PERSBERICHT
Nummer: 13
Datum: 20 januari 2006
Waddenprovincies kritisch
tegenover Derde Nota Waddenzee
De drie Waddenprovincies Noord-Holland, Groningen en Fryslân laten in een brief aan de Minister van VROM weten zich kritisch op te stellen ten opzichte van de pkb (planologische kernbeslissing) "Derde Nota Waddenzee". Ze onderschrijven de offensieve strategie van het Kabinet, maar wijzen de concrete beleidsbeslissingen die in de pkb zijn opgenomen, af. De drie provincies willen meer ruimte voor ontwikkeling en uitvoering van beleid in het Waddengebied. Ze vinden dat het Rijk zich in de pkb zou moeten beperken tot het Waddenzeegebied en niet 'over de dijk moet kruipen'.
Punten van kritiek op de pkb zijn:
. Bouwen in en rond het Wad
De pkb verbiedt de aanleg van nieuwe havens en bedrijventerreinen in of direct grenzend aan de Waddenzee, evenals uitbreiding van bestaande havens en bedrijventerreinen. De Waddenprovincies vinden dit vanuit sociaal-economisch perspectief onacceptabel en zijn van mening dat het Rijk op dit punt een bredere afweging had moeten maken.
Naast Den Helder, Eemshaven, en Delfzijl zouden ook Den Oever en Harlingen in aanmerking moeten komen voor de uitzondering op de hoogtebeperking van bebouwing. De uitzondering moet niet alleen voor havengerelateerde bebouwing, maar ook voor stedelijke bebouwing gelden.
. Duisternis
De Stuurgroep vindt dat niet het Rijk, maar de regio verantwoordelijk is voor de landschappelijke kwaliteit in het kustgebied, zoals het voorkomen of beperken van grootschalige lichthinder door bijvoorbeeld kassencomplexen.
. Vaarrecreatie
De Stuurgroep wil voor de vaarrecreatie een brede benadering. Daarin moeten veilige en voldoende ligplaatsen, goed beheer van en toezicht in het gebied, tijdige signalering van de bezettingsgraden van havens en goede voorlichting samen zorgen voor de inpasbaarheid van de vaarrecreatie. Dit is effectiever dan de kwantitatieve benadering van 4400 ligplaatsen in de pkb.
. Militaire activiteiten
Militaire activiteiten en de bijzondere natuurwaarden van het waddengebied gaan slecht samen vindt de Stuurgroep. De pkb laat ruimte voor uitbreiding of intensivering van militaire activiteiten in de Waddenzee, terwijl niet alle effecten op de natuur bekend zijn. De Stuurgroep Waddenprovincies wil dan ook dat er heldere afspraken en procedures komen rondom vergunningverlening voor defensieactiviteiten in het kader van de Natuurbeschermingswet.
Fryslân
Voor de provincie Fryslân zijn naast de bovengenoemde punten een aantal opmerkingen van belang.
De PKB verwoordt de waarborging van de veiligheid van bewoners en gebruikers van de waddengebied. Voor wat betreft de specifiek Friese situatie wijst het College van GS erop dat de ligging van de primaire waterkering op de Friese eilanden nog ter discussie staat. De staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat heeft het advies van de commissie Poelmann overgenomen en dit biedt de mogelijkheid om maatwerk te leveren bij het bepalen van de ligging van de waterkeringen.
GS benadrukken ook de positie van Harlingen. De uitzondering op de hoogtebeperking voor Den Helder, Eemshaven en Delfzijl moet ook gelden voor Harlingen. Het gaat daarbij niet alleen over havengerelateerde, maar ook over stedelijke bebouwing.
Met het oog op de veiligheid en de gezondheid van bewoners van de waddeneilanden is het essentieel dat de vestiging van het Search and Rescue-squadron in Leeuwarden blijft.
GS vinden het positief dat verdieping van hoofdvaargeulen incidenteel mogelijk is, en de Stuurgroep wijst op de al met de minister van Verkeer en Waterstaat gemaakte afspraken over de verdieping van de vaargeul Harlingen- Amsterdam (de Boontjes).
