European Union



| | | |

|RAAD VAN                 |                                       |NL         |
|DE EUROPESE UNIE         |                                       |           |

14061/05 (Presse 284)

(OR. en)

PERSMEDEDELING

Betreft:

PERSMEDEDELING


2689e zitting van de Raad

Onderwijs, Jeugdzaken en Cultuur

Brussel, 14-15 november 2005

Voorzitter Mevrouw Ruth Kelly

minister van Onderwijs en Vaardigheden, en

Mevrouw Tessa Jowell

minister van Cultuur, Media en Sport

van het Verenigd Koninkrijk

|Voornaamste resultaten van de Raadszitting                                 |
|De Raad heeft de volgende teksten aangenomen:                              |
|- vier gedeeltelijke politieke akkoorden over de programma's Media 2007,   |
|Cultuur 2007, Levenslang leren en Jeugd in actie;                          |
|- een gemeenschappelijk optreden tot instelling van een politiemissie van  |
|de Europese Unie voor de Palestijnse Gebieden;                             |
|- een gemeenschappelijk standpunt en een verordening betreffende           |
|restrictieve maatregelen tegen Oezbekistan, in aansluiting op de           |
|gebeurtenissen van mei 2005 in Andijan;                                    |
|- een gemeenschappelijk standpunt met het oog op de aanneming van een      |
|richtlijn tot verhoging van de veiligheidsnormen en tot verbetering van de |
|werking van het communautaire luchtverkeersleidingssysteem door de afgifte |
|van een communautaire vergunning voor luchtverkeersleiders.                |
INHOUD1

DEELNEMERS 6

BESPROKEN PUNTEN

AUDIOVISUELE SECTOR 9


- Programma Media 2007 9

CULTUUR 10


- Programma Cultuur 2007 10


- Culturele Hoofdstad van Europa 12


- I2010 Digitale bibliotheken 14

ONDERWIJS 16


- Programma voor levenslang leren 16


- De mobilisatie van het intellectuele potentieel van Europa - resolutie van de Raad 18


- De ontwikkeling van vaardigheden en competenties - conclusies van de Raad 21


- Werkprogramma "Onderwijs en Opleiding 2010" 25

JEUGD 26


- Programma Jeugd 26


- Implementatie van het Europees pact voor de jeugd - resolutie van de Raad 28


- Europa dichter bij de jonge burgers brengen 32

DIVERSEN 33

ANDERE GOEDGEKEURDE PUNTEN

CULTUUR

Samenwerking op het gebied van openbare archieven 34

EXTERNE BETREKKINGEN

Europees-mediterrane associatieovereenkomsten - Landbouwproducten en visserijproducten 34

Chili - Wijn, gedistilleerde dranken en gearomatiseerde dranken 35

Westelijke Balkan - Uitzonderlijke handelsmaatregelen 35

Tijdelijke opvang van een aantal Palestijnen 35

Politiemissie van de Europese Unie voor de Palestijnse Gebieden - Mandaat van de speciale vertegenwoordiger 36

GEMEENSCHAPPELIJK BUITENLANDS EN VEILIGHEIDSBELEID

Oezbekistan - Visumverbod en wapenembargo 36

Waarnemingsmissie in Atjeh - Overeenkomst met Zwitserland 36

INTERNE MARKT

Stelsel van vergoedingen die aan het Europees Geneesmiddelenbureau dienen te worden betaald 36

Procedures voor overheidsopdrachten 37

HANDELSBELEID

Antidumpingmaatregelen 37

VS - Overeenkomst betreffende de handel in wijn 38

ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Financiële bijdrage aan het Europees Ontwikkelingsfonds* 38

VERVOER

Galileo - Samenwerking met Oekraïne 38

Bevoegdverklaring voor luchtverkeersleiders* 39

LANDBOUW

Olijfolie en tafelolijven - Sluiting van een internationale overeenkomst
39

BENOEMINGEN

Comité van de Regio's 40

Europees Economisch en Sociaal Comité 40

DEELNEMERS

De regeringen van de lidstaten en de Europese Commissie waren als volgt vertegenwoordigd:

België:
de heer Bert ANCIAUX Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel mevrouw Marie-Dominique SIMONET minister van Onderzoek, Nieuwe Technologieën en Buitenlandse Betrekkingen (Waals Gewest)

Tsjechische Republiek:
mevrouw Petra BUZKOVÁ minister van Onderwijs, Jeugdzaken en Sport mevrouw Petra SMOLÍKOVÁ vice- minister van Cultuur

Denemarken:
de heer Brian MIKKELSEN minister van Cultuur de heer Bertel HAARDER minister van Onderwijs en Eredienst

Duitsland:
de heer Jürgen ZÖLLNER minister van Wetenschap, Voortgezette Opleiding, Onderzoek en Cultuur van de deelstaat Rijnland-Palts de heer Wolf-Michael CATENHUSEN staatssecretaris, ministerie van Onderwijs en Onderzoek de heer Georg BOOMGARDEN staatssecretaris van Buitenlandse Zaken

Estland:
de heer Raivo PALMARU minister van Cultuur mevrouw Mailis REPS minister van Onderwijs en Wetenschappen

Griekenland:
mevrouw Marietta GIANNAKOU minister van Onderwijs en Eredienst de heer Costas CHALASTANIS plaatsvervangend permanent vertegenwoordiger

