen 26
2.18 Standaardmethodologie gezondheidseconomische analyse 26
2.19 Bijzondere vormen van weefseltransplantatie 26
2.20 Kunsthart 27
2.21 Protonentherapie 27
2.22 Innovatie en implementatie van kennis in de care-sector 28
2.23 Weesgeneesmiddelen 28
2.24 Gebruik van medicijnen door ouderen 28
2.25 Determinanten van de uitkomst van zwangerschap 29
2.26 Autisme 29
Blok 3: in overweging 30
2.27 Evidence based medicine (EBM) en basispakket 30
2.28 Kostbare geneesmiddelen 30
2.29 Hormonale behandeling tijdens of na de overgang 30
2.30 Veneuze trombose 31
2.31 Tandheelkunde en mondzorg 31
2.32 Functionele syndromen 31
2.33 Gezondheidskundige implicaties van ziekenhuisbouw 32
3 Gezondheid en zorg: preventie en maatschappelijke gezondheidszorg 33
Blok 1: in behandeling 33
3.1 De Wet bevolkingsonderzoek 33
3.2 Jaarbericht bevolkingsonderzoek 34
3.3 Maatschappelijke inbedding van bevolkingsonderzoek 34
3.4 Richtlijnen voor preventie van ziekenhuisinfecties 35
3.5 Protocollen Infectieziekten 35
3.6 Werkgroep Bloed 35
3.7 De mogelijke toepassing van testen op vCJD 35
3.8 Commissie herziening en uitbreiding RVP 36
3.9 Hepatitis B-vaccinatie en MS 36
3.10 BCG-vaccinatie 37
3.11 Griepvaccinatie: herziening indicatiestelling 37
3.12 Vaccinatie tegen infectie met humaan papillomavirus (HPV) 38
3.13 Zwangerschapsimmunisatie 38
8 Werkprogramma 2007 Gezondheidsraad
3.14 Preconceptiezorg 39
3.15 Gevolgen van rampen voor de gezondheid op middellange termijn 39
Blok 2: in portefeuille 40
3.16 Vroege vaccinatie bij een grieppandemie 40
3.17 Bijwerkingen van massavaccinatie bij een grieppandemie 40
3.18 Voorbereiding Wet op de Publieke Gezondheid 40
3.19 De veiligheid van bloed 41
3.20 Preventieve mogelijkheden bij ouderen 41
3.21 Doping in de ongeorganiseerde sport 42
3.22 Bewegen, sport, gezondheid en infrastructuur 42
3.23 Nieuwe snelle methoden voor prenatale diagnostiek 42
Blok 3: in overweging 43
3.24 MRSA, andere pathogenen en varkens 43
3.25 Nieuwe screeningstechnieken voor borstkanker 43
3.26 Doodsoorzakenstatistiek 43
3.27 Sociale cohesie en gezondheid 44
4 Gezondheid en voeding 45
Blok 1: in behandeling 45
4.1 Voedingsnormen voor energie en voedingsstoffen 45
4.2 Richtlijnen goede voeding 46
4.3 Voeding van zuigelingen en peuters 46
4.4 Voedselallergie 47
4.5 Voedingskundige noodzaak van de verrijking van voedingsmiddelen 47
4.6 Gezondheidsrisico's van gemengde dierhouderijsystemen 48
4.7 Vragen over obesitas 48
Blok 2: in portefeuille 49
4.8 Voeding en vergrijzing 49
4.9 Voeding en immuniteit 49
4.10 Overgewicht bij 0-2 jarigen 49
4.11 Preventie van overgewicht en het risico van eetstoornissen 50
4.12 Keuzebevorderend logo 50
4.13 Beoordelingskader voor voedselkwaliteit 50
4.14 Natuurlijke aromastoffen in voedingsmiddelen 51
Inhoud 9
Blok 3: in overweging 51
4.15 Voeding bij medische behandelingen 51
4.16 RIVM-toetsingsmodel voedingsstoffenvoorziening 52
4.17 Omega-3 vetzuren en mentale gezondheid 52
5 Gezondheid en omgeving 53
Blok 1: in behandeling 53
5.1 Signalering van nieuwe ontwikkelingen 53
5.2 Elektromagnetische velden 54
5.3 Commentaar op conceptrapporten van de NCRP 54
5.4 Blootstelling aan ioniserende straling 55
5.5 Omgevingsfactoren en astma 55
5.6 Voorzorg en volksgezondheid 55
5.7 Interventiewaarden voor stoffen 56
5.8 Normstelling asbest 56
5.9 Uitgangspunten voor gezondheidskundige advieswaarden 56
5.10 Maten voor een gezonde omgeving 57
5.11 Kinderen en scholen 57
5.12 Afwegingskader risicogroepen 58
5.13 Veranderingen in de biosfeer 58
5.14 Laagfrequente elektromagnetische velden 59
Blok 2: in portefeuille 59
5.15 Deeltjesvormige luchtverontreiniging 59
5.16 Binnenhuisklimaat 60
5.17 Brandvertragers 60
5.18 Bijdrage van het milieu aan de ziektelast 60
5.19 Fysieke leefomgeving in relatie tot het bewegen van kinderen 60
5.20 Leefomgevingskwaliteit 61
Blok 3: in overweging 61
5.21 Hormoonontregelaars 61
5.22 Afnemende kennis over ioniserende straling 61
5.23 Blootstelling aan bestrijdingsmiddelen 61
5.24 Perinatale blootstelling aan kankerverwekkende stoffen 62
10 Werkprogramma 2007 Gezondheidsraad
6 Gezondheid en arbeidsomstandigheden 63
Blok 1: in behandeling 63
6.1 Gezondheidskundige advieswaarden voor afzonderlijke stoffen 63
6.2 Advisering over kankerverwekkende stoffen 64
6.3 Classificatie van stoffen als reproductietoxisch 65
6.4 Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) 65
6.5 Certificatie stralingsdeskundigen 66
6.6 Het dragen van persoonsdosimeters 66
6.7 Blootstelling van medisch personeel aan elektromagnetische velden 67
6.8 Aan arbeid gerelateerde onvruchtbaarheid 67
6.9 Normstelling voor allergene stoffen 68
6.10 Prioriteren van stoffen 68
Blok 2: in portefeuille 68
6.11 Periodiek gezondheidsonderzoek in de arbeidssituatie 68
6.12 Meer mensen aan het werk 68
Blok 3: in overweging 69
6.13 Gevolgen van nachtwerk 69
6.14 Betekenis van een adequaat psychosociaal werkklimaat 69
6.15 Fitnessprogramma's voor werknemers 69
6.16 Werken tijdens de zwangerschap 69
6.17 Actualiseren van het advies RSI 70
6.18 Tonerstof 70
7 Gezondheidsonderzoek 71
Blok 1: in behandeling 72
7.1 Gezondheidszorgonderzoek 72
7.2 Patiëntenperspectief 72
7.3 Translationeel onderzoek 73
7.4 Universitaire responsiviteit 74
Blok 2 : in portefeuille 74
7.5 Langdurige zorg voor ouderen 74
7.6 Epidemiologie van zeldzame aandoeningen 75
7.7 Synthetische biologie 75
Inhoud 11
7.8 Jaarbericht Genomics 76
7.9 Internationalisering 76
7.10 Mondiale milieuveranderingen en volksgezondheid 77
Blok 3: in overweging 77
7.11 Life Sciences en medische biotechnologie 77
7.12 Onderzoek door HBO-instellingen 78
7.13 Tandheelkunde 78
Bijlage 79
A Over de Gezondheidsraad: werkwijze en producten 81
12 Werkprogramma 2007 Gezondheidsraad
Hoofdstuk 1
Inleiding
In dit werkprogramma zijn de onderwerpen beschreven die de Gezondheidsraad
en de Raad voor Gezondheidsonderzoek in 2007 volgens plan onder handen zul-
len hebben. Tussentijdse vragen van bewindslieden of het parlement kunnen een
aanpassing van de prioriteiten bij de uitvoering van het werkprogramma nodig
maken.
De Gezondheidsraad rapporteert over de stand van wetenschap en levert
daarmee bouwstenen voor het beleid. De Raad voor Gezondheidsonderzoek
ondersteunt beleid door advisering over prioriteiten in het gezondheidsonder-
zoek, in het zorgonderzoek en in de technologieontwikkeling in deze sector,
evenals over de daarbij behorende infrastructuur. Beide raden adviseren niet over
het beleid als zodanig. Hoe belangrijk wetenschappelijke kennis en informatie
over onzekerheden in die kennis ook zijn, bij uiteindelijke beleidsbeslissingen
spelen meer zaken een rol, zoals politieke of algemeen maatschappelijke overwe-
gingen.
Advisering en signalering
De Gezondheidsraad rapporteert zowel op verzoek van bewindslieden of parle-
ment, als uit eigen beweging. In het eerste geval spreekt de raad van advisering,
in het tweede geval van signalering. Beide activiteiten vallen onder de wettelijke
taak van de Gezondheidsraad en zijn in dit werkprogramma terug te vinden.
Inleiding 13
Adviezen vormen de hoofdmoot van de productie. De meeste adviesvragen
zijn afkomstig van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
en betreffen een breed spectrum van onderwerpen. Het gaat om vraagstukken op
het terrein van patiëntenzorg, preventie, voeding, genetica, ethiek, geestelijke
volksgezondheid en health technology assessment. Ook het ministerie van Volks-
huisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) hoort tot de vaste
opdrachtgevers, met vragen over de gezondheidseffecten van de omgeving
waarin mensen leven. Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
(LNV) is vooral geïnteresseerd in de relatie tussen voeding en gezondheid, ter-
wijl het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) de Gezond-
heidsraad regelmatig advies vraagt over allerlei kwesties op het terrein van de
arbeidsomstandigheden.
Naast de gevraagde adviezen waarmee de Gezondheidsraad bewindslieden
bijstaat in hun beleidsontwikkeling, rapporteert de raad ook over ontwikkelingen
in de wetenschap die voor het overheidsbeleid van belang kunnen zijn. Deze sig-
nalering geschiedt zowel door uitwisseling tussen Nederlandse experts als in
internationale netwerken. Enkele voorbeelden. Ethische en juridische aspecten
van wetenschappelijke ontwikkelingen op het terrein van de volksgezondheid
volgt de raad onder meer in het samen met de Raad voor Volksgezondheid en
Zorg gevormde Centrum voor Ethiek en Gezondheid. Van de nieuwste verrich-
tingen, procedures, medische hulpmiddelen en geneesmiddelen blijft de Gezond-
heidsraad op de hoogte door onder meer deel te nemen in EuroScan, een
Europees netwerk voor het identificeren van betekenisvolle emerging health
technologies. Voor de signalering op het terrein van voeding en voedselkwaliteit
sluit de raad nauw aan bij adviezen van internationale organisaties zoals WHO,
FAO, Raad van Europa en OECD. Op het aandachtsterrein `gezondheid en
omgeving' versterkt de Gezondheidsraad zijn signalerende en agenderende rol
waarbij beoordeling van internationale ontwikkelingen voor het ministerie van
VROM meer aandacht krijgt. Voorts blijft de raad periodiek rapporteren over de
kennis en invloed van elektromagnetische straling op de gezondheid. Ten slotte
zal de Gezondheidsraad de ontwikkelingen op het terrein van de arbeidsomstan-
digheden volgen.
Ook bij de Raad voor Gezondheidsonderzoek (RGO) is signalering, naast het uit-
brengen van adviezen, een aparte activiteit. Dit geschiedt, al dan niet in samen-
werking met andere organisaties, bijvoorbeeld op het vlak van genomics of op
het gebied van onderzoek inzake zorginnovaties.
14 Werkprogramma 2007 Gezondheidsraad
`In portefeuille'
De adviesbehoefte bij de opdrachtgevers, gevoegd bij de binnen de Gezond-
heidsraad gesignaleerde belangwekkende ontwikkelingen, leveren veel onder-
werpen op waarover de raad zou willen rapporteren. Lang niet alles wat de
moeite waard zou zijn, kan direct ter hand genomen worden. Waar middelen
beperkt zijn, moeten er prioriteiten gesteld worden. In dit werkprogramma wordt
elke inhoudelijke categorie adviezen en signalementen besproken in een hoofd-
stuk dat in drie blokken verdeeld is: `in behandeling', `in portefeuille' en `in
overweging'.
In het eerste blok van elk hoofdstuk staan de rapportages waar de raad mee
bezig is of in 2007 gaat beginnen. Bij sommige staat aangegeven `continue acti-
viteit': het betreft dan een aandachtsgebied dat zowel de opdrachtgevers als de
Gezondheidsraad zo belangrijk vinden dat een groep deskundigen permanent de
ontwikkelingen volgt. Verder worden alle adviezen en signalementen die onder
handen zijn kort beschreven, gevolgd door een globale indicatie van de ver-
wachte verschijningsdatum.
Het tweede blok van elk hoofdstuk bevat onderwerpen die vooralsnog `in
portefeuille' zijn. Het vormt tevens een opstap naar een meerjarenprogramma.
Sommige van die onderwerpen zijn in het overleg tussen de Gezondheidsraad en
de betrokken departementen naar voren gebracht. Ze worden opgepakt zodra
capaciteit beschikbaar is. Bij extra middelen kan zo'n onderwerp met voorrang in
behandeling genomen worden zodat er nog in 2007 of 2008 over gerapporteerd
kan worden.
Het laatste blok van elk hoofdstuk `in overweging' gaat in zijn geheel
over de wat verdere toekomst. Het zijn potentiële nieuwe onderwerpen of
thema's die in afwachting van wetenschappelijke of beleidsmatige ontwikkelin-
gen later mogelijk voor advisering in aanmerking komen.
Leeswijzer
De eerste twee hoofdstukken na deze inleiding hoofdstuk 2 en 3 gaan over de
advisering op het terrein van gezondheid en zorg. De onderwerpen in hoofdstuk
2 betreffen de kwaliteit en doelmatigheid van de zorg aan patiënten, die in hoofd-
stuk 3 preventie en maatschappelijke gezondheidszorg. Voor de meeste onder-
werpen in deze twee hoofdstukken heeft het ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport (VWS) om advies gevraagd.
Inleiding 15
Hoofdstuk 4 behandelt de advisering over gezondheid en voeding. Advies-
vragen voor deze thema's kwamen meestal van het ministerie van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en van het ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport (VWS).
Hoofdstuk 5 gaat over het thema `Gezondheid en omgeving', met vragen op
het terrein van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer (VROM).
Hoofdstuk 6 bespreekt de geplande publicaties over arbeidsomstandigheden.
Hiermee adviseert de Gezondheidsraad het ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid (SZW).
Hoofdstuk 7 is getiteld `Gezondheidsonderzoek'. Het gaat hier om adviezen
van de Raad voor Gezondheidsonderzoek (RGO), die in 2007 deel zal uitmaken
van de Gezondheidsraad. In deze publicaties worden de ministers van Volksge-
zondheid, Welzijn en Sport (VWS), van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
(OCW) en van Economische Zaken (EZ) geadviseerd over prioriteiten in het
gezondheidsonderzoek, in het zorgonderzoek en de technologieontwikkeling in
deze sector, evenals over de daarbij behorende infrastructuur.
Achter in dit werkprogramma is een bijlage opgenomen waarin lezers die
nog niet zo bekend zijn met de Gezondheidsraad meer kunnen lezen over de
werkwijze van de raad.
16 Werkprogramma 2007 Gezondheidsraad
Hoofdstuk 2
Gezondheid en zorg:
kwaliteit en doelmatigheid van
patiëntenzorg
Hoe werkzaam, veilig, doelmatig en toegankelijk zijn zorgvoorzieningen in
Nederland? Over deze belangrijke vraagstukken op het vlak van de patiëntenzorg
geeft de Gezondheidsraad regelmatig op basis van de stand van wetenschap zijn
oordeel. Vragen over kwaliteit en doelmatigheid van zorg zullen nog aan belang
winnen door de groeiende spanning tussen de vraag naar zorg en de beschikbare
middelen. De Gezondheidsraad betrekt in zijn advisering ook ethische en
gezondheidsrechtelijke aspecten, evenals nieuwe ontwikkelingen op het terrein
van de (para)medische wetenschap. De onderwerpen in dit onderdeel van het
werkprogramma hebben betrekking op de intramurale, transmurale en extramu-
rale zorg.
Blok 1: in behandeling
2.1 Topklinische zorg
De snelle ontwikkelingen in de topklinische zorg vormen een terrein waarop de
Gezondheidsraad continue de vinger aan de pols wil houden. Het gaat hier om
kostbare en/of zeer gespecialiseerde voorzieningen die omwille van optimale
kwaliteit en doelmatigheid geconcentreerd zijn in een beperkt aantal ziekenhui-
zen. Met zekere regelmaat adviseert de Gezondheidsraad over bijvoorbeeld
orgaantransplantatie, neurochirurgie, neonatale IC-zorg, klinische genetica en
Gezondheid en zorg: kwaliteit en doelmatigheid van patiëntenzorg 17
IVF. De minister van VWS heeft de topklinische zorg grotendeels onder artikel 2
van de Wet Bijzondere medische verrichtingen (WBMV) gebracht. De raad ana-
lyseert indicatieveranderingen en behoefteveranderingen, brengt de stand van
wetenschap in kaart en adviseert voor (deel)functies over intrede of uittrede uit
het wettelijk regime waarna de minister een nadere regeling kan vaststellen. Voor
(eind) 2006 en 2007 staan adviezen op stapel over hartchirurgie en interventie-
cardiologie (2.2) en over radiotherapie (2.3).
continue activiteit
2.2 Bijzondere interventies aan het hart
De afgelopen jaren hebben zich belangrijke verschuivingen voorgedaan op het
terrein van de bijzondere interventies aan het hart. Percutane coronaire interven-
ties (PCI) hebben een hoge vlucht genomen, veelal ten koste van bypass-chirur-
gie. Dit brengt ook veranderingen in de praktijkvoering van de betrokken
specialisten met zich mee. Interventiecardiologen zijn nu in staat tal van aandoe-
ningen zelfstandig te behandelen, waar dit voorheen uitsluitend op initiatief van
de chirurg plaatsvond. Het behandelarsenaal is uitgebreid met onder andere dot-
teren (PTCA) bij een acuut infarct, plaatsing van drug-eluting stents, en tal van
andere technieken voor revascularisatie en preventie van re-stenose. Ook nieuwe
mogelijkheden voor de behandeling bij hartfalen (ICD's en biventriculaire
pacing) worden verder ontwikkeld. De minister van VWS heeft de Gezondheids-
raad verzocht te adviseren over een verantwoord gebruik van deze behandelme-
thoden en ook de wenselijkheid te onderzoeken van (gedeeltelijke) deregulering
van bijzondere interventies aan het hart. De raad bracht in april 2006, vooruitlo-
pend op het eindadvies, een tussenrapportage uit (2006/05), toegespitst op percu-
tane coronaire interventies.