Het vormen van gedachten over nieuwe locaties voor zoet-zoutovergangen moet in nauwe samenhang met provincies en andere betrokkenen plaatsvinden en aansluiten op lopende studies en keuzes op het gebied van afwatering. De belangen op het gebied van veiligheid, agrarische activiteiten, waterbeheersing binnendijks en drinkwaterwinning moeten daarbij nadrukkelijk worden betrokken.
Oostmahorn is in de ogen van de colleges net als Zoutkamp, geen waddenhaven. Dit in tegenstelling tot wat in de pkb staat. Het ligt verder weg van de Waddenzee en de schepen daar maken nauwelijks gebruik van het vaargebied van de Wadden.
De pkb
In de pkb Derde Nota Waddenzee beschrijft het Rijk het beleid voor de Waddenzee voor onder meer natuurbescherming, ruimtelijke ordening, milieu en water voor de komende tien jaar. De inspraakprocedure van het derde concept nota duurt van 12 januari tot en met 22 februari 2006.
Bijlage: brief aan minister van VROM
de minister van VROM, mevrouw mr. SM Dekker
Postbus 20951
2500 EZ Den Haag
Leeuwarden, 20-01-2006
Onderwerp: reactie op deel 3 van de derde nota Waddenzee
Excellentie,
Met deze brief reageert de Stuurgroep Waddenprovincies, namens de colleges
van Gedeputeerde Staten van de provincies Fryslan, Groningen en Noord-
Holland, op het aangepaste deel 3 van de Derde Nota Waddenzee.
Achtergrond
In 2001 hebben wij uitgebreid op het deel 1 van deze nota gereageerd en begin
2002 op het toenmalige deel 3. Daarna is het proces ten gevolge van
kabinetswisselingen gestagneerd. Na het verschijnen van het advies van de
Adviesgroep Waddenzeebeleid is het proces weer op gang gekomen. Op basis
van dit advies heeft u de koers bijgesteld. Voor het concept van deel 3 is een
Strategische Milieubeoordeling (SMB) en een Passende Beoordeling (PB)
uitgevoerd. Op 27 april 2005 hebben wij u onze zienswijze op de reikwijdte van
de uit te voeren SMB toegezonden.
Over het concept voor dit deel 3 hebben wij op 31 oktober 2005 met u in het
Coördinatie College Waddengebied (CCW) op hoofdlijnen van gedachten
gewisseld. Nadien hebben wij op 29 november overleg met u gevoerd over de
bestuurlijke organisatie in relatie tot de uitvoering van het Waddenfonds en over
de pkb-paragraaf met betrekking tot recreatie.
Het onderwerp bestuurlijke organisatie/waddenfonds is nog niet afgerond met
een gezamenlijke en eenduidige visie. Hierover zijn we nog steeds met u in
gesprek. Daarom gaan wij in onze reactie niet nader in op dit punt. In het CCW
van 7 februari zal het onderwerp opnieuw aan de orde komen.
Een belangrijke aanvulling in het nieuwe deel 3 is dat een investeringsplan wordt
opgesteld en een Waddenfonds wordt opgericht. De provincies onderschrijven de
noodzaak van een offensief beleid voor de Waddenzee en willen zich inzetten om
het ontwikkelingsperspectief voor het Waddengebied te realiseren. Wij achten het
belangrijk dat er in de regio draagvlak is voor dit perspectief en dat gemeenten,
provincies en rijk via het Regionaal College Waddengebied (RCW) samen de
inzet van het Waddenfonds voorbereiden en uitvoeren.
Status en reikwijdte van uitspraken
"Decentraal wat kan, centraal wat moet" en meer rijkssturing op doelen, in plaats
van op de manier waarop die doelen worden bereikt, is de sturingsfilosofie van
de Nota Ruimte. U heeft gekozen voor een sturingsfilosofie die ruimte geeft aan
mede-overheden voor ontwikkeling en uitvoering van een eigen ruimtelijk beleid.