Spanje:
mevrouw María Jesús SANSEGUNDO GÓMEZ de CADIÑANOS minister van Onderwijs en Wetenschappen de heer Cristóbal GONZÁLEZ-ALLER plaatsvervangend permanent vertegenwoordiger

Frankrijk:
de heer Renaud DONNEDIEU de VABRES minister van Cultuur en Communicatie de heer Gilles de ROBIEN minister van Nationaal Onderwijs, Hoger Onderwijs en Onderzoek

Ierland:
mevrouw Sile de VALERA onderminister, ministerie van Onderwijs en Wetenschappen (belast met Volwassenenonderwijs, Jeugdzaken en Onderwijshandicaps) de heer Kenneth THOMPSON plaatsvervangend permanent vertegenwoordiger

Italië:
de heer Rocco BUTTIGLIONE minister van Cultureel Erfgoed en Cultuur
de heer Mario LANDOLFI minister van Communicatie mevrouw Valentina APREA staatssecretaris van Onderwijs, Universiteiten en Onderzoek

Cyprus:
de heer Pefkios GEORGIADES minister van Onderwijs en Cultuur

Letland:
mevrouw Hel?na DEMAKOVA minister van Cultuur mevrouw Ina DRUVIETE minister van Onderwijs en Wetenschappen

Litouwen:
de heer Vladimiras PRUDNIKOVAS minister van Cultuur de heer Remigijus MOTUZAS minister van Onderwijs en Wetenschappen

Luxemburg:
mevrouw Mady DELVAUX-STEHRES minister van Onderwijs en Beroepsopleiding mevrouw Marie-Josée JACOBS minister van Gezinszaken en Integratie, minister van Gelijke Kansen
mevrouw Octavie MODERT staatssecretaris van Parlementszaken, staatssecretaris van Land- en Wijnbouw en Plattelandsontwikkeling, staatssecretaris van Cultuur, Hoger Onderwijs en Onderzoek

Hongarije:
de heer András BOZÓKI minister van Nationaal Cultureel Erfgoed
de heer Egon DIENES-OEHM plaatsvervangend permanent vertegenwoordiger

Malta:
mevrouw Theresa CUTAJAR plaatsvervangend permanent vertegenwoordiger

Nederland:
mevrouw Maria van der HOEVEN minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap mevrouw Medy van der LAAN staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Oostenrijk:
mevrouw Elisabeth GEHRER Minister van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur mevrouw Ursula HAUBNER minister van Sociale Zekerheid, Generaties en Consumentenbescherming de heer Franz MORAK staatssecretaris van Algemene Zaken

Polen:
de heer Michal SEWERY?SKI minister van Onderwijs en Wetenschappen de heer J. SELLIN staatssecretaris van Cultuur

Portugal:
de heer Jorge PEDREIRA toegevoegd staatssecretaris van Onderwijs de heer Mário VIEIRA DE CARVALHO staatssecretaris van Cultuur

Slovenië:
de heer Milan ZVER minister van Onderwijs en Wetenschappen de heer Vasko SIMONITI minister van Cultuur

Slowakije:
de heer Martin FRONC minister van Onderwijs de heer Juraj NOCIAR plaatsvervangend permanent vertegenwoordiger

Finland:
de heer Antti KALLIOMÄKI minister van Onderwijs mevrouw Tanja KARPELA minister van Cultuur

Zweden:
mevrouw Kerstin ELIASSON staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Onderwijs en Cultuur
mevrouw Ingrid HJELT AF TROLLE plaatsvervangend permanent vertegenwoordiger

Verenigd Koninkrijk:
de heer Bill RAMMELL onderminister van Levenslang Leren, Voortgezet en Hoger Onderwijs mevrouw Patricia FERGUSON minister van Toerisme, Cultuur en Sport (Schotse regering) mevrouw Tessa JOWELL minister van Cultuur, Media en Sport
mevrouw Ruth KELLY minister van Onderwijs en Vaardigheden

Commissie:
mevrouw Viviane REDING lid de heer Ján FIGEL lid

De regeringen van de toetredende staten waren als volgt vertegenwoordigd:

Bulgarije:
de heer Daniel VALTCHEV minister van Onderwijs en Wetenschappen mevrouw Ina KILEVA vice-minister van Cultuur

Roemenië:
de heer Dumitru MIRON staatssecretaris; ministerie van Onderwijs en Onderzoek de heer Borbely KAROLY voorzitter van de Nationale Autoriteit voor Jeugdzaken mevrouw Delia MUCICA algemeen secretaris, ministerie van Cultuur en Eredienst

BESPROKEN PUNTEN

AUDIOVISUELE SECTOR

Programma Media 2007

De Raad bereikte een gedeeltelijk politiek akkoord over een besluit tot vaststelling van het programma Media 2007,dat ertoe strekt financiële steun te bieden aan de Europese audiovisuele sector in de periode 2007-2013.

Dat dit akkoord "gedeeltelijk" is, komt doordat de budgettaire aspecten buiten beschouwing zijn gelaten in afwachting van het resultaat van de besprekingen over het toekomstig communautair financieel kader (Financiële Vooruitzichten 2007/2013) . Derhalve zal dit punt naar verwachting opnieuw op de agenda van een toekomstige zitting van de Raad (Onderwijs, Jeugdzaken en Cultuur) worden geplaatst, teneinde de begroting en de definitieve verdeling van de middelen af te ronden.

