Ministerie van Verkeer en Waterstaat

Contactpersoon

-
Datum
30 november 2005
Ons kenmerk
CDP 2005-1697
Doorkiesnummer

-
Bijlage(n)

-
Uw kenmerk
2050602500
Onderwerp
Kamervragen

Geachte voorzitter,

Onderstaand treft u, mede namens mijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de beantwoording aan van de vragen van de leden De Vries en Van Hijum over de beloning van de heer ir. drs. H.N.J. Smits als adviseur van het
ministerie van Verkeer en Waterstaat.


1. Heeft het ministerie van Verkeer en Waterstaat via het adviesbureau

Arthur D. Little de heer Smits ingehuurd als adviseur?


1. Ja.


2. Bedroeg de overeengekomen vergoeding 300.000 Euro? Hoeveel manuren stonden hier tegenover? Werden deze uren alleen uitgevoerd door de heer Smits en acht u in dat licht de beloning voor zijn werkzaamheden proportioneel?


2. Ja.
Voor de opdracht aan adviesbureau Arthur D. Little voor de specifieke inzet van de heer Smits bedroeg de aanneemsom 300.000,- E. Hierbij is uitgegaan van een raming van het aantal te besteden uren van circa 570 uren in een periode van

circa een half jaar.

Het samenvoegen van delen van 7 instellingen - publiek en privaat - tot één

Delta-instituut is een zeer complexe opdracht. De inschakeling van een zeer zware consultant die beschikt over de benodigde kennis, kunde en ervaring is daarbij onmisbaar. De heer Smits beschikt in hoge mate over de vereiste procesmatige, bestuurlijke en inhoudelijke deskundigheid; bovendien, en dat was uitermate belangrijk, genoot hij het vertrouwen van alle betrokken partijen.
Het door adviesbureau Arthur D. Little gehanteerde tarief van de directeur van

E 5000,- per dag is zeer fors, maar is gezien de complexiteit van de opdracht te billijken.


3. Hoe verhoudt een dergelijke vergoeding zich tot de taakstelling van het kabinet tot het verlagen van de kosten die samenhangen met de inhuur van externen? Hoe bewaakt het kabinet dat bij de inhuur van externen er sprake is van een redelijke verhouding tussen prijs, kwaliteit en omvang van de werkzaamheden die passen in de aanwending van publieke middelen?

3. Ministeries hebben inmiddels in het kader van het project 'Meer Focus op Externe inhuur' (een actielijn uit het Programma Andere Overheid) maatregelen genomen om de kosten van de inhuur van externen te beheersen. Zo zijn onder meer eenduidige definities afgesproken wat onder externe inhuur wordt verstaan en hebben de ministeries hun administraties in lijn met deze definities gebracht. Op deze wijze kan het kabinet in het Sociaal Jaarverslag 2005 eenduidig rapporteren over de omvang van de uitgaven van externe inhuur.

Voor wat betreft de vraag naar de overwegingen die een rol hebben gespeeld bij de vergoeding van dhr. Smits, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.


4. Ziet u een principieel verschil in het beleid voor de beloning van leden van adviesorganen en commissies en de inhuur van externe adviseurs? Hoe voorkomt het kabinet dat door de inhuur van externe adviseurs de regels voor de beloning van leden van adviesorganen en commissies worden omzeild?

4. Als het gaat om commissies zijn er twee regelingen waarin algemene regels worden gesteld over de beloning van commissies. Voor adviescolleges in de zin van de Kaderwet adviescolleges geldt het Vergoedingenbesluit adviescolleges. Voor leden van commissies die bij of krachtens wet, bij koninklijk besluit of bij ministerieel besluit zijn ingesteld, geldt het Vacatiegeldenbesluit 1988. Beide algemene maat- regelen van bestuur voorzien in de mogelijkheid de leden hetzij een vergadervergoeding, hetzij een vaste vergoeding toe te kennen. De meeste personen die lid zijn van commissies ontvangen een vergoeding op basis van deze twee regelingen.Het betreft hier over het algemeen personen die op persoonlijke titel zitting nemen in een commissie op basis van een specifieke deskundigheid.

In een aantal gevallen komt het voor dat een lid of voorzitter van een commissie extern worden ingehuurd via een adviesbureau en/of tegen marktconforme tarieven (gezien de specifieke deskundigheid die benodigd is voor het uit te brengen advies). Hierover is in de Ministerraad naar aanleiding van de onlangs gehouden inventarisatie van commissies afgesproken dat commissieleden in principe een vergoeding ontvangen volgens het vacatiegeldenbesluit of vergoedingenbesluit en dat er een algemene bepaling komt voor afwijkingen van het vergoedingen-/- vacatiegeldenbesluit, waarin departementen alleen gemotiveerd mogen afwijken van het vergoedingenbesluit/vacatiegeldenbesluit en zij daarin transparant zijn (onder andere een geldige motivering; instemming van de vakminister, melden in de ministerraad).