De Tweede Nota Waddenzee bevatte een aantal uitspraken van wezenlijk
belang. De Derde Nota Waddenzee bevat, naast een aantal uitspraken van
wezenlijk belang (bij afwijking of wijziging hiervan dient de pkb-procedure
doorlopen te worden), ook een vijftal concrete beleidsbeslissingen (CBB's) over
havens, bebouwing , windmolens en recreatie. Andere overheden moeten een
CBB in acht nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen.
Deze zwaar ingezette benadering van de te realiseren doelen, bovendien deels
op middelenniveau, is naar onze mening niet in lijn met uw sturingfilosofie zoals
verwoord in de nota Ruimte. Wij verzoeken u om ons, als medeverantwoordelijke
overheden voor het waddenbeleid, daadwerkelijk ruimte te geven voor
ontwikkeling en uitvoering van het ruimtelijk beleid en deze uitspraken geen CBB
karakter te geven. Ook in onze eerdere reacties hebben wij hierop
aangedrongen.
Bij de beleidskeuzes voor een aantal onderwerpen, zoals natuur en landschap
(zout-zoet overgangen), havens (landinwaartse uitbreiding) en bebouwing
(passendheid bij aard landschap, voorkomen verstoring van duisternis) worden
plangrensoverschrijdende uitspraken gedaan.
In onze reacties op deel 1, het vorige deel 3 en in ons advies omtrent de
reikwijdte van de SMB hebben wij aangedrongen op het beperken van de
plangrensoverschrijdende uitspraken en op het indicatief houden hiervan. Wij
constateren dat op dit punt onze zienswijze niet is overgenomen in het
aangepaste deel 3. Wij zijn van mening dat er bij de beoordeling van de
milieueffecten van de plangrensoverschrijdende uitspraken te weinig rekening is
gehouden met de effecten op het aan de Waddenzee grenzende gebied.
Daardoor kunnen de ontwikkelingsmogelijkheden van dit aangrenzende gebied
worden beperkt. Wij vinden dat de Natuurbeschermingswet voldoende kader
biedt om een adequate afweging te maken over eventuele effecten op het Natura
2000 gebied. Plangrensoverschrijdende uitspraken horen in de pkb absoluut niet
thuis.
Specificatie van landschappelijke waarden in de hoofddoelstelling
Zowel in de hoofddoelstelling (paragraaf 2.1) als bij de beschrijving van de te
beschermen en te behouden waarden (paragraaf 4.1) worden de
landschappelijke waarden benoemd. Wij onderschrijven het belang van behoud
en versterking van de landschappelijke waarden in het Waddenzeegebied.
Duisternis is een aspect dat nu voor het eerst in de nota Waddenzee benoemd
wordt als onderdeel van de landschappelijke waarden en wij waarderen de
toegenomen aandacht voor deze waarde. Echter, de in paragraaf 3.2.i
opgenomen zinsnede over "verstoring van de nachtelijke duisternis door
grootschalige lichthinder van bijvoorbeeld kassencomplexen" vinden wij niet de
juiste wijze om de problematiek te schetsen. In de onlangs uitgekomen milieu
effect rapportage (mer) voor de tuinbouwkassencomplexen bij de Eemshaven
wordt bijvoorbeeld aangegeven dat lichtvervuiling binnen de normen kan blijven.
2
De formulering in de pkb doet ook geen recht aan de wijze waarop nu reeds
gewerkt wordt in deze sector en de afspraken (in het convenant) tussen de
Tuinbouwsector en de Stichting Natuur en Milieu. Bij dergelijke projecten wordt
een zorgvuldige procedure en belangenafweging toegepast. Wij vinden dat de
invulling van de bescherming van landschappelijke waarden, zeker waar het gaat
om zaken buiten het plangebied, in en door de regio zelf gedaan moet worden.
Wij wijzen in dit verband ook op de in de Nota Ruimte ten behoeve van de
glastuinbouw aangewezen "landbouwontwikkelingsgebieden". In de Nota Ruimte
geeft het Kabinet aan van provincies en gemeenten te verwachten dat zij deze
ontwikkelingsgebieden opnemen in hun ruimtelijke plannen. In alle drie de
Waddenprovincies bevinden zich locaties die aangewezen zijn als
landbouwontwikkelingsgebieden.