Gememoreerd zij dat het programma, waarin de huidige programma's Media Plus en Media Training worden gecombineerd, tot doel heeft de Europese audiovisuele sector te ondersteunen, teneinde de volgende doelstellingen te verwezenlijken:

de culturele verscheidenheid en het cinematografische en audiovisuele erfgoed in Europa behouden en tot hun recht laten komen; de Europese burgers toegang tot dit erfgoed geven; de interculturele dialoog bevorderen;
ervoor zorgen dat Europese audiovisuele werken binnen en buiten de Europese Unie een betere verspreiding krijgen en meer publiek trekken; het concurrentievermogen van de Europese audiovisuele sector versterken op een open en op concurrentie stoelende Europese markt.

Voorgestelde rechtsgrondslag: de artikelen 150, lid 4, en 157, lid 3, van het Verdrag - gekwalificeerde meerderheid van stemmen in de Raad en medebeslissingsprocedure met het Europees Parlement.

Het Europees Parlement heeft op 25 oktober 2005 advies in eerste lezing uitgebracht (13679/05). Een groot aantal voorgestelde amendementen is geheel, ten dele of in essentie opgenomen in de overeengekoment tekst.

Voor meer details zie het Commissievoorstel: 11585/04.

CULTUUR

Programma Cultuur 2007

De Raad bereikte een gedeeltelijk politiek akkoord over een besluit tot vaststelling van het programma Cultuur 2007, dat ertoe strekt financiële steun te bieden aan de Europese culturele sector in de periode 2007-2013.

Met betrekking tot het enige nog onopgeloste punt (de selectie van projecten via de comitéprocedure) is besloten een compromis van het voorzitterschap te aanvaarden. Dit houdt in dat de beheerscomité-procedure van toepassing is op projecten waaraan de Gemeenschap in totaal meer dan
200.000 euro bijdraagt.

Dat dit akkoord "gedeeltelijk" is, komt doordat de budgettaire aspecten buiten beschouwing zijn gelaten in afwachting van het resultaat van de besprekingen over het toekomstig communautair financieel kader (Financiële Vooruitzichten 2007/2013) . Derhalve zal dit punt naar verwachting opnieuw op de agenda van een toekomstige zitting van de Raad (Onderwijs, Jeugdzaken en Cultuur) worden geplaatst, teneinde de begroting en de definitieve verdeling van de middelen af te ronden.

Gememoreerd zij dat het programma, dat het programma Cultuur 2000 vervangt, bij voorrang drie doelstellingen ondersteunt:

de bevordering van de transnationale mobiliteit van degenen die in de culturele sector in de EU werkzaam zijn;

de stimulering van het transnationale verkeer van kunstwerken en culturele producten;

de bevordering van de interculturele dialoog.

Het ontwerp-programma voorziet in drie onderdelen die voor steun in aanmerking komen:

directe financiële ondersteuning van culturele acties;

ondersteuning van cultuurorganisaties op europees niveau;

ondersteuning van analyses, van de verzameling en verspreiding van informatie, alsmede van andere activiteiten ter optimalisering van het effect van projecten op het gebied van Europese culturele samenwerking.

Opgemerkt zij dat de Commissie en de Raad op voorstel van het Europees Parlement hebben besloten om deel 2.2 van het Commissievoorstel betreffende acties ter bescherming van gedenktekens over te hevelen naar het voorgestelde programma "Burgers voor Europa".

Voorgestelde rechtsgrondslag: artikelen 151, lid 5 van het Verdrag - eenparigheid van stemmen in de Raad en medebeslissingsprocedure met het Europees Parlement.

Het Europees Parlement heeft op 25 oktober 2005 advies in eerste lezing uitgebracht (13677/05). Een groot aantal voorgestelde amendementen is geheel, ten dele of in essentie opgenomen in de tekst.

Voor meer details zie het Commissievoorstel: 11572/04.

Culturele Hoofdstad van Europa

Evenement "Culturele hoofdstad van Europa" voor het tijdvak 2007 tot 2019

In afwachting van het advies van het Europees Parlement heeft de Raad overeenstemming bereikt over een algemene oriëntatie betreffende een besluit tot vaststelling van het evenement "Culturele Hoofdstad van Europa" voor het tijdvak 2007 tot 2019.

Het besluit strekt tot vervanging van het vorige besluit waarin het evenement voor het tijdvak 2005 tot en met 2019 was vastgelegd . De ervaring leert dat er ondanks het positieve effect qua media-aandacht, ontwikkeling van cultuur en toerisme en erkenning door de inwoners van de aangewezen steden, nog ruimte voor verbetering is, in het bijzonder met betrekking tot:

concurrentie tussen steden (de lidstaten moeten op nationaal niveau voor de geïnteresseerde steden wedstrijden organiseren);

de samenstelling van de jury: de betrokken lidstaat wijst zes deskundigen aan; de zeven leden die door de Europese instellingen zijn aangewezen, worden voor drie jaar benoemd;

begeleiding en toezicht door een adviespanel;

Europese meerwaarde (selectiecriteria: een Europese en een burgerschapsdimensie);

verlenging van de toegestane voorbereidingstijd;

toekenning van een geldprijs voor de kwaliteit van het project.

Voorgestelde rechtsgrondslag: artikel 151 van het Verdrag - eenparigheid van stemmen in de Raad en medebeslissingsprocedure met het Europees Parlement.

Voor meer details zie het Commissievoorstel: 9620/05.