2006 2007 2008
18 Werkprogramma 2007 Gezondheidsraad
2.3 Planning radiotherapie
In het advies Ontwerp-planningsbesluit radiotherapie (2000/11) werden tekorten
in de radiotherapie geconstateerd. De vraag is nu of de activiteiten die zijn inge-
zet om deze tekorten op te heffen, het gewenste effect hebben. Ook moet beke-
ken worden welke ontwikkelingen in de behoefte te verwachten zijn, mede met
het oog op mogelijke andere behandelmethoden. In verband met de voorberei-
ding van een nieuwe planningsregeling speelt momenteel de vraag of toepassing
van de Wet Bijzondere medische verrichtingen (WBMV) op het gehele terrein
van de radiotherapie nog opportuun is. De minister van VWS verzoekt na te gaan
in hoeverre deregulering mogelijk is en daarbij rekening te houden met de kwali-
teit van zorg (concentratie van zorgvormen), indicatiestelling, toegankelijkheid
en betaalbaarheid.
2006 2007 2008
2.4 Protocol hartdood
In vervolg op het Gezondheidsraadadvies Nieuwe wegen naar orgaandonatie
(2003/01) vraagt de minister van VWS de raad een protocol op te stellen dat een
algemeen aanvaarde standaard kan zijn voor het met zekerheid vaststellen van de
dood op grond van cardiopulmonale criteria (irreversibele hartstilstand). Het gaat
hierbij om zogeheten non-heart-beating donoren. De bepaling van `hartdood' is
een gebruikelijke procedure, waaraan in het kader van orgaandonatie bijzondere
zorgvuldigheidseisen zijn te stellen. Er zijn geen uniforme en naar de laatste
stand van wetenschap geformuleerde criteria en methoden voorhanden. De
minister denkt niet aan een wettelijk verankerd protocol maar onderschrijft wel
het belang van een protocol voor de praktijk.
2006 2007 2008
Gezondheid en zorg: kwaliteit en doelmatigheid van patiëntenzorg 19
2.5 MTA en signalering van ontwikkelingen in de zorg
Onder de hoede van de Kerncommissie Medical Technology Assessment (MTA)
is in de periode 1998 2003 een tiental adviezen uitgebracht waarin (al dan niet
nieuwe) verrichtingen, procedures, (para)medische hulpmiddelen en geneesmid-
delen werden besproken. Van 2003 tot 2005 kon deze commissie door ontoerei-
kende middelen slechts een bescheiden rol spelen. Het advies Signalering van
betekenisvolle ontwikkelingen in de zorg, dat de raad in de zomer van 2005 uit-
bracht, was voor VWS aanleiding (vooralsnog tijdelijk) extra middelen beschik-
baar te stellen zodat de commissie haar evaluerende en signalerende rol in 2007
weer kan vervolgen.
continue activiteit
2.6 Nacontrole bij kanker
Na een medische behandeling is nacontrole gebruikelijk. Afhankelijk van de aard
van de aandoening en de ingrijpendheid van de behandeling kunnen de frequen-
tie en de duur van die controles sterk uiteenlopen. Bij kanker is een relatief fre-
quente en langdurige nacontrole gebruikelijk. Daarvoor zijn niet alleen
medische, maar ook psychosociale redenen. Patiënten kunnen geruststelling ont-
lenen aan het feit dat ze goed in de gaten worden gehouden. Frequente en langdu-
rige controles maken echter dat iemand wellicht langer patiënt blijft dan medisch
gezien nodig is. Wat kan, rekening houdend met deze verschillende aspecten, op
grond van de stand van wetenschap gezegd worden over de meest adequate
schema's voor nacontrole na een behandeling voor kanker?
2006 2007 2008
2.7 Doelmatigheid langdurige psychotherapie bij kinderen en jeugdigen
In 2001 bracht de Gezondheidsraad een advies uit over de doelmatigheid van
langdurige psychotherapie voor volwassenen (2001/08). Geadviseerd werd
behandeling beter te monitoren, richtlijnen en standaarden te ontwikkelen en
effectiviteitsonderzoek te doen. De minister van VWS vraagt de raad nu te advi-
20 Werkprogramma 2007 Gezondheidsraad
seren over de werkzaamheid en kosteneffectiviteit van langdurige psychothera-
pie bij kinderen en jeugdigen.
2006 2007 2008
2.8 Signalementen op ethisch en juridisch vlak
De Gezondheidsraad signaleert ethische en juridische aspecten van wetenschap-
pelijke ontwikkelingen op het terrein van de volksgezondheid die mogelijk voor
het beleid relevant zijn. Voor 2007 staan publicaties op het programma over de
behandeling van ongeboren kinderen (zie 2.9), over de besluitvorming rond
levensbeëindiging van pasgeborenen (zie 2.10), en over de veiligheid van bloed
en de mogelijke toepassing van testen op vCJD (zie 3.7).
continue activiteit
2.9 Behandeling van ongeboren kinderen
Anatomische gebreken of orgaanfunctiestoornissen bij ongeboren kinderen kun-
nen in veel gevallen worden aangetoond. Soms kan na de geboorte correctie vol-
gen, waardoor het kind een normale verdere ontwikkeling kan doormaken. Het
kan echter gewenst zijn daarmee niet tot na de geboorte te wachten. Ingrepen in
utero zijn echter niet altijd mogelijk of zinvol, of dragen een risico op misluk-
king. Om die reden worden ingrepen waarbij de baarmoeder wordt blootgelegd
en geopend met name in Europa weinig uitgevoerd. In zijn advies Het ongeboren
kind als patiënt (1990/05) ging de Gezondheidsraad reeds in op de eerste ontwik-
kelingen op dit terrein (`open' en `gesloten' ingrepen) en op de ethische en juri-
dische implicaties. Momenteel lijken vooral de endoscopische technieken en de
voortgaande medicamenteuze behandelmogelijkheden (hartritmestoornissen,
stofwisselingsziekten) perspectief te bieden. Op grond van de stand van weten-
schap adviseert de raad over de nieuwe technische mogelijkheden en indicatie-
stelling.
2006 2007 2008
Gezondheid en zorg: kwaliteit en doelmatigheid van patiëntenzorg 21
2.10 Besluitvorming over levensbeëindiging van pasgeborenen
Er bestaat in Nederland overeenstemming dat er meer openheid zou moeten zijn
over (actieve) levensbeëindiging bij pasgeborenen met een ernstig en uitzicht-
loos lijden dat niet door een medische behandeling kan worden verholpen. Om
de toetsbaarheid van zulke levensbeëindiging te vergroten heeft de Beatrix Kin-
derkliniek Groningen in 2002 een protocol ontwikkeld, dat in 2005 door de
Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde als landelijke richtlijn is over-
genomen. Met hetzelfde doel zal de staatssecretaris van VWS in het najaar van
2006 een centrale deskundigencommissie instellen. Die zal beoordelen of
gemelde gevallen van levensbeëindiging zorgvuldig zijn geweest. Het Openbaar
Ministerie zal het oordeel van de commissie betrekken bij besluitvorming over
vervolging.
Het Groningse protocol bevat geen nieuwe criteria voor levensbeëindiging,
maar verwijst naar criteria die in het afgelopen decennium in de rechtspraak, bin-
nen de medische beroepsgroep en in de ethische literatuur zijn ontwikkeld. Ook
de criteria die de deskundigencommissie zal hanteren zijn daarop gebaseerd. De
Gezondheidsraad kan een bijdrage leveren aan de discussie door op grond van
actueel medisch-wetenschappelijk inzicht over prognoses van ernstige aandoe-
ningen bij pasgeborenen voorstellen te doen voor operationalisering van de crite-
ria bij levensbeëindiging bij pasgeborenen.
2006 2007 2008
2.11 De impact van co- en multimorbiditeit
Hoe hoger de leeftijd, hoe vaker mensen meer dan één ziekte onder de leden heb-
ben. Men noemt dit co- en multimorbiditeit. In zijn advies Vergrijzen met ambitie
(2005/06) stelde de Gezondheidsraad dat er op dit vlak tekorten zijn in kennis en
zorg. Er zijn vragen over de impact van co- en multimorbiditeit op de gezond-
heidstoestand, op diagnostiek en behandeling en op de effectiviteit van de zorg.
Zowel het wetenschappelijk klinisch onderzoek als de organisatie van de zorg
zijn weinig ingesteld op co- en multimorbiditeit. Ook is meer kennis nodig over
de samenhang tussen ziekten en beperkingen en over de mogelijkheden voor pre-
ventie en vermindering van de ziektelast. Een vaak veronachtzaamde vorm van
co-morbiditeit is die tussen psychiatrische en somatische ziekten. Zowel door de
vergrijzing van de bevolking als vanwege betere herkenning wordt ook hiervan
22 Werkprogramma 2007 Gezondheidsraad
een sterke toename verwacht. Organisatievraagstukken hebben hier een aparte
dimensie: patiënten worden over het algemeen behandeld in ofwel algemene zie-
kenhuizen ofwel GGZ-instellingen. Er bestaat in ons land weinig ervaring met
een geïntegreerde behandeling, in zogenoemde med-psy of psy-med units. De
vraag naar de somatische en psychiatrische co-morbiditeit en de effectiviteit van
een dergelijke med-psy-voorziening krijgt ook bij de RGO aandacht. De Gezond-
heidsraad zal dit advies dan ook in samenwerking met de RGO voorbereiden.
2006 2007 2008
2.12 Kwaliteit van zorg, taakverdeling en concentratie
Door de introductie van marktwerking in de gezondheidszorg is de medische
beroepsgroep op diverse terreinen bezig met een heroriëntatie op de verdeling
van taken. Zo ontstaat differentiatie, variërend van medisch-specialistische basis-
zorg in voorzieningen dichtbij de patiënt tot topreferente zorg in academische
ziekenhuizen. Deze ontvlechting van de traditionele ziekenhuiszorg roept vragen
op over de borging van de kwaliteit van zorg en de gevolgen voor opleiding en
onderzoek.
Wetenschappelijk onderzoek laat een positief verband zien tussen het aantal
verrichtingen dat iemand uitvoert, zoals operaties, en de resultaten daarvan. Ver-
der is er een geleidelijke verschuiving in (deel)taken van artsen naar andere pro-
fessionals in diverse onderdelen van de zorg, vooral bij chronische
aandoeningen. Ten slotte vraagt de communicatie tussen de eerste en tweede lijn
aandacht. Die komt onder druk te staan door de concentratie van ziekenhuisbed-
den, de toename van het aantal huisartsen en medisch-specialisten, en de verre-
gaande specialisatie.
De ontwikkelingen betreffen niet alleen het beleidsterrein van VWS maar
ook van OCW (zoals taakdifferentiatie). De Gezondheidsraad zal in samenwer-
king met de Orde van Medisch Specialisten, het Petrus Camper Instituut, het
Nederlands Huisartsen Genootschap en het Kwaliteitsinstituut voor de Gezond-
heidszorg CBO een werkconferentie organiseren om op basis van de stand van
wetenschap de mogelijke consequenties voor taakverdeling en concentratie in de
zorg aan te geven. Als vervolg op een inventariserende studie van het Petrus
Camper Instituut zal de raad een signalement uitbrengen.
2006 2007 2008
Gezondheid en zorg: kwaliteit en doelmatigheid van patiëntenzorg 23
2.13 Uitwisseling nierdonatie bij leven en postmortale donatie
Het zogeheten Living Donor List Exchange-programma (LDLE) kan wellicht
een oplossing bieden voor nierpatiënten voor wie geen geschikte levende donor
wordt gevonden. LDLE houdt in dat uitwisseling plaatsvindt tussen een donor-
ontvangerpaar dat niet in het directe of cross-over donatie-bij-leven programma
kan doneren en de pool van overige transplantatiekandidaten op de wachtlijst
voor postmortale nierdonatie. In dit model staat de donor van het paar bij leven
een nier af aan een ontvanger op de algemene wachtlijst. Als `tegenprestatie'
wordt de ontvanger van het paar bovenaan de postmortale-donatiewachtlijst
geplaatst. De minister verzoekt de raad om advies op het punt van de uitruil van
een nier van een levende donor tegen een nier uit de postmortale donorpool. De
raad kan de medische, juridische en ethische implicaties in kaart brengen.
2006 2007 2008
2.14 Trendanalyse biotechnologie
De Gezondheidsraad zal op verzoek van de staatssecretaris van VROM samen
met de Commissie Genetische Modificatie (COGEM) en de Commissie Biotech-
nologie bij Dieren (CBD), de Trendanalyse Biotechnologie 2007 vervaardigen.
Deze inventariseert de biotechnologische ontwikkelingen op verschillende terrei-
nen, waaronder de gezondheidszorg. De trendanalyse schetst de dilemma's, maar
brengt ook de economische en maatschappelijke kansen in kaart die de biotech-
nologie kan bieden. De Onderzoeksagenda Medische Biotechnologie die de
RGO in 2006 heeft uitgebracht, zal deels als basis fungeren.
2006 2007 2008
24 Werkprogramma 2007 Gezondheidsraad
Blok 2: in portefeuille
2.15 Stamceltherapieën
Voor dit onderwerp is de Gezondheidsraad gestart met voorbereidende werk-
zaamheden.
De snelle en naar het schijnt vaak weinig zorgvuldige introductie van nieuwe
stamceltherapieën voor een groot aantal aandoeningen, baart zorgen. Het gaat om
toepassing buiten het kader van gedegen wetenschappelijk onderzoek of buiten
de regeling voor hematopoietische stamceltransplantatie op basis van de Wet Bij-
zondere medische verrichtingen (WBMV). De toepassing betreft onder meer
neurologische aandoeningen zoals hersenbloeding, multiple sclerose, amyotrofi-
sche lateraal sclerose en de ziekte van Parkinson. Er zijn vragen over de werk-
zaamheid en veiligheid. De (al dan niet commerciële) aanbieders zouden in de
eerste plaats moeten laten zien dat de wetenschappelijke onderbouwing van hun
handelen deugdelijk is.
De Gezondheidsraad kan (mede aan de hand van een recent overzichtsrap-
port van het iMTA/ErasmusMC) bekijken of er na het Gezondheidsraadadvies
Stamcellen voor weefselherstel (2002/09) en het Gezondheidsraadadvies Hema-
topoietische stamcellen (2003/17) relevante nieuwe ontwikkelingen hebben
plaatsgevonden en criteria benoemen waaraan voldaan moet zijn voordat nieuwe
vormen van stamceltherapie verantwoord in de praktijk geïntroduceerd mogen
worden. De raad kan in een breed advies een algemeen overzicht opstellen van
de stand van wetenschap inzake stamceltherapie en de daarvoor genoemde toe-
passingsgebieden.
2.16 Evidence based kennis op vlak van langdurige zorg
De minister van VWS wil meer inzicht hebben in de zorginhoudelijke ontwikke-
lingen op het gebied van de langdurige zorg, zowel instellingsgebonden als
extramuraal. Het gaat met name om de verpleging en verzorging in de ouderen-
zorg, gehandicaptenzorg en langdurige GGZ-zorg. Welke gebieden behoeven
hier (meer) kennis en wetenschappelijke onderbouwing? Vraagt dit om andere
werkmethoden en interventies binnen de langdurige zorg? Daarbij valt ook te
denken aan samenhangende vraagstukken van organisatie en implementatie. De
raad kan op basis van de stand van wetenschap adviseren over de huidige ont-
wikkelingen en over de verandering in zorgvraag en zorgintensiteit.
Gezondheid en zorg: kwaliteit en doelmatigheid van patiëntenzorg 25
2.17 Effectiviteit behandeling en begeleiding bij opvoedproblemen
In toenemende mate lijkt de jeugdzorg geconfronteerd te worden met problema-
tiek die deels medische oorzaken heeft. Er is onvoldoende zicht op het bestaan
van nieuwere al dan niet gecombineerde behandelwijzen, en betere methoden
van vroege herkenning. De raad kan zich buigen over deze problematiek en daar-
bij deels aansluiten op eerdere adviezen zoals over ADHD (2000/24) en over
antisociale persoonlijkheidsstoornis (2006/07). Herkenning, behandeling en
begeleiding van bedoelde stoornissen kunnen bestudeerd worden. Ook het onder-
werp autisme (zie 2.26) zou eventueel in de advisering betrokken kunnen wor-
den.
2.18 Standaardmethodologie gezondheidseconomische analyse
De Gezondheidsraad kan een (betere) standaardmethodologie uitwerken voor
een uitvoerige gezondheidseconomische analyse voor preventieve en curatieve
zorgvoorzieningen. Dit mede in vervolg op een mondeling verzoek van de Com-
missie Ouderenbeleid van de Tweede Kamer naar aanleiding van het advies Ver-
grijzen met ambitie (2005/06). Hierbij worden dan onder meer meegenomen de
directe en indirecte kosten en opbrengsten, en de multisectorale en maatschappe-
lijke doorwerking (ook op de langere termijn). Ook ethische implicates kunnen
daarbij explicieter dan voorheen zichtbaar worden gemaakt.
2.19 Bijzondere vormen van weefseltransplantatie
In de afgelopen vijf jaar is er grote klinische en wetenschappelijke aandacht
gekomen voor composite tissue transplantation, waarbij een combinatie van
humane weefsels (onder andere van huid, spierweefsel, bot, zenuwen, bloedva-
ten, gewrichten) getransplanteerd wordt. Voorheen paste men uitsluitend eigen
(autoloog) weefsel toe, maar dit heeft uiteraard zijn grenzen. Thans worden daar-
voor donorweefsels gebruikt (humane en experimenteel ook dierlijke weef-
sels). Bij composiet weefseltransplantatie gaat het onder meer om transplantatie
van hand, arm, been, gezicht, larynx, uterus, en kniegewricht. Behalve de medi-
sche en immunologische aspecten, zijn ook de ethische en psychologische impli-
caties van deze ingrepen van belang.