Ruimte voor natuur en landschap
In het kader van de uitwerking van de "zo natuurlijke mogelijke ontwikkeling van
het ecosyteem" (paragraaf 3.1) geeft u aan dat het Kabinet streeft naar herstel
van zoet-zout overgangen, zowel voor het stroomgebied van de Eems als van de
Rijn. Het herstel van dergelijke overgangen is al geruime tijd in discussie en
ontwikkeling. Er zijn reeds op enkele locaties verbindingen gerealiseerd en voor
de ontwikkeling van een overgang bij de Westerwoldse Aa loopt een traject. Wij
zijn van mening dat de ontwikkeling van gedachten over nieuwe locaties voor
zoet-zout overgangen in nauwe samenwerking met de provincies en andere
betrokkenen plaats moet vinden en aan moet sluiten bij lopende studies en
keuzes op het gebied van de afwatering. Daarbij moeten de belangen op het
gebied van veiligheid, agrarische activiteiten, waterbeheersing binnendijks en
drinkwaterwinning nadrukkelijk worden betrokken. Ook op dit punt zien wij geen
reden om concrete plangrensoverschrijdende uitspraken in de Derde Nota
Waddenzee op te nemen.
Ruimte voor menselijke activiteiten
In paragraaf 3.2.c wordt de algemene waarborging van de veiligheid van
bewoners en gebruikers van het waddengebied verwoord. Wij wijzen erop dat de
ligging van de primaire waterkering op de Friese waddeneilanden (zoals
aangegeven op de toelichtende kaart 12) nog ter discussie staat. De
staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat heeft het advies van de commissie
Poelman overgenomen en biedt de mogelijkheid voor het leveren van maatwerk
op de waddeneilanden bij het vaststellen van de ligging van de waterkeringen in
de leggers.
Gelet op het belang van ruimte voor toekomstige dijkversterking van de primaire
waterkeringen en de vraag aan de provincies daartoe reserveringszones aan te
geven, achten wij het nodig dat in de pkb tekst (en niet alleen in de toelichting)
wordt aangegeven dat hiervoor ook buitendijkse mogelijkheden onderzocht
kunnen worden.
Met het oog op garanties voor de veiligheid en de gezondheid van de bewoners
van de Waddeneilanden is behoud van de vestiging van het Search and Rescue
-squadron in Leeuwarden essentieel vanwege de optimale bereikbaarheid van
alle Waddeneilanden.
3
Ontwikkelingsruimte en mogelijkheden voor havens en bedrijven
Paragraaf 3.2.h. omvat de concrete beleidsbeslissing: "er mogen geen nieuwe
havens en bedrijventerreinen worden aangelegd in of direct grenzend aan de
Waddenzee.
Bestaande havens en bedrijventerreinen direct grenzend aan de Waddenzee
mogen niet zeewaarts worden uitgebreid." Paragraaf 3.2.f. geeft de eindigheid
aan van de tijdelijke parkeerfaciliteit voor offshore installaties bij Den Helder,
nadat het Kabinet een alternatief heeft aangedragen.
Wij betreuren het dat een zeewaarts alternatief niet in de SMB of in de PB aan de
orde is gekomen, temeer daar het een alternatief zou zijn geweest dat betrekking
heeft op het plangebied. Ook in andere kaders (streekplan Fryslân) is gesproken
over de wenselijkheid van het op een rij zetten van de effecten van zeewaartse
uitbreiding van havens. In het belang van de sociaal economische ontwikkeling
van het waddengebied achten wij het noodzakelijk dat havens
ontwikkelingsmogelijkheden hebben en dat de offshore industrie voor de regio
behouden kan blijven.
Wij zijn van mening dat alleen op basis van zorgvuldig planologische afweging en
in kaart gebrachte effecten besloten kan worden waar (binnen- of buitendijks) de
mogelijkheden voor de ontwikkeling van havens en bedrijvigheid gelegen zijn en
waar dat op grenzen stuit.