Voor 2009 aangewezen steden

Overeenkomstig Besluit 1419/1999/EG heeft de Raad Linz (Oostenrijk) en Vilnius (Litouwen) aangewezen als culturele hoofdsteden van Europa in 2009.

Zie voor meer informatie doc. 13410/05.

Juryleden voor 2010

De Raad heeft de heer Claude Frisoni (Luxemburg) en Sir Jeremy Isaacs (Verenigd Koninkrijk) benoemd tot vertegenwoordigers van de Raad in de jury voor de culturele hoofdsteden van Europa voor 2010. De twee kandidaten werden door de Luxemburgse en de Britse delegatie voorgedragen tijdens de vorige zitting van de Raad op 23 mei 2005 (9060/05).

Het besluit zal worden opgenomen in de notulen van de Raadszitting en het voorzitterschap zal de Commissie vervolgens op de hoogte brengen van het feit dat de Raad de juryleden heeft aangewezen.

Gememoreerd zij dat de Commissie op grond van Besluit 1419/1999/EG jaarlijks een jury samenstelt die bestaat uit zeven onafhankelijke prominenten uit de culturele sector. De jury brengt vervolgens een verslag uit over de aanwijzing van steden tot culturele hoofdstad. Krachtens Besluit 2000/C9/01 dragen de twee staten die het voorzitterschap van de Raad tijdens een bepaald jaar bekleden, ieder een prominent persoon voor met het oog op hun aanwijzing door de Raad in de jury voor het volgende jaar.

I2010 Digitale bibliotheken

De Raad heeft een debat over i2010 digitale bibliotheken gehouden, waarin de volgende door het voorzitterschap voorgestelde punten aan bod kwamen (13392/2/05):

de oprichting van een Europese digitale bibliotheek, die in een multiculturele en meertalige online-omgeving het gebruik van Europese culturele inhoud en informatiebronnen gemakkelijker en interessanter zou maken;

de volgende stappen die op Europees niveau bij voorrang kunnen worden gedaan om dit denkbeeld te verwezenlijken;

de bijdrage van bestaande en voorgenomen digitaliseringsactiviteiten in de lidstaten tot dit initiatief.

De voorzitter vatte de bespreking als volgt samen:

"Dit was een belangrijk debat. De voorstellen van de Commissie voor de oprichting van een Europese digitale bibliotheek zijn toegejuicht.

Tijdens de bespreking is onze aandacht gevestigd op een aantal punten, zoals de noodzaak om

alle Europese talen te bevorderen, ook de minderheidstalen;

culturele diversiteit te bevorderen en begrip tussen verschillende etnische groepen aan te moedigen;

de regionale identiteit te bevorderen.

Tijdens de bespreking is tevens de nadruk gelegd op een aantal praktische punten zoals

waarborgen voor de naleving van intellectuele-eigendomsrechten;

ruimte voor samenwerking met de particuliere sector;

het delen van beste praktijken.

De Commissie en de lidstaten moeten hier met vereende krachten aan werken, teneinde deze ambitie voor de Europese bevolking te verwezenlijken door middel van Europese portaalsites."

Het resultaat van het debat was nuttig voor de voortgang van toekomstige besprekingen, die ertoe moeten leiden dat de Commissie in 2006 met een voorstel komt voor een aanbeveling betreffende digitalisering en digitaal bewaren.

Voor meer details, zie tevens de mededeling van de Commissie (12981/05) en de nota van de Franse delegatie (13411/05).

ONDERWIJS

Programma voor levenslang leren

De Raad bereikte een gedeeltelijk politiek akkoord over een besluit tot vaststelling van het programma levenslang leren,dat ertoe strekt financiële steun te bieden aan de Europese onderwijssector in de periode 2007-2013.

Met betrekking tot de nog op te lossen kwesties (de selectie van projecten via de comitéprocedure en de mogelijkheid dat ministeries als agentschappen fungeren), is besloten om

a) een compromis van het voorzitterschap te aanvaarden waardoor de beheersprocedure van toepassing is op gecentraliseerde projecten waaraan de Gemeenschap meer dan 1 miljoen euro bijdraagt;

b) de bepaling in de Commissievoorstel goed te keuren waardoor ministeries niet als nationale agentschappen kunnen fungeren.

Dat dit akkoord "gedeeltelijk" is, komt doordat de budgettaire aspecten buiten beschouwing zijn gelaten in afwachting van het resultaat van de besprekingen over het toekomstig communautair financieel kader (Financiële Vooruitzichten 2007/2013) . Derhalve zal dit punt naar verwachting opnieuw op de agenda van een toekomstige zitting van de Raad (Onderwijs, Jeugdzaken en Cultuur) worden geplaatst, teneinde de begroting en de definitieve verdeling van de middelen af te ronden.

Gememoreerd zij dat het nieuwe integrale programma vier subprogramma's zal omvatten die reeds deel uitmaken van het huidige Socrates-programma: Comenius (schoolonderwijs); Erasmus (hoger onderwijs); Leonardo da Vinci, (beroepsonderwijs en -opleiding); Grundtvig (volwassenenonderwijs). Het zal ook een "transversaal" programma omvatten met vier kernactiviteiten (beleidsvraagstukken, het leren van talen, vernieuwende benaderingen en verspreiding van projectresultaten), naast een Jean Monnet-programma ter ondersteuning van activiteiten op het gebied van Europese integratie en Europese instellingen en verenigingen. Eén enkel programma moet grotere synergieën tussen de verschillende actieterreinen, alsook beter samenhangende, gestroomlijnde en efficiënte acties mogelijk maken.