26 Werkprogramma 2007 Gezondheidsraad
2.20 Kunsthart
Ondersteuning van het falende hart met behulp van assist devices of met een vol-
ledig kunsthart wordt al enkele decennia toegepast om patiënten die in aanmer-
king komen voor een harttransplantatie te ondersteunen wanneer zij, in
afwachting van een donorhart, plots verslechteren en instabiel worden. Op deze
wijze kan een overbrugging naar de noodzakelijke transplantatie worden gebo-
den, waarbij de fysieke conditie van de patiënt kan worden gestabiliseerd en ver-
beterd, hetgeen de uitkomst van de transplantatie positief beïnvloedt. Recent
worden nieuwe typen assist devices (op basis van zowel axiale als pulsatiele flow
pompen) in experimentele opzet toegepast bij patiënten die niet meer voor een
harttransplantatie in aanmerking komen; men spreekt dan van destination the-
rapy. Deze patiënten zijn dus voor de rest van hun leven afhankelijk van een
kunsthart. Hierbij wordt gestreefd naar draagcomfort voor de patiënt, met behulp
van een geheel implanteerbaar systeem, inclusief elektrische voeding en regel-
mechaniek. Op termijn denkt men ook aan toepassing bij patiënten bij wie een
kans bestaat dat het eigen hart, door tijdelijke ondersteuning en ontlasting, zich
weer kan herstellen. De raad kan adviseren over de medische en ethische aspec-
ten.
2.21 Protonentherapie
In het Jaaradvies Gezondheidszorg 1994/1995 ging de Gezondheidsraad onder
meer in op het onderwerp `protonentherapie'. Dit is een geavanceerde, zeer kost-
bare, vorm van radiotherapie waarbij door gebruik van protonen de stralingsdosis
met veel grotere precisie aan een kankergezwel kan worden toegediend en het
omliggende weefsel gespaard blijft. Inmiddels worden ook koolstofionen
gebruikt voor dit doel. Het plan bestaat om in Limburg een eerste Nederlands
behandelcentrum (met een EU-regiofunctie) op te zetten. Wereldwijd bestaan er
nu ongeveer twintig centra en zijn er meer dan veertigduizend patiënten met pro-
tonenbestraling behandeld en meer dan vijfduizend met koolstofionenbestraling.
Deels gaat het nog om behandelindicaties in een (al dan niet gevorderd) experi-
menteel stadium van ontwikkeling. De raad kan de stand van wetenschap op dit
terrein beschrijven.
Gezondheid en zorg: kwaliteit en doelmatigheid van patiëntenzorg 27
2.22 Innovatie en implementatie van kennis in de care-sector
De indruk bestaat dat in de care-sector te weinig nieuwe kennis ontstaat. De raad
is gevraagd hoe een op kennisontwikkeling, innovatie en implementatie gericht
beleid van VWS daarin verandering kan brengen. De Raad voor Volksgezond-
heid en Zorg (RVZ) heeft over deze thematiek in 2005 het advies Van weten naar
doen uitgebracht. Het onderwerp vereist nadere precisering van de wetenschap-
pelijke vraagstelling. Desgewenst zal de raad samenwerking zoeken met de RVZ.
Het onderwerp krijgt ook aandacht bij de RGO en zal daarom door RGO en
Gezondheidsraad gezamenlijk worden behandeld. Het advies zal aansluiten bij
bevindingen van het programma van ZonMW.
2.23 Weesgeneesmiddelen
De minister van VWS heeft de Gezondheidsraad gevraagd de stand van weten-
schap op het terrein van zeldzame ziekten en de daarvoor ontwikkelde zoge-
noemde weesgeneesmiddelen (orphan drugs) aan te geven. De markt is niet
altijd geïnteresseerd in het produceren van deze geneesmiddelen. Om de ontwik-
keling van nieuwe producten te stimuleren, bestaat er sinds 1999 een aparte EU-
verordening (in navolging van de Amerikaanse Orphan Drugs Act van 1983). Na
hun ontwikkelingsfase zijn het soms zeer dure medicijnen, die ook op langere
termijn kostbaar kunnen blijven. Er is dan ook behoefte aan afbakening van het
indicatiegebied, om de middelen doelmatig ter beschikking te kunnen stellen aan
relevante doelgroepen. Belangrijke vraagstukken daarbij zijn hoe de generieke
beoordeling van weesgeneesmiddelen eruit moet zien, zoals voor toepassing bij
pasgeborenen met stofwisselingsziekten. Ook verdient de mogelijke impact van
vorderingen op het vlak van de farmacogenetica aandacht, waarbij `maatwerk'
voor individuele patiënten het doel is. Deze ontwikkeling zou kunnen impliceren
dat uiteindelijk meer geneesmiddelen een `wees'-aspect zullen kennen. In het
reguliere overleg met het College voor zorgverzekeringen (CVZ) kan nadere
taakafbakening vorm krijgen.
2.24 Gebruik van medicijnen door ouderen
De minister van VWS heeft gevraagd naar de stand van wetenschap over veilig
gebruik van medicijnen door ouderen. Hij is vooral geïnteresseerd in de interac-
tie tussen geneesmiddelen, de invloed van leeftijdsgebonden achteruitgang van
orgaanfuncties en in het verantwoord afbouwen van medicatie. Ook vraagt hij
28 Werkprogramma 2007 Gezondheidsraad
zich af welke rol het toekomstige elektronisch medicatiedossier zou kunnen spe-
len. In het rapport Staat van de Gezondheidszorg van januari 2005 meldt de
Inspectie voor de Gezondheidszorg dat het onjuist en onveilig gebruik van
geneesmiddelen tot vermijdbare overlijdensgevallen leidt. Comorbiditeit of mul-
timorbiditeit en het gebruik van verschillende geneesmiddelen tegelijkertijd
(polyfarmacie) maken ouderen in dat verband extra kwetsbaar. De raad kan in
zijn advisering voortbouwen op het advies Vergrijzen met ambitie (2005/06) en
op de brief van de raadsvoorzitter ten behoeve van de medio 2005 gehouden
Europese conferentie over Priority Medicines. Aangezien het onderwerp ook aan
de orde komt in het nog op te stellen advies over co- en multimorbiditeit (zie
2.11), zal pas na publicatie daarvan bekeken worden of verdere advisering
gewenst is.
2.25 Determinanten van de uitkomst van zwangerschap
Een aantal ontwikkelingen rond zwangerschap en bevalling vraagt aandacht. Zo
is er discussie over de vraag in hoeverre de perinatale sterfte in Nederland verder
verlaagd zou kunnen worden. Daarbij speelt een rol dat Nederlandse vrouwen op
relatief hoge leeftijd zwanger worden. Ook is er sprake van een stijging van het
aantal keizersneden en lijkt maatschappelijke druk regelmatig een rol te spelen in
de besluitvorming inzake de inleiding van de partus. Al deze ontwikkelingen
hebben gevolgen voor zowel het verloop als de uitkomst van de zwangerschap.
De raad kan de oorzaken alsmede de implicaties voor de volksgezondheid en de
zorg van deze situatie analyseren.
2.26 Autisme
Volgens een onderzoeksrapport van de Stichting De Ombudsman is er onvol-
doende zicht op de kenmerken van autisme. Door late of onduidelijke diagnose-
stelling doen zich vaak problemen in het vervolgtraject voor. Zo wordt voor veel
leerlingen met autisme geen geschikte plek op school gevonden. Daarnaast
bestaat zorg over de opvang van oudere autistische patiënten. Dit betreft onder
meer de verdere begeleiding, de toegang tot zorg en de geschiktheid van
(beschermde) huisvesting. De Gezondheidsraad kan de stand van wetenschap op
dit terrein beschrijven en de situatie in Nederland hieraan toetsen (zie ook 2.17).
Gezondheid en zorg: kwaliteit en doelmatigheid van patiëntenzorg 29
Blok 3: in overweging
2.27 Evidence based medicine (EBM) en basispakket
In aansluiting op het Gezondheidsraadadvies Contouren van het basispakket
(2003/02) kan de raad in samenwerking met onder meer het Dutch Cochrane
Centre (DCC) zich verder buigen over de wetenschappelijke onderbouwing van
voorzieningen in het basispakket. Is er bijvoorbeeld voldoende bewijs voor een
overwegend gunstig effect van deze voorzieningen? En welke methodologisch
adequate evaluatiemogelijkheden zijn er voor veelbelovende medische voorzie-
ningen, waarvan de effecten en neveneffecten vooraf onvoldoende in RCT-ver-
band te evalueren zijn (voorwaardelijke toelating)? Uiteindelijk kan dit leiden tot
doorlopende advisering van de raad over de wetenschappelijke onderbouwing
van zorgvoorzieningen. In overleg met het College voor zorgverzekeringen
(CVZ) en het Dutch Cochrane Centre (DCC) kan nadere taakafbakening vorm
krijgen.
2.28 Kostbare geneesmiddelen
Er is een snel aanzwellende stroom van kostbare geneesmiddelen, met name voor
verschillende vormen van kanker. Het kan zowel gaan om op zichzelf dure
geneesmiddelen als middelen die aanzienlijke kosten vergen omdat het gebruiks-
volume groot is. Wat zijn de vooruitzichten op dit gebied? Is het huidige systeem
van beoordeling en vergoeding geschikt om deze ontwikkeling in goede banen te
leiden? De Gezondheidsraad besteedde reeds in 2003 aandacht aan de plaatsbe-
paling en (kosten)effectiviteit van (dikwijls dure) geneesmiddelen voor pallia-
tieve chemotherapie (2003/18). De raad kan deels voortborduren op dit advies en
in een breder perspectief ingaan op de huidige ontwikkelingen op het vlak van
kostbare geneesmiddelen. Het onderwerp kan wellicht (deels) gekoppeld worden
aan het onderwerp `weesgeneesmiddelen' (zie 2.23).
2.29 Hormonale behandeling tijdens of na de overgang
Veel vrouwen krijgen een hormonale behandeling om klachten tijdens en na de
menopauze te verminderen. De laatste jaren zijn steeds meer gegevens beschik-
baar gekomen over de positieve en negatieve effecten. Er zijn aanwijzingen dat
met name langdurige behandeling (meerdere jaren) risico's met zich meebrengt.
30 Werkprogramma 2007 Gezondheidsraad
Zo wordt in de literatuur gewezen op een verhoogde kans op borstkanker en hart-
en vaatziekten. De raad kan de stand van wetenschap in kaart brengen.
2.30 Veneuze trombose
Veneuze trombose (zich meestal uitend als een `trombosebeen') is een aandoe-
ning die zich jaarlijks in ons land bij meer dan vijftienduizend personen voor-
doet. Door de vergrijzing zal dit aantal in de komende jaren naar verwachting
verder toenemen. Wanneer de aandoening niet tijdig wordt herkend en patiënten
geen of laat antistollingstherapie krijgen, kan deze tot een levensbedreigende
longembolie leiden. De laatste jaren is meer bekend geworden over de multifac-
toriële achtergrond van de aandoening, waarbij genetische, omgevings- en
gedragsinvloeden een rol spelen. Gezien de toenemende public health impact
van trombose is het relevant te adviseren over de vraag hoe, gegeven de
bestaande kennis, dit probleem kan worden teruggedrongen, welke actoren daar-
bij betrokken kunnen worden, en welke beleidsmaatregelen dit kunnen bevorde-
ren. In aansluiting hierop kan worden aangegeven wat vanuit
volksgezondheidsperspectief de belangrijkste onderzoeksprioriteiten zijn.
2.31 Tandheelkunde en mondzorg
Anders dan vroeger zullen mensen tot op hogere leeftijd gebitselementen behou-
den. Daarnaast zijn er aanwijzingen dat een slechte conditie van het gebit en de
omliggende weefsels een ongunstige invloed heeft op de algehele gezondheid
van kwetsbare ouderen en chronisch zieken. Voorts is het bleken van tanden een
trend die de laatste jaren is toegenomen. Over de veiligheid ervan bestaat discus-
sie, met name wat betreft het gebruik van zelfbleekmiddelen door de consument.
Ten slotte lijkt tanderosie als gevolg van gebruik van zure dranken vooral bij jon-
geren een groeiend probleem.
2.32 Functionele syndromen
Onbegrepen, langdurige lichamelijke klachten komen vaak voor. Onlangs bracht
de raad advies uit over het chronische-vermoeidheidssyndroom (2005/02). Ook
over andere syndromen (zoals het prikkelbare-darmsyndroom, chronische whip-
lash, sick building syndrome, en multiple chemical sensitivity) kan de raad advi-
seren en daarbij aandacht schenken aan beoordelingscriteria (afbakening),
epidemiologie, risicofactoren en mogelijkheden tot preventie, behandeling en
begeleiding.
Gezondheid en zorg: kwaliteit en doelmatigheid van patiëntenzorg 31
2.33 Gezondheidskundige implicaties van ziekenhuisbouw
Een conferentie die medio 2005 in het Academisch Ziekenhuis Groningen
plaatsvond (met veel internationale belangstelling), wierp een nieuw licht op de
invloed van de inrichting van ziekenhuizen of andere zorginstellingen op de
gezondheid van de mensen die er opgenomen zijn. Op ziekenhuisafdelingen is
bijvoorbeeld een keuze voor eenpersoonskamers van invloed op de veiligheid
(overdracht van infectieziekten) en de kwaliteit en doelmatigheid van zorg (snel-
lere verbetering van de gezondheidstoestand). De Gezondheidsraad kan, eventu-
eel in samenwerking met het College Bouw, nader adviseren over de
gezondheidskundige implicaties van ziekenhuisbouw en -inrichting. Dit onder-
werp betreft de beleidsterreinen van VWS en VROM.
32 Werkprogramma 2007 Gezondheidsraad
Hoofdstuk 3
Gezondheid en zorg:
preventie en maatschappelijke
gezondheidszorg
De onderwerpen in dit hoofdstuk hebben betrekking op de preventieve gezond-
heidszorg in ruime zin (public health). Het gaat om voorzieningen en ontwikke-
lingen die van belang zijn voor (groepen van) de algemene bevolking. De
Gezondheidsraad vervult van oudsher een adviserende taak op dit terrein, met
name op het gebied van bevolkingsonderzoek en screening, bestrijding van
infectieziekten, en de kwaliteit van het landelijk vaccinatieprogramma. Ook
komen in dit deel van het werkprogramma onderwerpen aan bod die samenhan-
gen met sociaal-medische vraagstukken.
Blok 1: in behandeling
3.1 De Wet bevolkingsonderzoek
Krachtens de Wet op het bevolkingsonderzoek (WBO) moet de minister van
VWS de Gezondheidsraad horen alvorens een besluit te nemen over het verlenen
of intrekken van een vergunning voor het verrichten van bevolkingsonderzoek.
Ook in 2007 verwacht de raad weer een aantal adviezen uit te brengen.
continue activiteit
Gezondheid en zorg: preventie en maatschappelijke gezondheidszorg 33
3.2 Jaarbericht bevolkingsonderzoek
De wetenschappelijke ontwikkelingen inzake de opsporing van ziekten en risico-
factoren gaan snel. Dat heeft gevolgen voor bestaande screeningsprogramma's
en voor de mogelijkheden van nieuwe. Daarom rapporteert de Gezondheidsraad
periodiek over ontwikkelingen op het vlak van bevolkingsonderzoek. Het gaat
daarbij in de eerste plaats om de wetenschappelijke vooruitgang in verband met
screening op specifieke aandoeningen. Daarnaast krijgt ook de zin van screening
in vervolg op bijzondere gebeurtenissen aandacht. De raad beoogt een verschij-
ningsfrequentie van eens in de twee jaar.
continue activiteit
3.3 Maatschappelijke inbedding van bevolkingsonderzoek
De minister van VWS heeft de Gezondheidsraad gevraagd te adviseren over het
toekomstige beleid voor bevolkingsonderzoek. De raad verschaft al informatie
over de wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen op dat gebied,
onder meer via het Jaarbericht bevolkingsonderzoek ( zie 3.2) en de advisering in
het kader van de WBO (zie 3.1). In aanvulling daarop bestaat echter ook
behoefte aan advies over de maatschappelijke inbedding van (toekomstig) bevol-
kingsonderzoek en de rol van de overheid daarin. Naarmate het aantal testmoge-
lijkheden zich uitbreidt, rijst de vraag welke vormen van screening de overheid
tot haar verantwoordelijkheid moet (blijven) rekenen en wat ze onder voorwaar-
den aan andere partijen kan overlaten. Een daarover op te stellen advies moet de
contouren aangeven van een toekomstbestendig kader voor het overheidsbeleid
op dit terrein. Aandachtspunten zijn onder meer: bevordering van de volksge-
zondheid, de positie van de burger (informatie, keuzevrijheid), kosten en doel-
matigheid (houdbare solidariteit), sociale implicaties (medicalisering,
maatschappelijke kwetsbaarheid van individuen en groepen).
2006 2007 2008
34 Werkprogramma 2007 Gezondheidsraad
3.4 Richtlijnen voor preventie van ziekenhuisinfecties
De landelijke Werkgroep Infectiepreventie (WIP) heeft tot taak richtlijnen op te
stellen voor de preventie van ziekenhuisinfecties. Krachtens een verzoek uit
1989 van de toenmalige staatssecretaris van WVC geeft de Gezondheidsraad een
oordeel over de conceptrichtlijnen.
continue activiteit
3.5 Protocollen Infectieziekten
In 1995 heeft de minister van VWS de Landelijke Coördinatiestructuur voor de
Infectieziektenbestrijding (LCI) in het leven geroepen. Deze heeft onder meer tot
taak om protocollen en draaiboeken op te stellen voor een landelijk uniforme
bestrijding van infectieziekten. Op verzoek van de minister toetst de Gezond-
heidsraad de door de LCI opgestelde of geactualiseerde protocollen.
continue activiteit
3.6 Werkgroep Bloed
Nu de bloedvoorziening in Nederland onder de verantwoordelijkheid valt van de
stichting Sanquin Bloedvoorziening, is er behoefte ontstaan aan een onafhanke-
lijke instantie die signaleert welke ontwikkelingen en mogelijke problemen op
dit terrein relevant zijn. In 1999 heeft de Gezondheidsraad hiervoor de Werk-
groep Bloed geïnstalleerd.
continue activiteit
3.7 De mogelijke toepassing van testen op vCJD
De hoogstwaarschijnlijke overdracht van vCJD (variant van de ziekte van
Creutzfeldt-Jakob) via bloedtransfusie heeft geleid tot grote activiteit op het
gebied van het ontwikkelen van een diagnostische test die bruikbaar is in bloed-
banken. Een achttal universitaire groepen en bedrijven is bezig met testen die
Gezondheid en zorg: preventie en maatschappelijke gezondheidszorg 35
zijn gebaseerd op het aantonen van een afwijkend prioneiwit. De ontwikkelingen
gaan snel: de verwachting is dat een in een bloedbank bruikbare test binnen een
paar jaar op de markt zal zijn. Hoogstwaarschijnlijk zal het Verenigd Koninkrijk
deze test invoeren. Frankrijk en Ierland zullen mogelijk betrekkelijk snel volgen.