5. Acht u het wenselijk dat een oud-topambtenaar door het ministerie waar hij indertijd werkzaam was wordt ingehuurd als adviseur? Zijn er hiervan meer voorbeelden? Zo ja, welke?


5. Het is niet uitgesloten dat een oud-topambtenaar later wordt ingehuurd als adviseur.
Hiervoor zijn duidelijke regels gesteld. Deze zijn te vinden in een circulaire van het ministerie van BZK met spelregels voor het inhuren van externen die ambtenaar zijn geweest. Een oud-ambtenaar moet minimaal 2 jaar uit dienst zijn voordat hij ingehuurd mag worden door zijn voormalige werkgever. Inhuur binnen een periode van 2 jaar wordt een zogenaamde draaideurconstructie genoemd.
Een uitzondering op deze regel is dat een oud-ambtenaar wel binnen 2 jaar mag worden ingehuurd als dat onderdeel uitmaakt van een afspraak om de overstap naar een nieuwe functie c.q. het starten van een eigen bedrijf te vergemakkelijken.
Deze maatregel is genomen om tegen te gaan dat een medewerker aan wie ontslag is verleend binnen korte termijn wordt ingehuurd tegen een hoge vergoeding en om de schijn van elke vorm van belangenverstrengeling te vermijden. Het

kabinet acht de zogenaamde draaideurconstructie een gevaar voor het integer functioneren van de rijksoverheid.
Deze regels beperken zich niet tot het ministerie van Verkeer en Waterstaat en gelden voor alle ambtenaren, dus ook voor de ambtelijk top.

De heer Smits was van 1988 tot 1992 Secretaris-Generaal van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Tijdens zijn werkzaamheden voor de vorming van het

Delta-instituut was hij langer dan 2 jaar uit dienst bij Verkeer en Waterstaat. Dat betekent dat er in dit geval geen sprake is geweest van een draaideurconstructie.

Rijksdienstbreed bestaan sinds enige tijd strakkere regels voor inhuur (onderdeel van het project Andere Overheid). Deze regels houden voor het ministerie van Verkeer en Waterstaat onder meer in dat inhuur (betreffende interimmanagement, organisatie- en formatieadvies, beleidsadvies en communicatieadvies) alleen nog plaatsvindt na goedkeuring van de Directeur-Generaal van het betreffende onderdeel. Daar vindt een toets plaats waarbij ook gelet wordt op de regels rondom inhuur van oud-ambtenaren.

Binnen V&W wordt momenteel nog een oud-topambtenaar ingehuurd. Het betreft de oud plv. Directeur-Generaal van het Directoraat-Generaal Personenvervoer die wordt ingehuurd via Boer en Croon. Betrokkene is weliswaar binnen 2 jaar na zijn ontslag ingehuurd, maar in dit geval is gebruik gemaakt van de uitzonderingsclausule in de regels rond draaideurconstructies. Met betrokkene zijn afspraken over inhuur gemaakt om voor hem het opstarten van een eigen bedrijf te vergemakkelijken. Ik wil nog nadrukkelijk opmerken dat betrokkene in de inhuursituatie andere werkzaamheden dan voorheen verricht, in een andere organisatieonderdeel. Het betreft werkzaamheden waarvoor al was beslist dat zij op inhuurbasis zouden worden verricht.
Er is derhalve gehandeld binnen de geldende regels.


6. Heeft de heer Smits een deel van zijn advieswerkzaamheden gecombineerd met zijn functie als president-directeur bij het Havenbedrijf Rotterdam NV? Heeft u als opdrachtgever van de heer Smits daarmee ingestemd? Hoe beoordeelt u deze combinatie in het licht van de noodzakelijke onafhankelijke relatie tussen het

ministerie van Verkeer en Waterstaat en het Havenbedrijf Rotterdam NV? Hoe beoordeelt u deze combinatie in het licht van de voorgenomen deelneming van het Rijk in het Havenbedrijf Rotterdam NV?


6. Ja, een deel van het advieswerk heeft de heer Smits uitgevoerd naast zijn werkzaamheden als president-directeur van het Havenbedrijf Rotterdam. In een gesprek met mijn ministerie heeft de heer Smits de verzekering gegeven dat de opdracht waar hij reeds mee bezig was niet in het gedrang zou komen.
Mijns inziens is er geen verband tussen (de oprichting van) het Delta- instituut en de voorgenomen deelneming van het Rijk in het Havenbedrijf Rotterdam NV. De onafhankelijke relatie tussen het ministerie van Verkeer en Waterstaat en het

Havenbedrijf Rotterdam komt hiermee dan ook niet onder druk te staan.

Hoogachtend,

DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,

Karla Peijs