Doel van het programma is ertoe bijdragen dat de Gemeenschap door middel van levenslang leren een moderne kennismaatschappij met duurzame economische groei, meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang wordt, waarbij wordt gezorgd voor een deugdelijke bescherming van het milieu ten behoeve van de komende generaties, en tegelijkertijd de onderlinge uitwisseling, samenwerking en mobiliteit tussen de onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels in de Gemeenschap te bevorderen zodat deze wereldwijd een referentiepunt voor kwaliteit worden.

Voorgestelde rechtsgrondslag: de artikelen 149, lid 4, en 150, lid 4, van het Verdrag - gekwalificeerde meerderheid van stemmen in de Raad en medebeslissingsprocedure met het Europees Parlement.

Het Europees Parlement heeft op 25 oktober 2005 advies in eerste lezing uitgebracht (13675/05). Een groot aantal voorgestelde amendementen is geheel, ten dele of in essentie opgenomen in de tekst.

Voor meer details zie het Commissievoorstel: 11587/04.

De mobilisatie van het intellectuele potentieel van Europa - resolutie van de Raad

De Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten hebben de onderstaande resolutie aangenomen:

"De Raad van de Europese Unie en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen,

Overwegende hetgeen volgt:

In de conclusies van de Europese Raad van 22 en 23 maart 2005 waarin een nieuwe impuls wordt gegeven aan de strategie van Lissabon, wordt opgeroepen in te zetten op kennis, innovatie en het optimaal benutten van menselijk kapitaal teneinde te voldoen aan de hoofdprioriteiten groei en werkgelegenheid. In de conclusies wordt onderstreept dat er meer moet worden geïnvesteerd in universiteiten, een moderner bestuur van universiteiten en partnerschappen tussen universiteit en bedrijfsleven.

In het gezamenlijk tussentijds verslag 2004 van de Raad en de Commissie over "Onderwijs en Opleiding 2010" staat dat de Europese sector van het hoger onderwijs naar uitmuntendheid moet streven en een wereldwijde kwaliteitsreferentie moet worden om in staat te zijn met het beste onderwijs in de wereld te concurreren.

In het verslag staat dat het proces van Bologna heeft geleid tot vooruitgang in de hervorming van bepaalde aspecten van hoger onderwijs, zoals maatregelen om de mobiliteit te verhogen, de transparantie te verbeteren en graden beter onderling vergelijkbaar te maken.

TEKENEN HET VOLGENDE AAN:

De lidstaten moeten zelf hun hoger onderwijs organiseren en inrichten overeenkomstig hun eigen prioriteiten, wetgeving en praktijken.

In een kenniseconomie en -maatschappij moet hoger onderwijs in nauwe samenhang met onderzoek en innovatie worden gezien.

NEMEN NOTA VAN de mededeling van de Commissie getiteld "Mobilisatie van het intellect in Europa: mogelijkheden voor universiteiten om een optimale bijdrage te leveren aan de Lissabonstrategie" , die een belangrijke bijdrage is tot het debat over de vraag hoe de kwaliteit van het hoger onderwijs in heel Europa kan worden verbeterd ten einde het concurrentievermogen van Europa te vergroten.

ZIJN HET EROVER EENS DAT DE LIDSTATEN:


1. de instellingen voor hoger onderwijs in Europa in staat moeten stellen hun prestaties in vergelijking met andere regio's en landen in de wereld te verbeteren wat het aantal afgestudeerden, toegang en onderzoek betreft,


2. de instellingen voor hoger onderwijs in staat moeten stellen zich aan te passen aan de veranderende omstandigheden, zodat zij hun kwaliteit, aantrekkelijkheid en belang voor de samenleving en de economie kunnen vergroten,


3. de ontwikkeling van het bestuur in de instellingen voor hoger onderwijs moeten helpen verbeteren en ervoor moeten zorgen dat deze instellingen voldoende autonomie bezitten,


4. de financiering van de instellingen van hoger onderwijs duurzamer moeten maken door indien nodig de investeringen te vergroten en de investeringsbronnen te diversifiëren,


5. de sociale dimensie van hoger onderwijs moeten versterken, met name door de toegang voor een breed scala van sociaal-economische groepen te verruimen, en tegelijkertijd moeten werken aan de verlaging van de uitvalcijfers onder studenten.


6. de instellingen moeten aanmoedigen sterkere partnerschappen aan te gaan met de omringende samenleving, waaronder plaatselijke gemeenschappen en het bedrijfsleven.