Ook Nederland ontkomt er niet aan zich over het invoeren van zo'n presympto-
matische test uit te spreken. In moreel opzicht zitten daar echter wel haken en
ogen aan. Het zou immers gaan om een test op een zeer ernstige en vooralsnog
niet-behandelbare aandoening. Is het aanvaardbaar van bloeddonoren te vragen
een dergelijke test te ondergaan? Zullen mensen nog wel bloed willen geven als
ze weten wat een positieve testuitslag voor hen zou betekenen? In een signale-
ment zullen de voors en tegens van testen op vCJD in kaart worden gebracht.
2006 2007 2008
3.8 Commissie herziening en uitbreiding RVP
De Gezondheidsraad is gevraagd gefaseerd zijn visie te geven op de toekomst
van het Rijksvaccinatieprogramma (RVP). Daartoe is in 2001 de Commissie
Herziening van het RVP ingesteld. In dat kader is geadviseerd over vaccinatie
tegen hepatitis B van kinderen van moeders die draagster zijn van het virus;
tegen meningokokken C- en pneumokokkenmeningitis en tegen kinkhoest.
Brede advisering over de herziening van het RVP is aangevat, waarbij onder
andere aandacht wordt besteed aan criteria en uitgangspunten voor opname van
vaccins in het RVP, voorlichting van en communicatie met het publiek, en
recente immunologische inzichten in de werking van vaccins. Dit advies ver-
schijnt in het eerste kwartaal van 2007. Uitwerking van specifieke vraagstukken
en signalering van relevante ontwikkelingen blijven wezenlijke taken van deze
commissie.
continue activiteit
3.9 Hepatitis B-vaccinatie en MS
In 2004 is een publicatie verschenen over een statistisch verband tussen hepatitis
B-vaccinatie en het ontstaan van multiple sclerose (MS) in Groot-Brittannië. Dat
roept een aantal vragen op. Ook in ons land worden bepaalde risicogroepen
gevaccineerd tegen hepatitis B en wordt nagedacht over algemene vaccinatie.
36 Werkprogramma 2007 Gezondheidsraad
Zijn er wetenschappelijke aanwijzingen voor een oorzakelijk verband tussen
hepatitis B-vaccinatie en MS? Wat zijn de implicaties als zo'n verband niet uit-
gesloten kan worden? De Commissie Herziening van het Rijksvaccinatiepro-
gramma buigt zich over deze vragen. In de beoordeling betrekt zij een
systematisch overzicht van al het onderzoek naar het eventuele verband tussen
hepatitis B-vaccinatie en MS, dat op dit moment in opdracht van de Gezond-
heidsraad wordt opgesteld.
2006 2007 2008
3.10 BCG-vaccinatie
Kinderen die in Nederland wonen maar van wie de ouders afkomstig zijn uit lan-
den waar veel tuberculose voorkomt, worden op dit moment met BCG gevacci-
neerd. De minister van VWS vraagt of de BCG-vaccinatie voor deze groep nog
(kosten)effectief is. De populatie is inmiddels namelijk veranderd, en ook de
situatie in de landen van herkomst is niet meer dezelfde. Moet de vaccinatie
gehandhaafd blijven, dan is een tweede vraag of het aanbeveling verdient deze
op te nemen in het Rijksvaccinatieprogramma. De raad treedt voor dit advies in
overleg met de Koninklijke Nederlandse Centrale Vereniging tot bestrijding der
tuberculose (KNCV) en het RIVM en betrekt dit onderwerp bij zijn advisering
over het Rijksvaccinatieprogramma (3.8).
2006 2007 2008
3.11 Griepvaccinatie: herziening indicatiestelling
Geeft de huidige stand van wetenschap aanleiding het Nationale Programma
Grieppreventie uit te breiden naar andere doelgroepen, zoals gezonde personen
vanaf vijftig jaar, zwangere vrouwen, kinderen beneden de twee jaar en gezond-
heidsmedewerkers en personen met intensieve contacten met de bevolking? En
vormt de hoogrisicogroep van mensen jonger dan achttien jaar nog een terechte
doelgroep? Behalve aan deze vragen zal ook aandacht worden besteed aan het
nut van een griepvaccinatie voor risicogroepen als alcoholisten en druggebrui-
kers.
Gezondheid en zorg: preventie en maatschappelijke gezondheidszorg 37
De raad wordt gevraagd (kosten)effectiviteit in zijn beschouwingen te
betrekken.
2006 2007 2008
3.12 Vaccinatie tegen infectie met humaan papillomavirus (HPV)
In de loop van 2007 komen in Europa mogelijk vaccins ter beschikking tegen
infectie met de meest voorkomende HPV-typen. Een beslissing over concrete
toepassing van een HPV-vaccin in het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) wacht
nog op beantwoording van diverse vragen. Wat is de meest geschikte leeftijd
voor vaccinatie? Moeten alleen meisjes worden gevaccineerd? Tussen HPV-
infectie en het ontstaan van baarmoederhalskanker verlopen gemiddeld tientallen
jaren. Vooralsnog moet de werkzaamheid van het vaccin worden beoordeeld op
basis van mogelijke voorstadia van baarmoederhalskanker, maar de vraag is hoe
valide die beoordeling is. Evenmin is er zekerheid over de vermoedelijke duur
van de bescherming: zijn boostervaccinaties nodig? De Gezondheidsraad zal
nagaan wat wetenschappelijk te zeggen valt over deze vragen en daarbij ook een
oordeel geven over de waarde van modelberekeningen. Andere aandachtspunten
in dit verband zijn de acceptatiegraad en dekkingsgraad van een publiek vaccina-
tieprogramma en de invloed van zo'n programma op de (kosten)effectiviteit van
het huidige screeningsprogramma.
2006 2007 2008
3.13 Zwangerschapsimmunisatie
Zwangere vrouwen in Nederland worden onderzocht op de aanwezigheid van
zogeheten irregulaire antistoffen, die de gezondheid van het kind kunnen bedrei-
gen. Dat onderzoek gebeurt volgens een richtlijn waaraan een advies van de
Gezondheidsraad uit 1992 ten grondslag ligt. De raad is gevraagd of ontwikke-
lingen op dit terrein een herziening van zijn eerdere advies nodig maken.
38 Werkprogramma 2007 Gezondheidsraad
De voorbereiding van het advies is in 2004 opgeschort, in verband met de
tussentijdse aanvraag om advies over de inzet van antivirale middelen bij een
grieppandemie. De werkzaamheden zijn in 2006 hervat.
2006 2007 2008
3.14 Preconceptiezorg
Het doel van preconceptiezorg is dat vrouwen of paren zich optimaal kunnen
voorbereiden op een zwangerschap, om zo de kans op erfelijke en aangeboren
aandoeningen te verkleinen. Door verbetering van de informatievoorziening over
risico's, gezondheidsbevordering en eventuele interventies kunnen aanstaande
ouders maatregelen nemen die een goede zwangerschapsuitkomst bevorderen.
Daarbij valt, naast voorlichting over erfelijke aandoeningen en de rol van scree-
ning daarin, te denken aan voorlichting over voeding, ziekte, roken, alcohol en
medicijngebruik. De raad zal adviseren over de verschillende factoren die de
zwangerschap en de uitkomst van de zwangerschap kunnen beïnvloeden en hoe
voorlichting aan ouders en algemene publieksvoorlichting in dezen vorm gege-
ven kan worden.
2006 2007 2008
3.15 Gevolgen van rampen voor de gezondheid op middellange termijn
Rampen als overstromingen, neerstortende vliegtuigen en branden kunnen zowel
bij getroffenen als bij hulpverleners sporen nalaten. Die uiten zich, soms op ter-
mijn, in een verscheidenheid aan lichamelijke en psychische klachten. Stoffen
die bij de ramp (mogelijk) zijn vrijgekomen, worden soms als oorzaak van de
klachten aangewezen, ook al zijn daarvoor niet altijd `harde' bewijzen. Vaak laat
de gebeurtenis zelf een onuitwisbare indruk achter en kunnen gezondheidsklach-
ten het gevolg zijn. Advisering moet leiden tot aanbevelingen over de zorg voor
de getroffenen en hoe, op middellange en langere termijn, overheden en hulpver-
leners moeten omgaan met de klachten.
2006 2007 2008
Gezondheid en zorg: preventie en maatschappelijke gezondheidszorg 39
Blok 2: in portefeuille
3.16 Vroege vaccinatie bij een grieppandemie
De voorbereiding op een eventuele grieppandemie heeft volop aandacht bij het
ministerie van VWS. De Gezondheidsraad adviseerde reeds in 2005 over gebruik
van antivirale middelen en andere maatregelen om voorbereid te zijn op een der-
gelijke pandemie. Eén van de deelonderwerpen die internationaal steeds meer
naar voren komt, is prevaccinatie voorafgaand aan een pandemie, of priming tij-
dens een pandemie met niet-100%-effectieve vaccins. Op grond van modelanaly-
ses veronderstellen sommige deskundigen dat zelfs 30%-effectieve vaccins de
gevolgen van een pandemie sterk kunnen beperken. De raad kan een oordeel
geven over deze analyses en op de basis van de stand van wetenschap adviseren
over de voor- en nadelen van vroege vaccinatie of priming.
3.17 Bijwerkingen van massavaccinatie bij een grieppandemie
De minister van VWS vraagt of massale vaccinatie tegen een pandemisch griep-
virus (influenza) bijwerkingen kan geven en hoe daarop kan worden geantici-
peerd. Wereldwijd bereiden landen zich voor op een eventuele grieppandemie.
Ook in ons land zijn we daar mee bezig. Het veiligstellen van een snelle aanleve-
ring van een vaccin vormt een belangrijk onderdeel van die voorbereiding. Een
dergelijk vaccin kan echter alleen bereid worden op het moment dat de pandemie
reeds begonnen is, want dan is pas bekend welk type virus de veroorzaker is. De
vraag is in hoeverre van te voren te bepalen is of een dergelijk nieuw vaccin
onverwachte bijwerkingen heeft. In de jaren zeventig van de vorige eeuw werd in
Amerika een massavaccinatie tegen een vermeende influenza-pandemie afgebro-
ken wegens verhoogd optreden van het syndroom van Guillain-Barré.
3.18 Voorbereiding Wet op de Publieke Gezondheid
De Gezondheidsraad is gevraagd om een oordeel over het beleidsvoornemen tot
wetswijziging op het terrein van (met name) de infectieziektebestrijding en de
daarmee samenhangende beleidsvoorbereiding van de toekomstige Wet Publieke
Gezondheid. De achtergrond van deze vraag is dat de World Health Assembly
van de WHO op 23 mei 2005 de nieuwe International Health Regulations (IHR)
heeft aangenomen, die op 15 juni 2007 in werking treden. De wetgeving van elke
lidstaat dient dan in principe te zijn aangepast (lukt dit niet dan is tijdige melding
40 Werkprogramma 2007 Gezondheidsraad
aan de WHO verplicht). Het is de bedoeling om één nieuwe wet op het terrein
van de publieke gezondheid in te stellen, met intrekking van de Wet Collectieve
Preventie Volksgezondheid (WCPV), de Infectieziektenwet en de Quarantaine-
wet. De minister wil tevens de crisis- en rampenbestrijding nader bezien. De
nieuwe wetgeving betreft ook de verdeling van taken en verantwoordelijkheden
van centrale en decentrale overheden.
3.19 De veiligheid van bloed
De minister van VWS wil graag geadviseerd worden over de betekenis van
nieuwe, gevoelige bepalingsmethoden voor virale besmetting van donorbloed.
De raad wil deze vraag in een breder perspectief plaatsen. Een bloedtransfusie is
een medische behandeling die, ook los van de mogelijkheid een infectie over te
dragen, risico kent. Dat risico is tot op zekere hoogte te beheersen, maar niet vol-
ledig uit te bannen. De vraag hoe veilig bloed moet zijn, is daarom relevant.
Behandeling van dit thema heeft vertraging opgelopen doordat de raad over
enkele actuele thema's tussentijds een rapportage heeft uitgebracht. De raad wil
dit thema verder bezien in het bredere kader van toepassing van het voorzorg-
principe. Dit naar aanleiding van specifieke advisering over dat onderwerp door
de Gezondheidsraad (zie 5.6).
3.20 Preventieve mogelijkheden bij ouderen
Welke gerichte preventieve mogelijkheden zijn er op oudere leeftijd om ziekten
en beperkingen te voorkomen of te verminderen? Is een specifiek preventiebe-
leid haalbaar en gewenst? Welke ziekten en beperkingen komen voor een derge-
lijk beleid in aanmerking? Deze vragen zijn verwant aan het thema `co- en
multimorbiditeit' (zie 2.11), maar specifieker van aard. Ze kwamen in het advies
Vergrijzen met ambitie (2005/06) al aan de orde, maar dienen ten behoeve van
concrete aanbevelingen verder te worden uitgediept. Daarbij valt onder meer te
denken aan preventieve interventies gericht op aandoeningen van het bewegings-
apparaat (val-preventie, bewegingstimulatie), infectieziekten (vaccinaties), voe-
dingsdeficiënties, en hart- en vaatziekten. De raad kan bij dit onderwerp deels
voortbouwen op het RGO-advies Medische zorg bij ouderen (2006) en het in
2007 uit te brengen Gezondheidsraadadvies over co- en multimorbiditeit.
Gezondheid en zorg: preventie en maatschappelijke gezondheidszorg 41
3.21 Doping in de ongeorganiseerde sport
Een medio 2005 verschenen inventariserend rapport van het Nederlands Cen-
trum voor Dopingvraagstukken laat zien dat doping in de ongeorganiseerde sport
een omvangrijk probleem vormt. Het betreft vooral het gebruik van anabole ste-
roïden en andere, al dan niet op de markt toegelaten, middelen in sportscholen en
fitnesscentra. Er zijn honderden stoffen in omloop. De indruk bestaat dat de
gevolgen voor de gezondheid ongunstig kunnen zijn. Naast deze vorm van
doping zijn er aanwijzingen dat in de toekomst ook zogenoemde genetische
doping zijn intrede doet. De Gezondheidsraad kan over de potentiële gezond-
heidsschade van doping in de ongeorganiseerde sport een signalement opstellen.
3.22 Bewegen, sport, gezondheid en infrastructuur
Veranderingen in de fysieke speel-, leef- en werkomgeving hebben geresulteerd
in een sterke daling van de dagelijkse lichamelijke activiteit in alle leeftijdsklas-
sen. Er is daardoor in veel gevallen sprake van bewegingsarmoede die al op
jonge leeftijd begint. Met name is dit het geval bij bevolkingsgroepen met een
laag opleidingsniveau en bij allochtone groepen. Lichamelijke inactiviteit bevor-
dert niet alleen een ongunstige energiebalans en daarmee het ontstaan van over-
gewicht, maar leidt op zich ook tot gezondheidsverlies. Er moet worden gezocht
naar strategieën bij aanpassingen van de infrastructuur die ertoe leiden dat men-
sen niet meer bewust hoeven te kiezen voor meer bewegen, maar daartoe auto-
matisch worden aangezet. Deze strategieën raken velerlei beleidsterreinen van
een groot aantal ministeries zoals VWS, LNV, VROM, V&W en OCW. De
Gezondheidsraad kan de stand van wetenschap op dit terrein in kaart brengen
(zie ook 5.19).
3.23 Nieuwe snelle methoden voor prenatale diagnostiek
Er dienen zich verschillende nieuwe, snelle methoden aan voor prenatale diag-
nostiek. Net als de al ruim dertig jaar bestaande standaarddiagnostiek, volledige
karyotypering aan de hand van de vlokkentest en vruchtwaterpunctie, hebben zij
voor- en nadelen. De Gezondheidsraad wil die op een rij zetten en daarbij de
samenhang met prenatale screening als vervolgonderzoek belichten.
42 Werkprogramma 2007 Gezondheidsraad
Blok 3: in overweging
3.24 MRSA, andere pathogenen en varkens
Onlangs liet kleinschalig onderzoek van de Voedsel- en Waren Autoriteit (VWA)
en het Centrum Infectieziektebestrijding zien dat ongeveer 40 procent van de
onderzochte varkens besmet is met een bacterie die sterk lijkt op de ziekenhuis-
bacterie MRSA. Uit een ander kleinschalig onderzoek onder Nederlandse var-
kenshouders kwam naar voren dat ongeveer een kwart van de dieren het
`varkenstype MRSA' onder de leden heeft. De Gezondheidsraad kan de risico's
van deze MRSA-besmetting en van besmetting met andere resistente pathogenen
in kaart brengen en adviseren over passende maatregelen.
3.25 Nieuwe screeningstechnieken voor borstkanker
In het Jaarbericht bevolkingsonderzoek 2006 (2006/10) is gewezen op de ont-
wikkeling van nieuwe screeningstechnieken, zoals digitale mammografie en
MRI. Die technieken kunnen vooral van belang zijn voor vrouwen onder de vijf-
tig jaar en leden van hoogrisicogroepen. De Gezondheidsraad zal nagaan welke
implicaties deze ontwikkelingen hebben voor het bevolkingsonderzoek naar
borstkanker.
3.26 Doodsoorzakenstatistiek
Zoals opeenvolgende edities van de Volksgezondheid Toekomst Verkenning
(VTV) van het RIVM laten zien, is de doodsoorzakenstatistiek nog steeds de
belangrijkste bron van informatie over de volksgezondheid in Nederland. Er zijn
aanwijzingen dat ondanks het grote gebruik van deze gegevens de kwaliteit
ervan niet optimaal is of zelfs terugloopt. Dit mede als gevolg van onvoldoende
middelen voor verbetering van de kwaliteit van doodsoorzakenaangifte en -code-
ring. Een betere (geautomatiseerde) codering kan bijdragen aan kwaliteitsverbe-
tering en tevens de mogelijkheid openen om naast de primaire doodsoorzaak
systematisch ook `secundaire' doodsoorzaken te coderen. Gezien de toenemende
morbiditeit (vergrijzing, chronische ziekten) en de toegenomen koppelingsmoge-
lijkheden zal het gebruik van de doodsoorzakenstatistiek de komende jaren ver-
moedelijk verder stijgen.