Voor het voortbestaan en de ontwikkeling van havens is het essentieel dat deze
bereikbaar zijn voor de huidige en toekomstige scheepvaart. Wij wijzen met
nadruk op de problemen in de bereikbaarheid van de havens van Den Oever,
Harlingen, Lauwersoog en de Eemshaven. Het is een positieve ontwikkeling dat,
in aansluiting op de natuurlijke ontwikkeling, incidentele verdiepingen van
hoofdvaargeulen mogelijk zijn. Wij zijn echter van mening dat incidentele en
structurele verdieping van vaargeulen getoetst kan worden op basis van de
Natuurbeschermingswetgeving, daarbij rekening houdend met het
zwaarwegende maatschappelijke belang van de bereikbaarheid van havens. Een
relatering aan 1993 als uitgangspunt voor de bereikbaarheid voor vaartuigen
achten wij daarbij niet juist. Dit uitgangspunt in de pkb belemmert immers de
verdere ontwikkeling van de waddenhavens.
De Eemshaven is in beeld als vestigingsplaats voor grote energiegerelateerde
bedrijvigheid. Voor deze projecten is het van groot belang dat de vaargeul naar
de Eemshaven verder wordt verdiept naar minimaal -15,5 meter NAP zodat
moderne schepen met een grotere diepgang de haven kunnen bereiken. Verder
wijzen wij erop dat er recentelijk afspraken zijn gemaakt omtrent het wegnemen
van drempels in de vaarweg Harlingen Noordzee, die een grotere diepte
garanderen dan in 1993, namelijk van -7.50 meter NAP. Eind 2005 is
afgesproken dat de drempel in de vaarweg Harlingen - Amsterdam (Boontjes)
mag worden aangepakt als aan de te stellen voorwaarden vanuit de Nb-wet
wordt voldaan.
Bebouwingsmogelijkheden
In paragraaf 3.2..i wordt in de concrete beleidsbeslissing ruimte gegeven voor
bebouwing ten behoeve van adequate afwatering van het vasteland.
4
Nieuwe bebouwing in de nabijheid van de Waddenzee dient niet alleen te passen
binnen nationaal ruimtelijk beleid, maar ook bij de aard van het landschap en bij
bestaande bouwhoogten. Wij vinden het belangrijk dat de uitzondering op het
bebouwingsverbod in de Waddenzee nu ook voor bebouwing ten behoeve van
adequate afwatering van het vasteland geldt.
Wij zijn van mening dat er ook ruimte dient te zijn voor installaties voor de
opwekking van duurzame energie middels getijdenstroming of stroming tussen
zoet- en zout water. Ook op dit punt benadrukken wij dat dergelijke
plangrensoverschrijdende uitspraken hoogstens indicatief dienen te zijn.
Voorts wijzen wij erop dat het kustlandschap een samenstelling van verschillende
eenheden is, zoals ook in de SMB (blz. 47) onderkend wordt, en "passendheid"
dientengevolge zeer verschillend dient te zijn. Wij menen dat de hoogte hierbij
niet de enige maatgevende factor mag zijn. In aansluiting daarop zien wij geen
redenen om slechts voor drie van de havens in het Waddenzeegebied (Den
Helder, Eemshaven en Delfzijl) een uitzondering van de hoogtebepaling te laten
gelden. Een dergelijke uitzondering dient in ieder geval ook voor Harlingen en
Den Oever te gelden. Wij vinden verder dat deze uitzondering niet alleen voor
havengerelateerde bebouwing dient te gelden maar ook voor stedelijke
bebouwing.
Diepe delfstoffen
Het Kabinet heeft in 2004 besloten om gaswinning onder de Waddenzee onder
voorwaarden toe te staan en daarvoor de rijksprojectenprocedure van toepassing
te verklaren. De drie Waddenprovincies hebben destijds afzonderlijk hun visie op
deze besluiten kenbaar gemaakt. Wij verwijzen voor dit onderwerp daarom naar
de reacties van de afzonderlijke provincies.