BENADRUKKEN HET BELANG VAN DE ONDERSTAANDE PUNTEN:


1. het regelgevingskader waarbinnen de instellingen voor hoger onderwijs werken, moet waar nodig worden aangepast zodat de betrekkingen tussen de afzonderlijke instellingen en de autoriteiten van de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor de strategische aansturing van de hogeronderwijsstelsels, flexibeler worden, waardoor het voor de instellingen gemakkelijker zal worden om te moderniseren en zich aan te passen aan de veranderende behoeften van de samenleving en de verantwoordelijkheid te dragen voor hun besluiten,


2. het hoger onderwijs moet aantrekkelijker worden gemaakt voor studenten met behulp van voorzieningen van hoge kwaliteit, betere informatie, een grotere verscheidenheid in onderwijs en leren, in het bijzonder door ICT, hogere kwaliteit en een voorbereiding die de betrokkenen in staat stelt om verzekerd te zijn van het welslagen van hun academische loopbaan, hun duurzame integratie op de arbeidsmarkt en hun actieve deelname aan de samenleving,


3. de toegang tot het hoger onderwijs moet worden verruimd, met name voor kansarme personen, de betrokkenen moeten worden geholpen hun mogelijkheden uit te buiten en er moeten meer wegen komen die naar het hoger onderwijs voeren, waarbij levenslang leren tot een werkelijkheid wordt gemaakt,


4. binnen de stelsels en instellingen voor hoger onderwijs moet verscheidenheid worden aangemoedigd en moeten bovendien centra van uitmuntendheid in het leven worden geroepen die een bijdrage leveren aan het hervormingsproces door met andere instellingen en organen samen te werken,


5. de instellingen voor hoger onderwijs moeten worden aangezet tot het aangaan van duurzame partnerschappen met de gemeenschap in ruime zin en met het bedrijfsleven, zodat zij kunnen inspelen op de veranderende behoeften van de samenleving en de arbeidsmarkt,


6. alle belanghebbenden moeten worden betrokken bij het voorbereiden en doorvoeren van hervormingen,


6 bis. investeringen in hoger onderwijs moeten worden beschouwd als investeringen in de toekomst van de samenleving,


7. er moet een onderzoek worden ingesteld naar het niveau van de middelen die aan hoger onderwijs worden besteed en naar de mogelijkheden om op uiteenlopende manieren, waaronder overheidssteun en particuliere steun, naar gelang van het geval, te zorgen voor aanvullende middelen,


8. er moeten stimulansen worden geboden voor het doorvoeren van hervormingen, bijvoorbeeld door de investeringen te richten op het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs en het leren, van het onderzoek, van innovatie, beheer en diensten voor studenten.

VERZOEKEN DE LIDSTATEN

zich te buigen over de in deze resolutie aan de orde gestelde vraagstukken en in hun bijdragen aan het volgende gezamenlijke tussentijdse verslag van
2008 over de uitvoering van het werkprogramma Onderwijs en Opleiding 2010 de vooruitgang te melden.

VERZOEKEN DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE

om lering te trekken uit elkaars ervaringen en het volgende gezamenlijke tussentijdse verslag over de uitvoering van het werkprogramma "Onderwijs en Opleiding 2010" te benutten om de in deze resolutie aan de orde gestelde vraagstukken aan te pakken;

aan de behoeften van het hoger onderwijs tegemoet te komen door een beter gebruik te maken van communautaire programma's zoals Socrates, Leonardo en toekomstige onderwijs- en opleidingsprogramma's, de Europese financieringsinstrumenten van de EIB-Groep en de structuurfondsen, al naar gelang van het geval;

internationale samenwerking tussen instellingen voor hoger onderwijs aan te moedigen, met name door middel van hun deelname aan communautaire programma's zoals Tempus en Erasmus Mundus."

De ontwikkeling van vaardigheden en competenties - conclusies van de Raad

De Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten hebben de onderstaande conclusies aangenomen:

"De Raad van de Europese Unie en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen,

INDACHTIG


1. de conclusies van de Europese Raad van maart 2005 , waarin is besloten de strategie van Lissabon een nieuw elan te geven door de aandacht te richten op groei en werkgelegenheid, met nadruk op kennis, innovatie en menselijk kapitaal, alsmede op levenslang leren als conditio sine qua non voor de verwezenlijking van de doelstellingen van Lissabon;


2. de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid van Lissabon (2005-2008) , waarin wordt opgeroepen de onderwijs- en opleidingsstelsels aan te passen door:


1. hun aantrekkelijkheid, open karakter en kwaliteitsnormen te garanderen en te verbeteren;


2. in te spelen op nieuwe beroepsbehoeften, kerncompetenties en toekomstige vaardigheidseisen door de omschrijving en transparantie van kwalificaties te verbeteren, kwalificaties daadwerkelijk te erkennen en niet-formeel en informeel leren te valideren.

HERINNEREN ERAAN DAT


1. het communiqué van Maastricht van december 2004 als onderdeel van het proces van Kopenhagen oproept tot "het afstemmen van het beroepsonderwijs op de behoefte aan hooggeschoolde arbeidskrachten op de arbeidsmarkt van de kenniseconomie" en de totstandkoming van een Europees kwalificatiekader, "waarbij vooral wordt uitgegaan van competenties en leerresultaten";


2. in het kader van het werkprogramma "Onderwijs en Opleiding 2010" in het gezamenlijke tussentijdse verslag van 2004 wordt opgeroepen tot een versterkt partnerschap (op nationaal, regionaal, lokaal en sectoraal niveau), teneinde flexibele en doeltreffende onderwijs- en opleidingsstelsels te ontwikkelen, alsmede tot de totstandbrenging van een Europees kwalificatiekader, waarover de Commissie momenteel overleg pleegt.