Het doodsoorzakenregister is ook van groot belang voor het epidemiologisch
onderzoek in Nederland. Door koppeling van epidemiologische gegevensbestan-
Gezondheid en zorg: preventie en maatschappelijke gezondheidszorg 43
den met het doodsoorzakenbestand van het CBS zijn belangrijke vragen te beant-
woorden in relatie tot etiologisch onderzoek en kunnen ook vragen over late
effecten van behandelingen onderzocht worden. De Gezondheidsraad kan zich
buigen over verbetering van de doodsoorzakenstatistiek en over de mogelijkheid
om de koppeling van gegevensbestanden te optimaliseren, met bijzondere aan-
dacht voor de privacy-aspecten van dit soort onderzoek.
3.27 Sociale cohesie en gezondheid
Psychosociale problemen vormen een belangrijk deel van de ziektelast van de
bevolking. Gezondheidsproblemen kunnen samenhangen met (verandering van)
omstandigheden op het vlak van opleiding, werk en sociale participatie. Niet
alleen gehandicapten, chronisch zieken en ouderen zijn mogelijk extra kwets-
baar, maar ook andere groepen in de bevolking zoals allochtonen. Wat is bekend
over de gevolgen van eenzaamheid en maatschappelijke uitsluiting voor de
gezondheid? De raad kan een oordeel geven over deze problematiek en op basis
van de stand van wetenschap nader adviseren.
44 Werkprogramma 2007 Gezondheidsraad
Hoofdstuk 4
Gezondheid en voeding
De werkzaamheden in dit hoofdstuk bestrijken de kwaliteit van onze voeding, de
productie, en consumptie van voedingsmiddelen. Daarbij gaat het steeds om de
vraag: dragen de bestanddelen van het voedsel, de productie en de samenstelling
van het voedselpakket bij aan bevordering van de gezondheid, of is er juist
sprake van gezondheidsrisico's waartegen bescherming gewenst is? De raad ziet
het daarbij ook als zijn taak periodiek ontwikkelingen in de voedselconsumptie
te beoordelen.
Blok 1: in behandeling
4.1 Voedingsnormen voor energie en voedingsstoffen
De Gezondheidsraad gaat na op welke onderdelen de voedingsnormen voor ener-
gie en voedingsstoffen die in 1989 door de toenmalige Voedingsraad zijn opge-
steld, moeten worden herzien. De raad voert deze evaluatie uit in nauw overleg
met zusterorganisaties in het buitenland. De bedoeling is zoveel mogelijk te
komen tot een gemeenschappelijke wetenschappelijke basis voor aanbevolen
hoeveelheden in Europa, de VS en Canada. Bij deze herziening geeft de raad aan
welk niveau van inneming de traditionele deficiëntieziekten kan voorkómen en
tevens kan bijdragen aan de preventie van chronische ziekten. Op het programma
Gezondheid en voeding 45
staat nog de herziening van de voedingsnormen voor ijzer, vitamine E en vita-
mine A (retinol en bètacaroteen).
Omdat de EFSA (European Food Safety Authority) tot taak heeft gekregen
Europese voedingsnormen voor energie en nutriënten op te stellen, zal de aard
van deze werkzaamheden van de Gezondheidsraad veranderen. Het gaat niet lan-
ger om het ontwikkelen van Nederlandse voedingsnormen, maar om het evalue-
ren van Europese normen en om het vertalen daarvan naar de Nederlandse
situatie.
continue activiteit
4.2 Richtlijnen goede voeding
In 1986 heeft de toenmalige Voedingsraad het advies Richtlijnen goede voeding
uitgebracht. Dit advies vormt de basis voor het Nederlandse voedingsbeleid en is
van groot belang voor de activiteiten op het gebied van de voedingsvoorlichting
en de productontwikkeling door het bedrijfsleven. De minister van VWS heeft
mede namens de minister van LNV gevraagd deze richtlijnen periodiek te toet-
sen aan de stand van wetenschap.
2006 2007 2008
4.3 Voeding van zuigelingen en peuters
De Inspectie Gezondheidszorg doet aanbevelingen aan de betrokken beroeps-
groepen over de uitgangspunten voor de voeding van zuigelingen en peuters.
Deze aanbevelingen worden opgesteld door een door het Voedingscentrum inge-
stelde groep van deskundigen en worden op dit moment herzien. Daarnaast is er
de voedingsvoorlichting van het Voedingscentrum op basis van de Richtlijnen
goede voeding (zie 4.2). Deze richtlijnen gelden voor de bevolking vanaf de leef-
tijd van twaalf maanden. Beide activiteiten zouden meer aan elkaar gerelateerd
moeten plaatsvinden.
46 Werkprogramma 2007 Gezondheidsraad
De minister van VWS heeft de Gezondheidsraad verzocht om de conceptaan-
bevelingen over de uitgangspunten voor de voeding van zuigelingen en peuters
te beoordelen.
2006 2007 2008
4.4 Voedselallergie
Het vraagstuk van voedselallergie betreft niet alleen zogenoemde nieuwe voe-
dingsmiddelen, maar ook bestanddelen van producten die al (lang) deel uitmaken
van onze voeding. Hierbij vragen kruisreacties tussen deze allergene voedselbe-
standdelen met allergenen uit de leefomgeving (bijvoorbeeld stuifmeelpollen)
steeds meer aandacht. De raad ontving een adviesaanvraag van de bewindslieden
van VWS en LNV waarin om een oordeel wordt gevraagd over de ontwikkeling
van de prevalentie van voedselallergie in ons land en de diverse hypotheses over
de oorzaken die ten grondslag zouden liggen aan voedselallergie. Daarnaast ver-
zoeken de bewindslieden in het advies in te gaan op het te verwachten gezond-
heidsverlies als gevolg van voedselallergie, de effectiviteit van huidige en
nieuwe maatregelen voor diagnostiek, preventie en behandeling, en de hiermee
samenhangende kosten.
2006 2007 2008
4.5 Voedingskundige noodzaak van de verrijking van voedingsmiddelen
Voor enkele essentiële voedingsstoffen schiet de normale voeding tekort om in
de behoefte te kunnen voorzien (bijvoorbeeld jodium, vitamine D). De minister
van VWS wil de doelmatigheid van het huidige verrijkingsbeleid evalueren en
dit beleid zonodig bijstellen. Aan de Gezondheidsraad is de vraag voorgelegd op
welke wijze een actief overheidsbeleid voor het verrijken van voedingsmiddelen
met essentiële microvoedingstoffen al dan niet verplicht kan bijdragen aan
het voorkomen van tekorten in (groepen van) de bevolking.
2006 2007 2008
Gezondheid en voeding 47
4.6 Gezondheidsrisico's van gemengde dierhouderijsystemen
De afgelopen tijd wordt in wetenschappelijke kring zorg uitgesproken over de
mogelijke risico's van virusvermengingen voor de volksgezondheid. Hierbij
wordt vooral verwezen naar de mogelijke vermenging van humane griepstam-
men met die van (landbouw)huisdieren. Dit zou kunnen leiden tot pandemieën
onder mensen, met een groot aantal sterfgevallen. Om dit risico te vermijden is
onder meer voorgesteld de contacten tussen de verscheidene soorten landbouw-
huisdieren en tussen landbouwhuisdieren en vrij levende dieren te minimalise-
ren.
Dit voorstel staat echter haaks op het huidige beleid van het ministerie van
LNV, dat gericht is op het bevorderen van duurzame landbouw met veel aandacht
voor dierenwelzijn. De minister van LNV heeft aangegeven een advies op prijs te
stellen over de risico's voor de volksgezondheid van virusvermengingen in rela-
tie tot de bestaande (gemengde) dierhouderijsystemen en mogelijke alternatieve
vormen van het houden van landbouwhuisdieren.
2006 2007 2008
4.7 Vragen over obesitas
De laatste tijd wordt regelmatig het belang van het obesitasvraagstuk voor de
volksgezondheid ter discussie gesteld. Eén van de redenen daarvoor is dat de
sterkte van het verband tussen obesitas en sterfte afneemt met het ouder worden.
Het ministerie van VWS heeft het Kenniscentrum Overgewicht (KCO) gevraagd
om de huidige stand van kennis op dit gebied in kaart te brengen. De Gezond-
heidsraad zal op verzoek van VWS het KCO-rapport wetenschappelijk toetsen.
2006 2007 2008
48 Werkprogramma 2007 Gezondheidsraad
Blok 2: in portefeuille
4.8 Voeding en vergrijzing
Voeding en leefstijl zijn belangrijke determinanten van gezondheid. Met de toe-
nemende vergrijzing van de Nederlandse bevolking wordt ook het inzicht in de
betekenis van deze determinanten voor de gezondheidstoestand van ouderen
belangrijker. De Gezondheidsraad zal nagaan wat wetenschappelijk bekend is
over de relatie tussen voeding en gezondheid bij ouderen en welke rol de over-
heid kan spelen bij het bevorderen van hun gezondheidstoestand
4.9 Voeding en immuniteit
Uit onderzoek blijkt dat alleen al Campylobacter jejuni in Nederland jaarlijks
naar schatting 80.000 gevallen van gastro-enteritis veroorzaakt. De hiermee
gepaard gaande jaarlijkse kosten, die vooral ontstaan door arbeidsverzuim, wor-
den geraamd op 21 miljoen euro. Uit datzelfde onderzoek komt naar voren dat
vrijwel elke Nederlander voor het twintigste levensjaar met deze bacterie besmet
geweest is en dat lang niet iedereen ziek wordt door blootstelling aan pathogenen
als Campylobacter. Op verzoek van het ministerie van VWS zal de Gezondheids-
raad zich buigen over de factoren die een rol spelen bij de opbouw van immuni-
teit voor deze infecties. Het advies kan een bijdrage leveren aan het
normstellingsbeleid en aan de onderbouwing van hygiënemaatregelen.
4.10 Overgewicht bij 0-2 jarigen
Het percentage kinderen met overgewicht of obesitas neemt snel toe. De minister
van VWS wil van de Gezondheidsraad weten welke mogelijkheden er zijn voor
preventie en behandeling van obesitas bij de jongste leeftijdsgroep: die van nul
tot twee jaar. Daarbij komen onder meer de volgende vragen aan de orde. Moeten
0-2 jarigen met overgewicht of obesitas actief worden opgespoord? Hoe valt
overgewicht bij deze leeftijdsgroep te signaleren? Hoe kan men voorkómen dat
0-2 jarigen op latere leeftijd overgewicht ontwikkelen? Is een sekse-specifieke
behandeling nodig voor deze leeftijdsgroep?
Gezondheid en voeding 49
4.11 Preventie van overgewicht en het risico van eetstoornissen
Steeds vaker komen er signalen uit de samenleving ook uit de hoek van de
wetenschap dat de huidige aandacht voor de preventie van overgewicht het
risico van eetstoornissen bij tieners en adolescenten vergroot. De Gezondheids-
raad zal in de vorm van een signalement een actueel overzicht van de stand van
de wetenschap opstellen.
4.12 Keuzebevorderend logo
Dankzij een nieuw logo (`Ik kies bewust') op verpakkingen van voedingsmidde-
len kunnen consumenten binnenkort zien of ze een gezond product kopen. Het
logo is een initiatief van een aantal voedselproducenten die aangesloten zijn bij
de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI). Zij gaven hiermee
gehoor aan een oproep van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en het
ministerie van VWS om te komen met eenvoudiger te begrijpen consumentenin-
formatie. Er wordt een stichting opgericht met een commissie van onafhankelijke
deskundigen die de wetenschappelijke grondslag voor het logo verder zal uitwer-
ken. Op verzoek van het ministerie van VWS zal de Gezondheidsraad de conclu-
sies en aanbevelingen van die commissie op hun wetenschappelijke mérites
beoordelen.
4.13 Beoordelingskader voor voedselkwaliteit
Bij de beoordeling van de kwaliteit van voedsel is vaak sprake van lastige afwe-
gingen. Hoe verhouden de gezondheidskundige voordelen van voeding zich tot
mogelijke nadelen ten gevolge van verontreinigingen? Hoe kan bij beleidsbeslis-
singen ter bevordering van de volksgezondheid rekening worden gehouden met
productietechnische overwegingen? Het ministerie van LNV heeft behoefte aan
een afwegingskader.
Dat voedingsmiddelen zowel gezonde als ongezonde bestanddelen kunnen
bevatten, vraagt eveneens om een evenwichtige voorlichting aan consumenten.
De Gezondheidsraad kan ook hier een blauwdruk ontwikkelen.
50 Werkprogramma 2007 Gezondheidsraad
4.14 Natuurlijke aromastoffen in voedingsmiddelen
In de Europese Unie wordt gewerkt aan een nieuwe verordening voor aromastof-
fen (geur- en smaakstoffen). Onderdeel daarvan is een lijst met binnen de EU
toegelaten aromastoffen. Deze worden daartoe onder meer op veiligheid voor de
consument beoordeeld. Twee stoffen (estragol en methyleugenol) zijn door het
Europese Scientific Committee on Food als genotoxisch carcinogeen aange-
merkt, terwijl een derde stof (cumarine) daarvan wordt verdacht. Als aromastof
mogen deze stoffen dan ook niet meer worden toegepast. De drie stoffen komen
echter ook van nature voor in ingrediënten (zoals basilicum en kaneel) die veel-
vuldig in allerlei voedingsmiddelen worden gebruikt. Dat roept de vraag op wat
daar de implicaties van zijn. De nieuwe verordening is namelijk niet alleen van
toepassing op de aromastoffen zelf, maar ook op ingrediënten die aromastoffen
bevatten. Hoe moet de veiligheid van ingrediënten worden beoordeeld wanneer
deze bestanddelen bevatten die op zich als genotoxisch carcinogeen zijn aange-
merkt?
De bewindslieden van VWS en LNV stellen een oordeel van de Gezond-
heidsraad op prijs. Het vraagstuk kan worden verbreed van genotoxische carci-
nogenen naar de problematiek van `verboden stoffen' en nultoleranties, waarbij
naast volksgezondheidsoverwegingen ook andere maatschappelijke overwegin-
gen een rol kunnen spelen. Voorts is verbreding mogelijk naar van nature voor-
komende toxische stoffen. De staatssecretaris van VROM is ook in het
onderwerp geïnteresseerd.
Blok 3: in overweging
4.15 Voeding bij medische behandelingen
Mogelijk is het herstel na, of het resultaat van, medische behandelingen te verbe-
teren door aanpassingen van de voeding van de patiënt. Tegelijkertijd zijn er sig-
nalen dat de voedingstoestand van patiënten in ziekenhuizen en verpleeghuizen
niet altijd optimaal is, met eventueel nadelige gevolgen voor het beloop van
behandeling en verpleging. De raad kan een literatuuranalyse laten verrichten
die inzicht geeft in de aard en omvang van het probleem en kan adviseren over
mogelijkheden ter verbetering van de kwaliteit van zorg op dit vlak.
Gezondheid en voeding 51
4.16 RIVM-toetsingsmodel voedingsstoffenvoorziening
Het RIVM heeft een model ontwikkeld voor de toetsing van de voedingsstoffen-
voorziening van de bevolking aan de door de Gezondheidsraad opgestelde voe-
dingsnormen. Het is de bedoeling dat dit toetsingsmodel structureel een
onderdeel gaat vormen van de rapportages over de voedselconsumptiepeilingen.
De Gezondheidsraad is bereid een werkconferentie te beleggen over de bruik-
baarheid van het toetsingsmodel.
4.17 Omega-3 vetzuren en mentale gezondheid
De relatie tussen inname van omega-3 vetzuren en een verminderde kans op hart-
en vaatziekten is ruim onderzocht. Maar steeds vaker wordt geopperd dat inname
van deze vetzuren ook van invloed is op het optreden van mentale problemen,
zoals depressie, dementie, ADHD en dyslexie. De Gezondheidsraad kan in een
signalement nagaan welke wetenschappelijke onderbouwing bestaat voor deze
associaties.
52 Werkprogramma 2007 Gezondheidsraad
Hoofdstuk 5
Gezondheid en omgeving
Omgevingsfactoren kunnen van invloed zijn op de gezondheid van mensen. De
Gezondheidsraad besteedt aandacht aan methoden om de risico's die hieraan ver-
bonden zijn te analyseren en te beheersen. Daarnaast besteedt de raad ook aan-
dacht aan de structuur en het functioneren van ecosystemen. In dit hoofdstuk
komen zowel de invloed van omgevingsfactoren op de gezondheid van de mens
als de kwaliteit van het milieu aan de orde. Blootstelling aan stoffen op de werk-
plek blijft hier buiten beschouwing omdat het volgende hoofdstuk geheel gewijd
is aan de advisering over arbeidsomstandigheden.
Blok 1: in behandeling
5.1 Signalering van nieuwe ontwikkelingen
Veel kwesties van `gezondheid en omgeving' worden inmiddels internationaal
behandeld. Dat is begrijpelijk, gezien het grensoverschrijdende en soms wereld-
wijde karakter van invloeden op het leefmilieu en de internationale consequen-
ties van maatregelen om risico's in te perken. Een goed voorbeeld is het
Europese Environmental Health Action Plan, dat onlangs door de Europese
Commissie is vastgesteld.