Windturbines
Paragraaf 3.2.l spreekt zich in de vorm van een CBB duidelijk uit tegen de
plaatsing van windturbines in de Waddenzee. Wij beschouwen dit als het
antwoord van het Kabinet op de motie Augusteijn. Wij constateren dat hiermee
het Interprovinciaal Windpark Afsluitdijk (IPWA) definitief van de baan is. Gezien
het afwegingskader verwachten wij niet dat het onderzoek naar de
landschappelijke mogelijkheden van windturbines aan de IJsselmeerzijde van de
Afsluitdijk alsnog de mogelijkheden oplevert voor een project in de ordegrootte
van het IPWA.
Wij wijzen hierbij tevens op de gedane toezegging van staatssecretaris Van Geel
in het bestuurlijk overleg "Tussenevaluatie BLOW" van 8 september 2005, dat
het onderzoek naar de landschappelijke mogelijkheden van windturbines bij de
Afsluitdijk vóór het einde van 2005 zal worden afgerond en dat vervolgens in
overleg getreden zal worden met de betrokken provincies. Aan deze toezegging
is echter geen gestalte gegeven.
5
Recreatie
De hoofddoelstelling van het beleid voor het Waddenzeegebied is duurzame
bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied en behoud
van het unieke landschap. Het beheersbaar maken en houden van het recreatief
medegebruik, waarbij de natuurlijke draagkracht van het gebied uitgangspunt is
en gevoelige gebieden worden ontzien, is daartoe een van de middelen. Deel 3
van de Derde Nota Waddenzee geeft vooral een kwantitatieve benadering om
deze beheersing te realiseren.
Wij zijn van mening dat de kwantitatieve benadering door een plafond van (4400)
ligplaatsen) en een verbod op aanleg van nieuwe jachthavens op basis van
voortschrijdend inzicht vervangen dient te worden door een integrale benadering.
Deze benadering bestaat uit een breed gedragen samenstel van maatregelen die
samen zorgen voor de ecologische inpasbaarheid en de beheersbaarheid van de
vaarrecreatie. De zonering en het verbod op bepaalde activiteiten zijn onderdeel
van dit samenstel, dat verder dient te bestaan uit:
- gedragsbeïnvloeding en adequate voorlichting
- tijdige en doeltreffende signalering van bezettingsgraden van havens
- veilige en voldoende afmeerplaatsen (maatwerk per haven in integraal kader)
- milieuhygiënische maatregelen
- beheer en toezicht op het gebied en van de havens
- geleiding van recreantenstromen naar alternatieve vaardoelen
Deze integrale benadering is de invulling voor het in deel 1 en deel 3 van de
Derde Nota Waddenzee paragraaf 3.2.o genoemde convenant. Inmiddels
hebben rijk en regio een gezamenlijk procedurevoorstel om te komen tot een
integrale kwalitatieve benadering aanvaard.
Het Kabinet nodigt in de Memorie van Toelichting uit tot het doen van onderzoek
naar recreantenstromen en recreatiedruk. Wij wijzen erop dat reeds in 2003 in
samenwerking met de provincie Flevoland en het ministerie van LNV onderzoek
naar recreantenstromen en het vaargedrag op IJsselmeer en Waddenzee is
uitgevoerd. De effecten van toename van ligplaatsen in het IJsselmeergebied,
ook naar de Waddenzee worden momenteel door de betrokken provincies
onderzocht. In het kader van de lopende proef met afspraken omtrent
droogvallen worden de effecten van recreatiedruk in beeld gebracht.
Verder zijn wij van mening dat de jachthavens van Oostmahorn en Zoutkamp niet
gekarakteriseerd dienen te worden als waddenhavens. Beide havens liggen op
enige afstand van de Waddenzee en de schepen in deze havens maken slechts
in geringe mate gebruik van dit vaargebied.
Visserij
Paragraaf 3.2.p. geeft voor de mossel-, kokkel-,schelpdier- en sleepnetvisserij en
vaste vistuigen de beleidskeuzes weer. Deze komen qua schelpdiervisserij in
grote lijnen overeen met het desbetreffende beleidsbesluit van 2004. In dit
aangepaste deel 3 wordt de mogelijkheid geboden voor uitbreiding van het aantal
vergunningen voor handmatige kokkelvisserij en voor experimenten met het
handmatig rapen van oesters.