BEKLEMTONEN DAT


1. in deze conclusies onder "vaardigheden en competenties" het resultaat wordt verstaan van alle vormen en niveaus van leren, met inbegrip van de resultaten van formeel, niet-formeel en informeel leren. Vaardigheden en competenties dragen bij tot persoonlijke ontplooiing, actief burgerschap en sociale samenhang, en bieden een grondslag voor economische groei. Zij dragen tevens bij tot een groter aanpassingsvermogen, tot innovatie en tot de ontwikkeling van de ondernemingsgeest;


2. de economische prestaties van de EU baat zouden hebben bij een hogere productiviteit, bij meer ondernemerschap en een betere benutting van onderzoeksresultaten en innovatie.

BENADRUKKEN DAT


1. het verbeteren van de vaardigheden en competenties van werknemers de productiviteit ten goede komt. Vakkundige arbeidskrachten kunnen beter inspelen op veranderingen in een dynamische kenniseconomie, terwijl mensen met een hoger vaardigheids- en competentieniveau naar verwachting in sterkere mate in de samenleving geïntegreerde, tevreden en actieve burgers zullen zijn;


2. de kennismaatschappij en de kenniseconomie burgers met een adequaat niveau van kerncompetenties, waaronder digitale geletterdheid en e-vaardigheden, nodig hebben, die in staat moeten zijn om, indien nodig, vaardigheden en competenties van een hoger niveau te verwerven;


3. economische groei niet mogelijk is indien investeringen in vaardigheden en competenties voorbehouden blijven aan degenen die een goede opleiding hebben genoten. Substantiële economische voordelen kunnen ook worden verkregen door kerncompetenties te verbeteren en aan de behoeften van laaggeschoolde en achtergestelde groepen te voldoen, onder meer door een beter gebruik van bestaande vaardigheden en competenties van bijvoorbeeld ouderen.

ZIJN HET EROVER EENS DAT


1. de ontwikkeling van vaardigheden en competenties een essentieel onderdeel is van strategieën voor levenslang leren. Deze moeten ook het verwerven van kerncompetenties omvatten en zij moeten stoelen op doeltreffende algemene onderwijs- en opleidingsstelsels waar personen worden gevormd die erop gespitst zijn hun vaardigheden en competenties levenslang te vernieuwen en te ontwikkelen. De gelijke waardering van beroepsonderwijs en opleiding enerzijds en algemeen onderwijs anderzijds, alsmede de banden tussen beide onderwijsvormen moeten worden bevorderd. Levenslange begeleiding is eveneens van cruciaal belang bij het ondersteunen van personen die vaardigheden en competenties willen verwerven en op peil houden;


2. de ministers van Onderwijs en Opleiding een cruciale rol vervullen bij het voorzien in doeltreffende strategieën voor vaardigheden en competenties. Daartoe is een nauwe samenwerking met alle bevoegde ministeries van essentieel belang;


3. het onderwijs- en opleidingsbeleid ook toekomstgericht moet werken, zodat er kan worden geanticipeerd op de maatschappelijke en economische behoefte aan vaardigheden, competenties en beroepen;


4. de bevoegde ministeries derhalve economische en sociale partners en andere belanghebbenden, zoals onderzoeksinstellingen, actief moeten betrekken bij de vaststelling van de sectorale behoeften inzake vaardigheden en competenties. Dergelijke partnerschappen kunnen de productiviteit bevorderen, de kloof tussen de vraag naar en het aanbod van vaardigheden verkleinen en werkgevers stimuleren om hun arbeidskrachten te scholen en op te leiden;


5. het opzetten van een Europees kwalificatiekader zou moeten leiden tot grotere transparantie van en meer duidelijkheid over de vaardigheden en competenties die op de arbeidsmarkt nodig zijn, en dit de sectoren op Europees niveau in staat zou moeten stellen nieuwe onderwijs- en opleidingsuitdagingen aan te gaan;


6. innovatieve onderwijsmethoden, bijvoorbeeld met gebruikmaking van ICT, een ruimere deelname aan levenslang leren mogelijk maken, en aldus sociale uitsluiting kunnen tegengaan en kunnen bijdragen tot een beter evenwicht tussen het beroeps- en het gezinsleven. Flexibel onderwijs voor arbeidskrachten kan mede worden bewerkstelligd door een betere samenwerking met aanbieders van onderwijs en door een doeltreffend gebruik van de ICT-infrastructuur.

VERZOEKEN DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE OM GEZAMENLIJK


1. het punt van de sectorale vaardigheden te behandelen in de context van de ontwikkeling van vaardigheden en competenties, als onderdeel van het werkprogramma "Onderwijs en Opleiding 2010";


2. toekomstige communautaire instrumenten op het gebied van onderwijs en opleiding te gebruiken ter ondersteuning van de ontwikkeling van sectorale benaderingen inzake vaardigheden en competenties in verband met zowel beroepsonderwijs en -opleiding als hoger onderwijs.

VERZOEKEN DE LIDSTATEN:


1. te zorgen voor een doeltreffende samenwerking tussen de bevoegde ministeries bij het uitstippelen van strategieën voor vaardigheden en competenties, onder andere bij de voorbereiding van hun jaarlijks nationaal Lissabonverslag en als onderdeel van hun nationale strategie voor levenslang leren;


2. op nationaal, regionaal, lokaal en sectoraal niveau partnerschappen op te zetten met de voornaamste belanghebbenden, met inbegrip van werkgevers en vakorganisaties, overeenkomstig hun nationale wetgeving en praktijken. Deze partnerschappen moeten een systeem ontwikkelen dat ingaat op de vraag, rekening houdt met de behoefte aan vaardigheden en competenties op lange termijn, investeringen in vaardigheden en competenties aanmoedigt en aandacht heeft voor de specifieke behoeften van achtergestelde groepen;


3. samenwerking tussen aanbieders van onderwijs en opleiding te stimuleren om de bestaande ICT-infrastructuur te benutten met het oog op een ruimere deelname aan levenslang leren, en het niveau van de e- vaardigheden van hun burgers te verhogen.