Tegen deze achtergrond heeft de staatssecretaris van VROM behoefte aan
zogeheten agenderende adviezen van de Gezondheidsraad. Het gaat om het op
Gezondheid en omgeving 53
wetenschappelijke merites beoordelen van uiteenlopende signalen uit de interna-
tionale wetenschappelijke literatuur, inclusief de `grijze' bronnen. Deze beoorde-
lingen moeten helpen bij het vaststellen van het maatschappelijke belang van
bepaalde issues. De Gezondheidsraad zal speciaal voor deze advisering een
bescheiden, flexibele structuur opzetten en verwacht in 2007 in dat kader enkele
korte adviezen uit te brengen. Dit zal geschieden in overleg met de signalerings-
commissie die wordt ingesteld voor het beleidsproject `Gezondheid en milieu'
bij het RIVM en die tot taak krijgt facetten als maatschappelijk belang en urgen-
tie mee te wegen.
continue activiteit
5.2 Elektromagnetische velden
Vooral door de opmars van de mobiele telefonie neemt het aantal vragen over de
invloed van elektromagnetische velden en straling op de gezondheid toe. Ook
andere toepassingen - zoals magneettreinen, hoogspanningslijnen, elektrische
apparatuur en allerhande automatische toegangs- en controlesystemen - roepen
van tijd tot tijd vragen op. In 2005 heeft de Gezondheidsraad een rapport uitge-
bracht over de risico's van mobiele telefoons voor kinderen. Verder is de raad in
2001 begonnen met periodieke rapportages over nieuwe wetenschappelijke ont-
wikkelingen en over de noodzaak eerdere conclusies bij te stellen. In 2007 ver-
schijnt volgens plan het vierde jaarbericht. Ook zal de Gezondheidsraad op
verzoek van VROM en EZ een actualisering maken van het advies Gezondheids-
effecten van blootstelling aan radiofrequente elektromagnetische velden: aanbe-
velingen voor onderzoek (2003/03), waarin de prioriteiten voor onderzoek naar
de risico's van mobiele telefoons en GSM-basisstations zijn beschreven.
continue activiteit
5.3 Commentaar op conceptrapporten van de NCRP
De National Council on Radiation Protection and Measurements (NCRP) een
onafhankelijke instantie in de VS geeft rapporten uit over stralingshygiëne
(ioniserende en niet-ioniserende straling). De NCRP heeft de Gezondheidsraad
gevraagd zijn conceptrapporten van commentaar te voorzien. De raad gaat verder
54 Werkprogramma 2007 Gezondheidsraad
van geval tot geval na in hoeverre de NCRP-rapporten zaken bevatten die voor
het Nederlandse overheidsbeleid van belang zijn om te signaleren.
continue activiteit
5.4 Blootstelling aan ioniserende straling
In 1991 vatte de Gezondheidsraad de stand van wetenschap samen over de
gevolgen van blootstelling aan ioniserende straling voor de gezondheid (1991/
22). Sindsdien zijn de inzichten in de processen die aan deze gevolgen ten grond-
slag liggen, toegenomen. De raad werkt aan een actualisering van het ruim tien
jaar geleden gepubliceerde advies, mede naar aanleiding van nieuwe internatio-
nale discussies over aanpassing van het normstellingsregime.
2006 2007 2008
5.5 Omgevingsfactoren en astma
Astma komt steeds vaker voor. Omgevingsfactoren, in het bijzonder allergenen,
spelen een belangrijke rol bij het optreden van deze aandoening. De Gezond-
heidsraad werkt aan een advies waarin de rol van allergenen wordt beschreven,
en waarin wordt beoordeeld hoe noodzakelijk het is om de aanwezigheid van
allergenen in het leefmilieu te observeren (monitoring). Ook gaat de raad na in
hoeverre vormen van luchtverontreiniging als ozon en fijn stof het vóórkomen en
het beloop van astma beïnvloeden.
2006 2007 2008
5.6 Voorzorg en volksgezondheid
In het milieubeleid geldt het voorzorgprincipe als uitgangspunt voor maatregelen
ter bescherming van de gezondheid van de mens en de kwaliteit van het milieu.
Dit is ook op de terreinen van de voeding, de gezondheidszorg en de arbeidsom-
standigheden steeds meer het geval. In concrete gevallen is het echter niet een-
voudig om dit principe voor de praktijk te vertalen. De Gezondheidsraad bereidt
Gezondheid en omgeving 55
een advies voor waarin achtergronden en toepassingsmogelijkheden van het
voorzorgprincipe worden toegelicht.
2006 2007 2008
5.7 Interventiewaarden voor stoffen
Bij incidenten en ongevallen kunnen stoffen vrijkomen die schadelijk voor de
gezondheid kunnen zijn. Nationale, regionale en lokale overheden hebben
behoefte aan interventiewaarden voor blootstelling aan dergelijke stoffen. Over-
schrijding van een interventiewaarde leidt dan tot bepaalde maatregelen ter
bescherming van de bevolking in het rampgebied. De Gezondheidsraad zal een
methodiek voor het afleiden van deze waarden aanbevelen. De raad bouwt daar-
bij voort op een project in de regio Rijnmond waarbij voor een groep stoffen
interventiewaarden zijn afgeleid.
2006 2007 2008
5.8 Normstelling asbest
In 2006 gaf de Gezondheidsraad een briefadvies uit over de relatie tussen het
vóórkomen van mesothelioom en asbest in de regio rond Goor (2006/09). In ver-
volg hierop heeft de staatssecretaris van VROM gevraagd of de huidige stand
van wetenschap aanleiding vormt om de bestaande MTR (Maximaal Toelaatbaar
Risico)- en VR (Verwaarloosbaar Risico)-waarden voor asbest te herzien.
2006 2007 2008
5.9 Uitgangspunten voor gezondheidskundige advieswaarden
De afgelopen jaren heeft de Gezondheidsraad zich gebogen over nieuwe weten-
schappelijke ontwikkelingen die van belang zijn voor het afleiden van gezond-
heidskundige advieswaarden voor stoffen. Zo is nader aandacht besteed aan een
raamwerk voor het beoordelen van de toxiciteit van een stof, waarbij efficiënt
gebruik van de vaak schaarse informatie voorop staat (2001/24). In 2002 ver-
scheen een advies over `combinatietoxiciteit' (2002/05). Begin 2003 zag het
56 Werkprogramma 2007 Gezondheidsraad
advies over de `Benchmark-dosismethode' het licht (2003/06). Als laatste in de
reeks verschijnt binnenkort een advies over extrapolatie van onderzoeksgege-
vens naar advieswaarde.
Steeds heeft de Gezondheidsraad het belang van internationale harmonisatie
van onderzoeksprotocollen en beoordelingsmethoden benadrukt. Op dat terrein
wordt in het kader van de WHO (International Programme on Chemical Safety)
en de OESO het nodige gedaan. De Gezondheidsraad zal in 2007 een internatio-
nale workshop organiseren, met als doel deze harmonisatieprocessen een stimu-
lans te geven en daarbij de aanbevelingen in de diverse adviezen internationaal te
presenteren.
2006 2007 2008
5.10 Maten voor een gezonde omgeving
De Gezondheidsraad zal adviseren over de bruikbaarheid van maten voor `kwali-
teit van leven' bij het beoordelen van de schadelijke invloed van milieufactoren
op de gezondheid en van maatregelen om die invloed in te perken. In het advies
besteedt de raad ook aandacht aan de monetaire vertaling van dergelijke maten,
als onderdeel van het uitvoeren van kosten-batenanalyses
2006 2007 2008
5.11 Kinderen en scholen
De normen vanuit de rijksoverheid voor de ventilatie van scholen zijn primair
gericht op het beperken van een bedompte geur. Onderzoeksresultaten van de
laatste tien jaar maken het aannemelijk dat schoolkinderen ook beneden deze
normen gezondheidsklachten kunnen ondervinden. Het gaat dan bijvoorbeeld om
hoofdpijn, vermoeidheid, slijmvliesklachten, huidklachten of verergering van
astma. Op basis van deze bevindingen hanteren GGD'en sinds kort strengere
`toetswaarden'. Daaraan afgemeten wordt de ventilatie in bijna alle schoolgebou-
wen gezondheidskundig als onvoldoende beoordeeld. De Gezondheidsraad gaat
de wetenschappelijke onderbouwing van ventilatienormen voor scholen onder de
loep nemen.
Daarnaast hebben mogelijk ook andere aspecten van het `binnenhuisklimaat'
op scholen een ongunstige invloed op de gezondheid van kinderen. Te denken
Gezondheid en omgeving 57
valt aan de temperatuur en eventuele blootstelling aan fijn stof. Ten slotte kunnen
omgevingsinvloeden zoals geluidsoverlast een nadelig effect hebben op de cog-
nitieve prestaties van kinderen. Ook over deze onderwerpen zal de raad zich bui-
gen (zie daarnaast 3.22 en 5.20).
De vraagstukken betreffen vooral de beleidsterreinen van VROM en OCW.
2006 2007 2008
5.12 Afwegingskader risicogroepen
Omgevingsfactoren beïnvloeden niet bij iedereen op dezelfde wijze de gezond-
heid. De wijze van blootstelling (bijvoorbeeld via voeding, door de lucht, op de
werkplek) is van invloed, evenals erfelijke en verworven eigenschappen. De
bewindslieden van VWS en VROM willen van de Gezondheidsraad weten in
hoeverre gezondheidsrisico's voor verschillende doelgroepen verschillend uit-
werken. De raad zal daarbij voortborduren op de aanbevelingen in het nog te ver-
schijnen advies over `Voorzorg en volksgezondheid'. Tevens zal de raad de
bevindingen uit de adviezen over hiaten in onderzoek naar gezondheid en milieu
(2003/20) en kinderen en bestrijdingsmiddelen (2004/11) bij het advies betrek-
ken. De staatssecretaris van VROM verzoekt bovendien aansluiting bij het beleid
dat onder de titel `Nuchter omgaan met risico's' in januari 2004 aan de Tweede
Kamer is gepresenteerd. Bij dit onderwerp zal samenwerking worden gezocht
met zusterorganisaties in het buitenland.
2006 2007 2008
5.13 Veranderingen in de biosfeer
De wetenschappelijke aanwijzingen voor onomkeerbare veranderingen in de
biosfeer nemen toe. Te noemen zijn het broeikaseffect, de aantasting van de
ozonlaag en de verwoestijning van grote gebieden. Die wereldwijde veranderin-
gen leiden op regionale en lokale schaal tot processen die de gezondheid van de
bevolking aldaar beïnvloeden. De ontwikkelingen hebben ook hun weerslag op
de volksgezondheid in Nederland. De Gezondheidsraad begint in 2006 met het
opstellen van een verkennend advies waarin wordt aangegeven of met dit soort
effecten bij diverse maatschappelijke ontwikkelingen meer rekening moet en kan
58 Werkprogramma 2007 Gezondheidsraad
worden gehouden. Mogelijk zal deze activiteit onderdeel vormen van de signale-
ring die onder 5.1 beschreven staat.
2006 2007 2008
5.14 Laagfrequente elektromagnetische velden
In 2005 heeft de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) een document gepubli-
ceerd met Environmental Health Criteria betreffende de effecten van statische
elektrische en magnetische velden op de gezondheid. De Gezondheidsraad heeft
een inhoudelijke en faciliterende rol gespeeld bij het tot stand komen van dit
document. De WHO heeft de raad verzocht een bijdrage te leveren aan een soort-
gelijk document over laagfrequente elektromagnetische velden. Met ondersteu-
ning van het ministerie van VROM is de raad vorig jaar met deze
werkzaamheden begonnen.
2006 2007 2008
Blok 2: in portefeuille
5.15 Deeltjesvormige luchtverontreiniging
Het onderwerp `deeltjesvormige luchtverontreiniging' staat volop in de belang-
stelling. Diverse bouwprojecten kunnen geen doorgang vinden, omdat de EU-
norm voor de buitenlucht wordt overschreden. Met het oog op deze ontwikkelin-
gen zal de Gezondheidsraad zijn advies Deeltjesvormige luchtverontreiniging
(1995/14) actualiseren. Daarbij schenkt de raad onder meer aandacht aan de
onderbouwing van normen en meetmethoden en aan kennis over de schadelijke
bestanddelen. De raad overweegt een internationale aanpak voor deze activiteit.
Het advies zal in ieder geval aansluiten bij de internationale ontwikkelingen op
dit terrein en gebruikmaken van recente evaluaties van onder meer de EU en de
Amerikaanse EPA.
Gezondheid en omgeving 59
5.16 Binnenhuisklimaat
Nederlanders brengen een groot deel van hun tijd binnen door. Een gezond `bin-
nenmilieu' is daarom van groot belang. Overeenkomstig de aanbevelingen in het
advies Gezondheid en milieu: kennis voor beleid (2003/15) zal de Gezondheids-
raad een strategische visie op het binnenmilieu geven. Daarbij zullen de ontwik-
kelingen worden betrokken die zich rond dit thema in de EU voordoen.
5.17 Brandvertragers
Om mens en goed tegen brand te beschermen, worden in veel gebruiksvoorwer-
pen broomhoudende verbindingen toegepast als `brandvertragers'. Er is bezorgd-
heid over de mogelijke aantasting van het milieu door deze (poly)broom-
verbindingen. Ook zijn er vraagtekens over de gevolgen voor de volksgezond-
heid. Door het vrijkomen van de stoffen in het milieu kunnen deze vervolgens
onder meer in de voedselketen terecht komen. De raad kan de problematiek in
kaart brengen en op basis van de stand van wetenschap nader adviseren.
5.18 Bijdrage van het milieu aan de ziektelast
Er zijn verschillende methodieken waarmee het aandeel van verschillende (groe-
pen) determinanten, zoals omgevings- en leefstijlfactoren, in de ziektelast van de
Nederlandse bevolking kan worden bepaald. De Gezondheidsraad kan die
methodieken op hun wetenschappelijke mérites beoordelen en eventuele kennis-
hiaten aangeven.
5.19 Fysieke leefomgeving in relatie tot het bewegen van kinderen
Overgewicht en obesitas, met name bij kinderen, staan volop in de belangstel-
ling. Momenteel gaat de beleidsmatige aandacht vooral uit naar de energie-
inname van kinderen en veel minder naar factoren die bevorderlijk zijn voor
bewegen. Bestaande beleidsprogramma's op dit gebied richten zich bovendien
voornamelijk op georganiseerd bewegen (op scholen en in sportclubs) en nauwe-
lijks op het dagelijkse bewegen, zoals buiten spelen en lopen of fietsen naar
school. Bij het bevorderen van dit laatste is het juist van belang om te kijken naar
de inrichting van de fysieke leefomgeving (zie ook 3.22 en 5.20).
60 Werkprogramma 2007 Gezondheidsraad
5.20 Leefomgevingskwaliteit
In het advies Gezondheid en milieu: kennis voor beleid (2003/15) wordt aange-
geven hoe de gezondheid een resultante is van sociale, economische en milieu-
factoren. De laatste jaren worden er diverse pogingen gedaan om de onderlinge
samenhang van die factoren en hun relatie met gezondheid beter te begrijpen.
Veelal gebruikt men daarvoor het begrip `leefomgevingskwaliteit'. De raad zal
de stand van kennis op dit gebied in kaart brengen en nagaan welke aanknopings-
punten deze kennis biedt voor een doeltreffend beleid ter inperking van gezond-
heidsrisico's.
Blok 3: in overweging
5.21 Hormoonontregelaars
In eerdere adviezen (1997/08, 1999/13) concludeerde de Gezondheidsraad dat
hormoonontregelaars aantoonbaar effecten hebben op dieren en dat effecten op
mensen plausibel zijn. De raad acht het tijd voor een actualisering van deze
adviezen.
5.22 Afnemende kennis over ioniserende straling
De expertise op het gebied van effecten van ioniserende straling is sterk verbon-
den aan de wat oudere generatie van wetenschappers en beleidsdeskundigen. Met
hun pensionering zal de stralingsexpertise in de komende tien jaren naar ver-
wachting sterk afnemen. Nu al is de pool van deskundigen ten behoeve van de
advisering op dit terrein uiterst beperkt. Samenwerking met de Belgische zuster-
organisatie op dit gebied is al gaande. Met het mogelijk weer op de agenda
komen van kernenergie is te verwachten dat de belangstelling voor onderzoek en
expertise op dit gebied zal aantrekken. Samen met de RGO kan gekeken worden
naar de onderzoeksinfrastructuur en de kennisontwikkeling.
5.23 Blootstelling aan bestrijdingsmiddelen
Het in 2000 uitgebrachte Gezondheidsraadadvies over bestrijdingsmiddelen
richtte zich op effecten op ecosystemen. De gevolgen voor omwonenden bleven
toen buiten beschouwing. Ook de EU heeft aan blootstelling van omwonenden
Gezondheid en omgeving 61
nauwelijks aandacht besteed. De Britse Royal Commission on Environmental
Pollution concludeerde in 2005 dat er mogelijk een verband is tussen blootstel-
ling van omwonenden en een chronisch slechte gezondheid. In ons dichtbevolkte
land wordt ruimte steeds schaarser. Woningbouw geschiedt steeds dichter bij
gebieden waar bestrijdingsmiddelen worden gebruikt. De vraag is of er een
wetenschappelijke onderbouwing mogelijk is van afstandseisen tussen woningen
en glastuinbouw, akkerbouw en fruit- en bollenteelt.
5.24 Perinatale blootstelling aan kankerverwekkende stoffen
Op basis van een EPA-rapport werd in 2005 in de VS de risicobeoordeling van
kankerverwekkende stoffen aangepast. Voor perinatale blootstelling werd een
extra factor 10 geïntroduceerd. De Gezondheidsraad kan gevraagd worden om
het EPA-rapport te beoordelen.
62 Werkprogramma 2007 Gezondheidsraad
Hoofdstuk 6
Gezondheid en
arbeidsomstandigheden
Ten behoeve van het arbeidsomstandighedenbeleid van het ministerie van Soci-
ale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) beoordeelt de Gezondheidsraad de scha-
delijke gevolgen van blootstelling aan stoffen op de werkplek. De stoffen die in
behandeling worden genomen zijn afkomstig van een lijst die de staatssecretaris
van SZW samenstelt. Behalve over afzonderlijke stoffen adviseert de Gezond-
heidsraad ook over beoordelingsmethoden en over andersoortige vraagstukken
op het terrein van arbeidsomstandigheden.
Blok 1: in behandeling
6.1 Gezondheidskundige advieswaarden voor afzonderlijke stoffen
De Gezondheidsraad beoordeelt stoffen op hun toxische eigenschappen en
beveelt gezondheidskundige advieswaarden aan bij blootstelling gedurende het
gehele arbeidsleven. Deze gegevens moeten dienen als onderbouwing van wette-
lijke grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling aan deze stoffen. Voor som-
mige stoffen bereidt een groep deskundigen uit Scandinavië, IJsland en
Denemarken de evaluatie voor, terwijl omgekeerd documenten van de Gezond-
heidsraad in die landen worden gebruikt. Ook met het Amerikaanse National
Institute of Occupational Safety and Health (NIOSH) is afgesproken om op
soortgelijke wijze samen te werken.