6
Zoals wij ook al aangaven in onze reactie op het concept beleidsbesluit
Schelpdiervisserij 2005-2015, dient naar onze mening het beleid gericht te zijn op
het streven naar grote oppervlakten (minimaal 4000 ha.) stabiele mosselbanken,
omdat deze een belangrijke biotoop en voedselgebied zijn. Naast het streven
naar stabiele mosselbanken in het litoraal dient er ook ingezet te worden op
terugkeer van dergelijke banken in het sublitoraal. Wij zijn voorstander van nader
onderzoek naar en ontwikkeling van betere zaadwin- en kweekmethoden, echter
wel op een beheerste en zorgvuldige wijze.
Ook experimenten met het commercieel rapen van Japanse oesters dienen zeer
zorgvuldig vorm gegeven te worden, aangezien kweek van deze soort niet past in
het, door de Adviesgroep Waddenzeebeleid en door u overgenomen, gestelde
over terugdringen van externe bedreigingen.
Wij zijn van mening dat er actief mogelijkheden moeten worden gecreëerd voor
een vernieuwing van het visserijbeleid richting andere vormen van duurzame en
geïntegreerde visserij. Ook voor de garnalenvisserij liggen hier kansen.
Militaire activiteiten
In paragraaf 3.2.q wordt aangegeven dat het Kabinet een substantiële
vermindering of een verplaatsing van militaire activiteiten niet aan de orde acht.
Wel zijn een aantal aanpassingen van de militaire activiteiten in de praktijk
verwerkt in de tekst, zoals de sluiting van het cavalerie schietkamp op Vlieland en
het schrappen van de verplaatsing van het marinevliegkamp de Kooy naar Gilze
Rijen. Het Kabinet kiest ervoor om het doelmatig functioneren van deze
activiteiten te waarborgen. Wij constateren dat er via deze uitspraak over
waarborging van het doelmatig functioneren ruimte wordt opengelaten voor
uitbreiding of intensivering van militaire activiteiten in de Waddenzee. Omdat de
defensie-activiteiten van vitaal belang zijn voor de werkgelegenheid in de Kop
van Noord-Holland en deze werkgelegenheid door veranderingen bij de
krijgsmacht onder druk staat, zijn wij voorstander van concentratie van de marine
activiteiten in Den Helder. Wij worden bij afwegingen en besluitvorming over deze
activiteiten vanzelfsprekend graag betrokken.
De conclusies in de Passende Beoordeling zijn per deelactiviteit steeds dat, met
inachtneming van de mitigerende maatregelen, de effecten lokaal en tijdelijk van
aard zijn en de natuurlijke kenmerken niet aantasten. Het dient naar onze mening
duidelijk te zijn voor welke defensie-activiteiten een vergunning op basis van de
Natuurbeschermingswet vereist is. Militaire activiteiten staan naar onze mening
op gespannen voet met de beleving van de natuurlijke waarden.
Afwegingskader
In de Nota van Toelichting staat in de paragraaf Ruimtelijk afwegingskader
landschap: " Deze pkb schrijft voor om de aanvaardbaarheid van plannen en
projecten, die mogelijk een aantasting kunnen vormen de landschappelijke
waarden van het gebied, op eenzelfde wijze te toetsen als andere mogelijke
aantastingen, voorgeschreven op grond van de Natuurbeschermingswet 1998.
Deze pkb Derde Nota Waddenzee heeft aldus een bredere werking dan de
Natuurbeschermingswet 1998."
7
Deze bredere werking achten wij ongewenst en dit brengt onnodige beperkingen
met zich mee. De landschappelijke kernkwaliteiten van de kustzone worden in de
ruimtelijke kaders van de provincies (Streekplan, POP, Ontwikkelingsperspectief)
voldoende beschermd.
In het eerstvolgende overleg van het Coördinatiecollege Waddengebied hopen
wij deze zienswijze nader toe te kunnen lichten.
Hoogachtend,
Stuurgroep Waddenprovincies
P.A. Bijman, voorzitter
mr. H.J. Tromp, secretaris
8
---- --
Provincie Friesland