Gezondheid en arbeidsomstandigheden 63
Op dit moment zijn de volgende stoffen bij de Gezondheidsraad in behande-
ling: aluminium en aluminiumverbindingen; arseen en arseenverbindingen;
benzochinon en hydrochinon; bitumen; gamma-butyrolacton;
dieselmotoremissies; diethyleenglycol; endotoxinen; graanstof; kaoline;
methanol; minerale olienevel; molybdeen en molybdeenverbindingen; platina en
platinaverbindingen; propyleenglycol; hinderlijk stof (inhaleerbaar en
respirabel); 1,1,1,2- en 1,1,2,2-tetrachloorethaan; thalidomide; cyclische zure
anhydriden. De raad verwacht in 2007 over ongeveer vijf stoffen advies te
kunnen uitbrengen.
continue activiteit
6.2 Advisering over kankerverwekkende stoffen
De Gezondheidsraad beoordeelt stoffen op hun genotoxisch kankerverwekkende
eigenschappen en berekent concentraties bij twee risiconiveaus voor blootstel-
ling aan de stof gedurende het gehele arbeidsleven. Deze gegevens dienen als
onderbouwing van wettelijke grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling
aan deze stoffen. Verder classificeert de Gezondheidsraad kankerverwekkende
stoffen volgens op Europees niveau vastgestelde categorieën.
De volgende stoffen komen aan bod voor classificatie: aceetaldehyde;
aceton; arsine/arseenwaterstof; 5-azacitidine; broomdichloormethaan; N-
butylglycidylether; chloorzotozine; cyclosporine; N,N-dimethylformamide;
dinitrobenzeen; formamide; iodoform; isofosfamide; keramische vezels;
kobaltcarbonyl; kobaltstof en kobaltrook; metallisch kobalt; metallisch kwik; N-
methylformamide; naftaleen; p-nitroaniline; 2-nitroanisol; pyrocatechol; stibine/
antimoonwaterstof; trichlormethinhydrochloride; 2,4,5-trimethylaniline;
vinblastinesulfaat; vincristinesulfaat; 4-vinylcyclohexeen; 4-vinylcyclohexeen
diepoxide; N-vinyl-2-pyrrolidine.
Voor de volgende stoffen wordt het extra kankerrisico na beroepsmatige
blootstelling berekend: adriamicine; beryllium en berylliumverbindingen;
bischloormethylether; cyclofosfamide; diazomethaan; 1,3-dichloor-2-propanol;
dimethylsulfaat; hydrazinezouten; 5-nitroacenaftaleen; nitrosoamines;
propanolide; thiotepa; zes benzidine-verwante verbindingen (te weten: N,N'-
diacetylbenzidine; 2,4-diaminotolueen; o-dianisidine; 3,3'-dichloorbenzidine en
3,3'-dichloorbenzidine-dihydrochloride; o-tolidine; o-toluïdine).
64 Werkprogramma 2007 Gezondheidsraad
De Gezondheidsraad verwacht in 2007 over ongeveer elf stoffen advies uit te
brengen.
continue activiteit
6.3 Classificatie van stoffen als reproductietoxisch
De Gezondheidsraad beoordeelt stoffen op hun reproductietoxische eigen-
schappen en deelt ze in volgens op Europees niveau vastgestelde categorieën. De
volgende stoffen zijn bij de Gezondheidsraad in behandeling: aluminium en
aluminiumverbindingen; ammoniak; ascorbinezuur; hexachlorofeen;
methotrexaat; ribavirine; waterstoffluoride. De Gezondheidsraad verwacht in
2007 over ongeveer drie stoffen advies uit te brengen.
continue activiteit
6.4 Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA)
Per januari 2006 is de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) in
werking getreden als vervanging van de WAO. Uitgangspunt van de nieuwe wet
is het bevorderen van de arbeidsgeschiktheid en het zoveel mogelijk benutten
van de mogelijkheid om te werken. De minister van SZW heeft de Gezondheids-
raad gevraagd een aantal hulpmiddelen te ontwikkelen voor de claimbeoorde-
ling, met name beoordelingsprotocollen, en behandelings- en begeleidings-
standaarden. De eerste fase van de advisering is inmiddels afgerond met de aan-
bieding van het advies Beoordelen, behandelen, begeleiden. Medisch handelen
bij ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid (2005/10). Vervolgens verscheen
Verzekeringsgeneeskundige protocollen: Aspecifieke lage rugpijn, Hartinfarct
(2005/15). In de loop van 2006 zullen op verzoek van SZW nog eens acht verze-
keringsgeneeskundige protocollen worden opgesteld. Parallel aan de ontwikke-
ling hiervan zal de Gezondheidsraad een aanzet geven tot de ontwikkeling van
verzekeringsgeneeskundige `mediprudentie' (naar analogie van de jurisprudentie
van de rechterlijke macht) voor in elk geval zes van de tien aandoeningen waar-
voor protocollen zijn of worden opgesteld.
2006 2007 2008
Gezondheid en arbeidsomstandigheden 65
6.5 Certificatie stralingsdeskundigen
Bedrijven en instellingen die ioniserende straling toepassen, moeten op grond
van de Kernenergiewet beschikken over stralingshygiënische deskundigheid die
is aangepast aan de toepassing. De ontwikkelingen in de toepassingen van ionise-
rende straling en op het gebied van de stralingsbescherming hebben ertoe geleid
dat het huidige stelsel van opleidingen niet meer in alle opzichten voldoet.
Daarnaast dienen op grond van het Besluit Stralingsbescherming van 2001
stralingsdeskundigen geregistreerd te zijn. De administratieve lasten die gepaard
gaan met registratie van alle deskundigen zijn echter groot. De Gezondheidsraad
heeft het verzoek ontvangen te adviseren over veranderingen in de opzet van het
stelsel van opleidingen, over na- en bijscholing en over de omvang van de
registratie.
2006 2007 2008
6.6 Het dragen van persoonsdosimeters
Het dragen van persoonlijke dosiscontrolemiddelen is wettelijk verplicht voor
werknemers die kans lopen op blootstelling aan ioniserende straling boven een
bepaald niveau. Er zijn ontwikkelingen in Nederland om op grond van risico-
analyses bepaalde groepen werknemers niet langer te verplichten een persoons-
dosimeter te dragen. De Gezondheidsraad heeft het verzoek ontvangen te advise-
ren over de redenen om al of niet een persoonsdosimeter te dragen.
2006 2007 2008
66 Werkprogramma 2007 Gezondheidsraad
6.7 Blootstelling van medisch personeel aan elektromagnetische velden
Uiterlijk in april 2008 moet een Europese richtlijn over blootstelling van werkne-
mers aan elektromagnetische velden in de wetgeving van de lidstaten zijn geïm-
plementeerd. Vanuit de medische wereld is erop gewezen dat bij bepaalde MRI-
procedures medisch personeel sterker blootgesteld wordt aan laagfrequente vel-
den dan straks is toegestaan. De Gezondheidsraad licht dit probleem in een sig-
nalement toe en draagt een mogelijke oplossingsrichting aan.
2006 2007 2008
6.8 Aan arbeid gerelateerde onvruchtbaarheid
Bij mensen met bepaalde beroepen is verminderde vruchtbaarheid geconstateerd.
Blootstelling aan bepaalde stoffen wordt vaak als oorzaak gezien. In een aantal
gevallen zijn dergelijke stoffen geïdentificeerd. De Gezondheidsraad zal de stand
van wetenschap op dit terrein in kaart brengen. Als eerste zal de raad de advies-
aanvraag van de staatssecretaris van SZW over effecten van oplosmiddelen op de
vruchtbaarheid beantwoorden. Resultaten van recent epidemiologisch onderzoek
onder schilders brachten de staatssecretaris van SZW ertoe de adviesaanvraag uit
te breiden met lichamelijke en verstandelijke afwijkingen bij het nageslacht als
gevolg van blootstelling aan oplosmiddelen.
2006 2007 2008
Gezondheid en arbeidsomstandigheden 67
6.9 Normstelling voor allergene stoffen
Sommige stoffen met immunotoxische werking kunnen, na zogenoemde sensibi-
lisatie, bij verdere blootstelling al in zeer lage concentraties tot ernstige vormen
van allergie leiden. De staatssecretaris van SZW heeft de Gezondheidsraad
gevraagd om een algemene systematiek te ontwikkelen om normen voor deze
allergenen af te leiden. Ook wil hij weten of ter bescherming van de gezondheid
van de betrokken werknemers voorschriften kunnen worden gesteld voor perio-
dieke screening.
2006 2007 2008
6.10 Prioriteren van stoffen
De staatssecretaris van SZW heeft de Gezondheidsraad gevraagd een voorstel te
doen voor prioritering van genotoxisch kankerverwekkende stoffen en reproduc-
tietoxische stoffen. Het voorstel zal gebruikt worden om werkprogramma's voor
de komende jaren vast te stellen voor wat betreft de advisering over stoffen.
2006 2007 2008
Blok 2: in portefeuille
6.11 Periodiek gezondheidsonderzoek in de arbeidssituatie
In het recent uitgebrachte Jaarbericht bevolkingsonderzoek 2006 (2006/10) con-
cludeerde de Gezondheidsraad dat screening maar voor weinig ziekten zinvol is.
De raad kan nagaan hoe effectief periodiek gezondheidsonderzoek in de arbeids-
situatie is.
6.12 Meer mensen aan het werk
De Gezondheidsraad kan nagaan welke condities of aanpassingen nodig zijn
voor deelname aan het arbeidsproces van mensen met een handicap of chroni-
68 Werkprogramma 2007 Gezondheidsraad
sche aandoening. Ook kan de raad onderzoeken hoe het langer doorwerken van
oudere werknemers te bevorderen is.
Blok 3: in overweging
6.13 Gevolgen van nachtwerk
In 2006 verscheen een advies van de Gezondheidsraad over nachtwerk en borst-
kanker (2006/15), waarin een relatie tussen beide naar voren komt. SZW over-
weegt nog of een breder advies over de gezondheidseffecten van ploegendienst
gewenst is. In de literatuur zijn aanwijzingen gevonden voor nadelige effecten op
zwangerschap, hartvaatstelsel en prostaat.
6.14 Betekenis van een adequaat psychosociaal werkklimaat
Een goed overzicht van het onderzoek dat op dit terrein is verricht, ontbreekt.
Het European Agency for Safety and Health at Work in Bilbao heeft de psycho-
sociale werkomgeving een opkomend risico genoemd. Inzet van een advies zou
kunnen zijn: het bieden van handreikingen om de invloed van werkenden op de
eigen werksituatie te vergroten. Daarvan is bekend dat het een gunstig effect
heeft op verzuimcijfers.
6.15 Fitnessprogramma's voor werknemers
Het aanbod van bedrijfsfitness neemt een hoge vlucht. Over de mate van effecti-
viteit in termen van vermindering van verzuim bestaan verschillende opvattin-
gen. De Gezondheidsraad kan die in kaart brengen.
6.16 Werken tijdens de zwangerschap
Uit recent onderzoek van het AMC komt naar voren dat meer dan drie dagen per
week werken tijdens de zwangerschap leidt tot een lager geboortegewicht en een
groter risico op zwangerschapsvergiftiging. De Gezondheidsraad kan nagaan of
er meer wetenschappelijk onderzoek is verricht op dit terrein en de kennis daar-
over in kaart brengen.
Gezondheid en arbeidsomstandigheden 69
6.17 Actualiseren van het advies RSI
In het advies over RSI dat de Gezondheidsraad in 2000 uitbracht (2000/22),
bleek de stand van wetenschap summier te zijn. De raad kan nagaan of er nieuwe
wetenschappelijke gegevens beschikbaar zijn die een meer gerichte en effectie-
vere aanpak mogelijk maken.
6.18 Tonerstof
Een tv-uitzending in het najaar van 2005 over blootstelling aan tonerstof op het
werk heeft voor maatschappelijke onrust gezorgd. Inademing van tonerstof uit
printers, faxen en kopieerapparaten, kan irritatie van de bovenste luchtwegen en
allergische reacties veroorzaken. In Duitsland zouden honderden slachtoffers van
`tonerziekte' bekend zijn. De vakbond CNV spant zich in om duidelijkheid te
krijgen over de gezondheidsrisico's. De Gezondheidsraad kan de stand van
wetenschap in kaart brengen.
70 Werkprogramma 2007 Gezondheidsraad
Hoofdstuk 7
Gezondheidsonderzoek
Dit hoofdstuk bevat het werkprogramma van de Raad voor Gezondheidsonder-
zoek (RGO), die in 2007 deel uitmaakt van de Gezondheidsraad. De RGO heeft
tot taak de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), van Onder-
wijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en van Economische Zaken (EZ) te advise-
ren over prioriteiten in het gezondheidsonderzoek, in het zorgonderzoek en in de
technologieontwikkeling in deze sector, evenals over de daarbij behorende infra-
structuur. Het maatschappelijk perspectief is daarbij voor de RGO steeds het uit-
gangspunt. De RGO besteedt van oudsher ook aandacht aan onderzoek en
ontwikkelingen in het buitenland bij adviezen waarvoor dat relevant is. De mate
waarin onderzoek uit het buitenland generaliseerbaar is dan wel op nationaal
niveau `herhaald' moet worden, is een steeds terugkerend vraagstuk. Dit punt
speelt met name bij onderwerpen als health technology assessment (HTA) en
zorgonderzoek.
De RGO is als lid van de Commissie Overleg Sectorraden (COS) betrokken
bij diverse activiteiten. De COS stelt hiervoor een eigen werkprogramma op (zie:
www.toekomstverkennen.nl).
Gezondheidsonderzoek 71
Blok 1: in behandeling
7.1 Gezondheidszorgonderzoek
Al eerder stond het onderwerp gezondheidszorgonderzoek (health services
research) op het werkprogramma van de RGO. Gezien de grote veranderingen
die plaatsvinden in de gezondheidszorg verdient dit onderwerp onverminderd
aandacht. Het sluit tevens nauw aan bij de door het ministerie van VWS in de
nota `Maatschappelijke opgaven volksgezondheid en gezondheidszorg' gesigna-
leerde thema's voor het anticiperen op een groeiende en veranderende zorgvraag.
De uitwerking van zijn advies zal de RGO dan ook nauw afstemmen op de acti-
viteiten van VWS en ZonMw op dit terrein.
De vraag naar zorg neemt de komende jaren toe. Het aantal ouderen, chro-
nisch zieken en allochtone zorgvragers groeit. Er is meer behoefte aan langdu-
rende zorg, multidisciplinaire ketenzorg en extramurale zorg. Ook zijn er meer
mogelijkheden van diagnostiek en behandeling. Er komen nieuwe professies en
er vinden taakherschikkingen in de zorg plaats. De gezondheidszorg wordt
zodoende ingewikkelder en complexer. Daarnaast zet een groeiende zorgvraag
het zorgaanbod verder onder druk en dit vraagt om een hogere productiviteit van
zorgverleners. Voor verzekeraars die in het nieuwe zorgstelsel de zorg inkopen,
spelen zowel de prijs als de kwaliteit een rol. Het handhaven en verbeteren van
de toegankelijkheid, veiligheid, kwaliteit, doelmatigheid en vraagsturing van de
(preventieve) zorg stelt hoge eisen: aan het systeem, aan de organisatie, en aan de
uitvoering van de zorg.
De veranderingen in de gezondheidszorg brengen tal van vragen met zich
mee over het zorgsysteem, de zorgorganisatie en het professioneel handelen. De
RGO zal in zijn advies het gezondheidszorgonderzoek benaderen vanuit drie
hoofdlijnen: vanuit de dynamiek van de veranderende zorgvraag, vanuit de
intrinsieke veranderingen in het aanbod van zorg en vanuit de aansturing van de
zorg door wet- en regelgeving en financiering van zorg.
2006 2007 2008
7.2 Patiëntenperspectief
Al in 2001 adviseerde de RGO via zijn Platform HTA over de wijze waarop
patiënten zinvol betrokken kunnen worden in het prioriteren van onderzoek.
72 Werkprogramma 2007 Gezondheidsraad
Naar de mening van het platform zou een werkgroep bij ZonMw moeten worden
ingesteld die net als een destijds in het leven geroepen patiëntenadviesgroep
van de NHS zou adviseren over de rol van patiëntenorganisaties bij de priorite-
ring en programmering van wetenschappelijk onderzoek.
Hoewel er sindsdien steeds meer initiatieven zijn ondernomen om het per-
spectief van patiënten in de agendering van onderzoek te betrekken, vinden deze
tot op heden nog steeds weinig systematisch en gecoördineerd plaats. Een van de
vragen is aan welke voorwaarden patiëntenorganisaties moeten voldoen om zin-
vol over prioriteiten te kunnen adviseren en hoe de daarvoor benodigde activitei-
ten georganiseerd zouden kunnen worden. In welke mate bijvoorbeeld is
scholing in onderzoeksmethodologie noodzakelijk en hoe dient dit te worden
georganiseerd? Waarover adviseren patiëntenorganisaties precies en hoe kunnen
ervaringen van de ene organisatie worden gebruikt voor andere organisaties?
2006 2007 2008
7.3 Translationeel onderzoek
Op verzoek van de minister van OCW werkt de RGO aan een advies over trans-
lationeel onderzoek. In een ruime omschrijving omvat translationeel medisch
onderzoek al die disciplines die wetenschappelijke vooruitgang `vanaf de labora-
toriumtafel naar het bed en weer terug' (bench to bedside) mogelijk maken. De
toegenomen kennis van biologische systemen en de ontwikkeling van krachtige
nieuwe onderzoeksinstrumenten (genomics & proteomics, transgene diermodel-
systemen, structurele biologie, biochemie en beeldvormende technieken) bieden
daartoe grote mogelijkheden. Om te garanderen dat translationeel onderzoek
daadwerkelijk van de laboratoriumtafel naar het bed gaat (en om opportunistisch
gebruik van de term te voorkomen), wordt een lijst met criteria opgesteld waar-
aan onderzoek dat translationeel wil heten moet voldoen.
Verder zal de RGO aangeven op welke onderdelen van het translationeel
onderzoek Nederland een sterke (internationale) positie heeft en ingaan op
beleidsmaatregelen om deze positie te behouden en versterken.
2006 2007 2008
Gezondheidsonderzoek 73
7.4 Universitaire responsiviteit
In 2006 is de RGO gestart met het vervolg op de tussenrapportage over universi-
taire responsiviteit. In die tussenrapportage heeft de RGO globaal in kaart
gebracht welke mechanismen de onderzoeksagenda bepalen. In het vervolgrap-
port worden op verzoek van de departementen van VWS en OCW de moge-
lijkheden verkend om maatschappelijke problemen een plaats te geven op de
universitaire onderzoeksagenda. Er is een centrale rol voor geld als sturingsmid-
del, maar zijn er ook andere middelen? De RGO analyseert dit aan de hand van
enkele voorbeelden die illustreren welke factoren bepalend zijn voor het al dan
niet opbloeien van onderzoek in een bepaalde, gewenste richting.
Het begrip `universitaire responsiviteit' is een lastig te hanteren begrip. De
tussenrapportage ging daar al op in. Op dit moment is het niet goed mogelijk te
bepalen in hoeverre onderzoek of een onderzoeksafdeling responsief is. Maat-
schappelijke impact is een bruikbaar criterium, maar een goed en gevalideerd
meetinstrument voor maatschappelijke impact is nog niet voorhanden. Daarom
zal de RGO in zijn vervolgrapport ook ingaan op maatschappelijke impactmeting
en de methoden die daarvoor in ontwikkeling zijn.
2006 2007 2008
Blok 2 : in portefeuille
7.5 Langdurige zorg voor ouderen
In 2006 heeft de RGO zijn advies Medische zorg voor ouderen uitgebracht. Dit
advies betrof in het bijzonder de medische zorg aan ouderen met meervoudige en
complexe problematiek. In het vervolg hierop neemt de RGO zich voor te advi-
seren over het onderzoek op het terrein van de langdurige zorg aan ouderen. Op
dit gebied is behoefte aan onderzoek naar de mogelijkheden om de kwaliteit van
leven van langdurig zorgbehoeftige ouderen te bevorderen, dan wel te herstellen.
Hierbij gaat het om de evaluatie van medische, paramedische en verpleegkun-
dige interventies onder andere gericht op voeding, het bewegingsapparaat en het
bevorderen of herstellen van de zelfstandigheid. In dit kader voert de RGO
momenteel een verkenning uit naar de betekenis van technologie ter ondersteu-
ning van de zelfstandigheid van ouderen. Daarnaast bestaat behoefte aan onder-
74 Werkprogramma 2007 Gezondheidsraad
zoek naar de organisatie van de zorg, zoals nieuwe woon-zorgcombinaties, en
naar indicatoren om de kwaliteit van de zorg in kaart te brengen.
7.6 Epidemiologie van zeldzame aandoeningen
De RGO heeft in 1998 aandacht besteed aan zeldzame ziekten in zijn advies
Orphan Drugs (weesgeneesmiddelen). Naar aanleiding van dat advies heeft de
minister van VWS een Stuurgroep Weesgeneesmiddelen ingesteld. Ook op Euro-
pees niveau zijn diverse initiatieven genomen om de kennis over zeldzame ziek-
ten te vergroten en toegankelijk te maken, zoals bijvoorbeeld EUROCAT en
Orphanet. Toch blijft de kennis over zeldzame ziekten en over de aantallen men-
sen die een zeldzame ziekte hebben, verspreid en onvolledig. Voor het vroegtij-
dig stellen van diagnoses, voor onderzoek naar het natuurlijk verloop van
zeldzame aandoeningen en klinisch onderzoek gericht op therapie, maar ook
voor de registratie van weesgeneesmiddelen is het nodig dat die kennis beschik-
baar komt. Vanuit het ministerie van VWS is de vraag opgekomen of het haal-
baar is databases over het vóórkomen van (bepaalde) zeldzame ziekten in
Nederland te maken. In overleg met VWS kan worden bepaald of de RGO een
rol moet spelen bij de beantwoording van die vraag. Een eventueel advies over
zo'n database zou medio 2007 gereed moeten zijn.
7.7 Synthetische biologie
Synthetische biologie is een nieuw onderzoeksgebied dat ontstaan is uit recente
doorbraken in de onderzoeksgebieden genomics en nanotechnologie. Het betreft
het ontwerpen en nabouwen van biologische onderdelen, constructies en syste-
men (DNA) en het herontwerpen van bestaande, natuurlijke biologische syste-
men (bijvoorbeeld een virus of bacterie) voor specifieke doeleinden, zoals de
ontwikkeling van medicijnen. De Commissie Genetische Modificatie (COGEM)
heeft hierover in 2006 een signaleringsrapport uitgebracht. Ook het Rathenau
Instituut zal in 2006 een rapport hierover uitbrengen. Op verzoek van de minister
van OCW zullen de RGO, de Gezondheidsraad en de Koninklijke Nederlandse
Akademie van Wetenschappen (KNAW) in overleg beoordelen of het zinvol is
een gezamenlijke verkenning uit te voeren op het gebied van de synthetische bio-
logie, in aanvulling op de signalering van de COGEM en het rapport van het
Rathenau Instituut.
Gezondheidsonderzoek 75
7.8 Jaarbericht Genomics
Gezien de ontwikkelingen op het gebied van genomics wil de RGO met enige
regelmaat rapporteren over de stand van zaken. In het tweede Jaarbericht Geno-
mics, wordt ingegaan op de stand van zaken in de periode van december 2004 tot
december 2006.
Evenals in het eerste jaarbericht wordt een overzicht gegeven van de uitge-
brachte rapporten door RGO, Gezondheidsraad en andere organisaties (zoals
RVZ, KNAW, STT, AWT, COGEM, FBG, WRR en EZ) alsmede de follow up
ervan. Verder komt het identificeren van nieuwe ontwikkelingen en mogelijke
lacunes aan de orde.
Ook de ontwikkelingen rondom de financiering van het genomics-onderzoek
worden besproken. Inmiddels is een strategie voor de periode 2008 - 2012 in
voorbereiding. Deze kan niet los worden gezien van ontwikkelingen rondom de
FES-gelden (fonds economische structuurversterking), de onderzoeksprogram-
mering via ZonMw en NWO en de nieuwe topinstituten in oprichting (Topinsti-
tuut Pharma, Center for Translational Molecular Medicine, Biomedical
Materials).
7.9 Internationalisering
Het internationale karakter van wetenschappelijk onderzoek kent meer aspecten
dan alleen de inhoud van het onderzoek en de internationale samenwerking tus-
sen onderzoekers. Infrastructuur, financiering en coördinatie van onderzoek zijn
eveneens internationaal belangrijke aspecten geworden. De RGO volgt sinds
enkele jaren de ontwikkelingen op dit terrein. In 2005 verkende de RGO voor
VWS de kansen die het Zevende Kaderprogramma biedt aan onderzoekers,
bedrijfsleven en overheidsbeleid in Nederland, toegespitst op het thema Health.
De RGO wil bezig blijven met dit onderwerp en zal hierin samenwerking zoeken
met andere relevante organisaties in Nederland.
In samenwerking met andere organisaties heeft de RGO in de afgelopen jaren
gegevens verzameld over de financiering van gezondheidsonderzoek in het bui-
tenland, om deze te vergelijken met cijfers uit Nederland. De vraag naar zo'n
vergelijking wordt met enige regelmaat gesteld, maar actuele gegevens zijn dan
vaak niet voorhanden. De RGO zou deze activiteit graag op een meer structurele
basis willen uitvoeren, omdat het moeilijk en tijdrovend is om op incidentele
basis cijfers uit het buitenland te verzamelen. Door min of meer continue (jaar-
lijkse) monitoring zouden vergelijkingen met het buitenland makkelijker te
76 Werkprogramma 2007 Gezondheidsraad
maken zijn en kunnen vragen sneller beantwoord worden. Bovendien is het
mogelijk om op basis van structureel verzamelde gegevens elke paar jaar een
trendanalyse te maken van de internationale dynamiek van de onderzoeksfinan-
ciering.
Verder wil de RGO meer aandacht besteden aan internationale (Europese)
wet- en regelgeving, en de consequenties daarvan voor het onderzoek.
7.10 Mondiale milieuveranderingen en volksgezondheid
In de internationale wetenschappelijke literatuur is de laatste jaren een toene-
mende belangstelling voor mogelijke gezondheidsgevolgen van mondiale
milieuveranderingen zoals klimaatverandering, veranderingen in grondgebruik
en bodemerosie. De Gezondheidsraad begint in 2006 aan een verkennend advies
over dit onderwerp (zie 5.13). In dat kader zou de RGO aandacht kunnen beste-
den aan het onderzoek naar de gezondheidsgevolgen van mondiale milieuveran-
deringen, in het bijzonder de (gewenste) onderzoeksinfrastructuur in Nederland.
Blok 3: in overweging
7.11 Life Sciences en medische biotechnologie
Op het terrein van life sciences en medische biotechnologie worden veel activi-
teiten ondernomen (zie ook 2.14). Het ministerie van Economische Zaken (EZ)
werkt met de uitvoering van het Actieplan Life Sciences aan het wegnemen van
de knelpunten en het stimuleren van innovatie op dit gebied. Tegelijkertijd wor-
den ook van het bedrijfsleven en van kennisinstellingen inzet en actie verwacht.
Inmiddels zijn er technologische `platforms' opgericht zoals het Topinstituut
Pharma, het Center for Translational Molecular Medicine en een consortium
voor BioMedical Materials, waar ook het ministerie van OCW bij betrokken is.
Voor EZ is het waardevol dat de RGO aandacht heeft voor het bedrijfsleven
als gebruiker van de resultaten van onderzoek. Een onderwerp waar de RGO aan-
dacht aan zou kunnen besteden is de kennisvalorisatie (het commercieel benutten
van resultaten van onderzoek). Een tweede terrein waarop de expertise van de
RGO nuttig kan zijn is het verkennen van toekomstige ontwikkelingen en het
identificeren van kansrijke gebieden. Een concreet voorbeeld van zo'n terrein is
regenerative medicine. In overleg met EZ en VWS zal bepaald worden of en
wanneer de RGO deze onderwerpen ter hand moet nemen, eventueel in samen-
werking met andere organisaties.
Gezondheidsonderzoek 77
7.12 Onderzoek door HBO-instellingen
Het aantal samenwerkingsverbanden tussen HBO-instellingen en universiteiten
neemt sterk toe. Ook wordt er door HBO-instellingen steeds meer onderzoek
gedaan. Het gaat daarbij om onderzoek met een toegepast karakter. In het kader
van de rapportage over universitaire responsiviteit (zie 7.4) is de RGO gevraagd
aandacht te besteden aan onderzoek door HBO-instellingen. In het werkpro-
gramma 2006 heeft de RGO aangekondigd zich te zullen oriënteren op dit onder-
werp. In overleg met de ministeries van VWS en OCW zal bepaald worden of de
RGO activiteiten op dit gebied zou kunnen ondernemen, en zo ja: welke dat dan
zijn.
7.13 Tandheelkunde
Tandheelkundige zorg is een wezenlijk onderdeel van de gezondheidszorg. Een
zeer groot deel van de Nederlandse bevolking maakt er frequent gebruik van. De
mondzorg wordt gekenmerkt door veel innovatieve ontwikkelingen, zowel in
materialen en methoden als in de structuur van de zorg. De indruk bestaat dat
evaluatief onderzoek van innovaties niet of op bescheiden schaal plaatsvindt.
Onderzoek op het terrein van de tandheelkunde is een onderwerp waar in het ver-
leden diverse malen de aandacht van de RGO voor is gevraagd. In overleg met
VWS zal vastgesteld worden of de RGO, gezien de ontwikkelingen in de mond-
zorg, een zinvolle bijdrage op dit gebied kan leveren (zie ook 2.31).
78 Werkprogramma 2007 Gezondheidsraad
A Over de Gezondheidsraad: werkwijze en producten
Bijlage
79
80 Werkprogramma 2007 Gezondheidsraad
Bijlage A
Over de Gezondheidsraad: werkwijze
en producten
Raad en commissies
De Gezondheidsraad heeft op dit moment 194 leden, van wie 37 vrouwen.*
De leden van de raad komen niet plenair bijeen. Leden zijn actief voor de raad
indien ze worden uitgenodigd in commissies en/of in beraadsgroepen.
Adviezen worden meestal opgesteld door ad hoc-commissies die krachtens
artikel 24 van de Gezondheidswet zijn geïnstalleerd door de voorzitter van de
Gezondheidsraad. Bij de samenstelling van commissies wordt, behalve op
wetenschappelijke expertise, ook gelet op een multidisciplinaire aanpak. Deze
werkwijze dient ertoe om een eenzijdige kijk op de vraagstelling te voorkomen.
De leden van de commissies worden in eerste instantie gerecruteerd uit de kring
van raadsleden. Het komt echter veelvuldig voor dat deskundigen van buiten de
raad participeren in de commissies. Voor allen geldt dat zij op vrijwillige basis
hun kennis en tijd ter beschikking stellen. De raad kan daarmee een beroep doen
op een gouden netwerk van topexperts, die keer op keer bereid zijn om tegen een
bescheiden vacatiegeld hun deskundigheid voor de publieke zaak in te zetten.
Leden van Gezondheidsraadcommissies kunnen ook belangen hebben. Bij de
uitnodiging om tot de commissie toe te treden wordt daarom aan commissieleden
gevraagd schriftelijk inzicht te geven in de functies die zij bekleden, en om
* Het percentage vrouwelijke raadsleden is driemaal hoger dan het landelijk gemiddelde percentage
vrouwelijke hoogleraren.
Over de Gezondheidsraad: werkwijze en producten 81
andere materiële en niet-materiële belangen te melden die relevant kunnen zijn
voor het werk van de commissie. Transparantie bij het hanteren van deze disclo-
sure procedure is hierbij het sleutelwoord. Het is aan de raadvoorzitter te oorde-
len of gemelde belangen reden zijn iemand niet als commissielid te benoemen.
Soms is het dan mogelijk van de expertise van de betrokken deskundige gebruik
te maken door deze als adviseur bij het commissiewerk te betrekken. Tijdens de
installatievergadering vindt een bespreking plaats van de verklaringen die zijn
verstrekt, opdat alle commissieleden van elkaars eventuele belangen op de
hoogte zijn (zie ook de website van de raad (www.gr.nl) en de brochure De
Gezondheidsraad en zijn commissies, november 2002).
Beraadsgroepen
De beraadsgroepen van de Gezondheidsraad spelen een belangrijke rol bij het
waarborgen van de kwaliteit van het werk van de raad. Karakteristiek voor deze
vaste colleges van advies en beraad is dat hun werkzaamheden betrekking heb-
ben op een breed terrein. De hoofdtaken van een beraadsgroep zijn het toetsen
van de conceptadviezen van de raad en het signaleren van vraagstukken en ont-
wikkelingen binnen het aangewezen terrein.
Er zijn beraadsgroepen voor de volgende terreinen:
· Geneeskunde
· Genetica
· Gezondheid en omgeving
· Gezondheid en straling
· Gezondheidsethiek en gezondheidsrecht
· Infectie en immuniteit
· Voeding
Vanwege het toenemend belang van de preventieve volksgezondheid (zie ook de
VWS-beleidsnota Maatschappelijke Opgaven Volksgezondheid en Gezondheids-
zorg, maart 2006) wordt in het najaar van 2006 een beraadsgroep voor `maat-
schappelijke gezondheidszorg' ingesteld, waarbij afstemming met de taken van
andere beraadsgroepen plaatsvindt.
Secretariaat
Het werk van de raad en zijn commissies wordt ondersteund door een professio-
neel wetenschappelijk secretariaat dat idealiter bestaat uit een adequate mix van
specialisten en generalisten. De wetenschappelijke-stafleden werken de onder-
82 Werkprogramma 2007 Gezondheidsraad
werpen van het werkprogramma uit. Zij raadplegen deskundigen, coördineren
het werk van commissies en concipiëren de adviesteksten. Dit houdt onder meer
in dat zij een (inter)nationaal netwerk in stand houden van betrokken deskundi-
gen, startnotities en discussiestukken voor commissies opstellen, of zo nodig
workshops organiseren. Het secretariaat verzorgt ook de publicatie van de advie-
zen en andere teksten van de Gezondheidsraad.
Internationale contacten en activiteiten
Internationale contacten zijn onontbeerlijk voor een wetenschappelijk college als
de Gezondheidsraad. Geregeld wordt ook een beroep gedaan op buitenlandse
deskundigen om een commissie te versterken. De raad en zijn secretariaat onder-
houden een internationaal netwerk van deskundigen. Belangrijke kernen in dat
netwerk zijn buitenlandse zusterorganisaties. Met deze organisaties worden rap-
porten uitgewisseld en/of gezamenlijke werkbijeenkomsten georganiseerd. De
raad zal capaciteit inzetten om de internationale samenwerking te verstevigen.
De Gezondheidsraad zal in 2007, aansluitend op twee eerder door de raad
georganiseerde Europese werkbijeenkomsten (2005, 2006), in samenwerking
met de Belgische Hoge Gezondheidsraad en andere Europese adviesorganen, het
European Science Advice Network for Health (EuSANH) verder gestalte geven.
De reeds lopende samenwerking op het terrein van de gezondheidsethiek,
health technology assessment en de beroepsmatige blootstelling aan schadelijke
stoffen wordt voortgezet en zo mogelijk geïntensiveerd.
Adviezen en signalementen
De Gezondheidsraad rapporteert zowel op verzoek van bewindslieden of parle-
ment, als uit eigen beweging. In het eerste geval spreekt de raad van advisering,
in het tweede geval van signalering. Beide activiteiten vallen onder de wettelijke
taak van de Gezondheidsraad en zijn in dit werkprogramma terug te vinden.
Adviezen vormen de hoofdmoot van de productie. De meeste adviesvragen
zijn afkomstig van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS),
maar ook de ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu-
beheer (VROM), van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en van Soci-
ale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) horen tot de vaste opdrachtgevers.
Naast de gevraagde adviezen waarmee de Gezondheidsraad bewindslieden
bijstaat in hun beleidsontwikkeling rapporteert de raad ook over ontwikkelingen
in de wetenschap die voor het overheidsbeleid van belang kunnen zijn. Deze sig-
Over de Gezondheidsraad: werkwijze en producten 83
nalering geschiedt zowel door uitwisseling tussen Nederlandse experts als in
internationale netwerken.
Graadmeter
De Gezondheidsraad brengt jaarlijks zes nummers van Graadmeter uit. Dit blad
bevat informatie over uitgebrachte adviezen en andere publicaties en over vragen
en reacties van bewindslieden. Daarnaast worden in Graadmeter korte bijdragen
gepubliceerd over ontwikkelingen in binnen- en buitenland die direct verband
houden met het aandachtsgebied van de raad.
Network en vertalingen
Driemaal per jaar ontvangen buitenlandse relaties de publicatie Network, waar-
mee zij op de hoogte worden gebracht van de werkzaamheden van de raad. Van
de adviezen geeft het secretariaat, voor zover de financiële middelen dat toelaten,
een Engelse vertaling uit. Alle adviezen bevatten een Engelstalige executive sum-
mary.
Website
De raad stelt via een eigen site (www.gr.nl) zijn publicaties beschikbaar voor
belangstellenden in binnen- en buitenland (www.healthcouncil.nl).
84 Werkprogramma 2007 Gezondheidsraad
Gezondheidsraad