VERZOEKEN DE COMMISSIE:


1. in 2006 die lidstaten in een groep bijeen te brengen die op het gebied van sectorale vaardigheden activiteiten willen ontwikkelen waarbij men van elkaar leert, als onderdeel van het werkprogramma "Onderwijs en Opleiding 2010";


2. het CEDEFOP en, waar passend, de Europese Stichting voor opleiding te verzoeken in 2006 een overzicht van de verschillende sectorale benaderingen inzake vaardigheden en competenties in de gehele EU en in de toetredende landen en de kandidaat-lidstaten, af te ronden.

Werkprogramma "Onderwijs en Opleiding 2010"

De Raad hield een gedachtewisseling over het gezamenlijk tussentijds verslag 2006 over het werkprogramma "Onderwijs en opleiding 2010", en meer in het bijzonder over het volgende vraagstuk dat werd aangedragen door het voorzitterschap: de prioriteiten in verband met zowel economische als sociale doelstellingen die het gezamenlijk verslag voor 2006 voor de volgende fase van het werkprogramma dient te bevatten.

De delegaties legden met name de nadruk op de volgende prioriteiten:

overeenstemming bereiken over het Europees kwalificatiekader;

de investeringen in onderwijs in het algemeen en activiteiten op het gebied van levenslang leren in het bijzonder opvoeren, teneinde:

volwasseneneducatie, beroepsonderwijs en schoolopleiding te verbeteren in verband met de nieuwe eisen die de markt stelt;

het aantal voortijdige schoolverlaters terug te dringen;

verbetering van de onderwijskwaliteit, bv. door betere opleidingen voor onderwijsgevenden;

vergroting van de mobiliteit, niet alleen in het hoger onderwijs, maar ook in het secundair en het beroepsonderwijs;

erkenning van informele en niet-formele kwalificaties;

de status van het beroepsonderwijs verbeteren;

opneming van nieuwe technologieën in de onderwijspakketten van scholen;

verbetering van het vreemdetalenonderwijs.

Een aantal delegaties wees erop dat de belangrijkste acties onder meer gericht zullen zijn op de doelstellingen die al in het kader van het werkprogramma "Onderwijs en opleiding 2010" zijn vastgesteld.

De Raad en de Commissie hebben in hun gezamenlijk tussentijds verslag van
2004 over onderwijs en opleiding toegezegd om de uitvoering van het werkprogramma om de twee jaar te evalueren. Er is een ontwerp-verslag voor
2006 - dat op 9 november formeel is aangenomen door de Commissie en naar verwacht in februari 2006 zal worden aangenomen door de Raad - dat het eerste is van deze reeks, en dat een gelegenheid biedt om de vorderingen in het werkprogramma Onderwijs en opleiding 2010 te evalueren.

JEUGD

Programma Jeugd

De Raad bereikte een gedeeltelijk politiek akkoord over een besluit tot vaststelling van het programma Jeugd in actie 2007, dat ertoe strekt financiële steun te bieden aan de Europese jeugdsector in de periode 2007-
2013.

Met betrekking tot de twee resterende knelpunten is besloten de tekst van de Commissie te steunen en daarom:

de selectie van projecten niet te laten plaatsvinden via de beheersprocedure; en

niet toe te staan dat een ministerie als nationaal agentschap fungeert.

Dat dit akkoord "gedeeltelijk" is, komt doordat de budgettaire aspecten buiten beschouwing zijn gelaten in afwachting van het resultaat van de besprekingen over het toekomstig communautair financieel kader (Financiële Vooruitzichten 2007/2013) . Derhalve zal dit punt naar verwachting opnieuw op de agenda van een toekomstige zitting van de Raad (Onderwijs, Jeugdzaken en Cultuur) worden geplaatst, teneinde de begroting en de definitieve verdeling van de middelen af te ronden.

Deze opvolger van het huidige "JEUGD"-programma wil jongeren in de 31 deelnemende landen kansen blijven aanreiken voor jongerenuitwisseling (35.000 projecten tot 2013), vrijwilligerswerk (10.000 vrijwilligers per jaar) en projecten met derde landen.

Het programma heeft vier hoofddoelen:

bevordering van de actieve medewerking van jongeren bij de Europese opbouw door hen deel te laten nemen aan transnationale uitwisselingen;

bijdragen tot een groter gevoel van actief burgerschap bij jongeren en hen in staat stellen verantwoordelijke burgers te worden;

het initiatief, de ondernemingszin en de creativiteit van jongeren te stimuleren en tegelijkertijd de erkenning van de waarde van informeel onderwijs dat binnen een Europese context heeft plaatsgevonden te bevorderen;

de samenwerking op het gebied van jeugdzaken op te voeren.

De operationele structuur van het programma is vereenvoudigd. Wel is gezorgd voor continuïteit met het huidige programma.

Voorgestelde rechtsgrondslag: de artikelen 149, lid 4, van het Verdrag - gekwalificeerde meerderheid van stemmen in de Raad en medebeslissingsprocedure met het Europees Parlement.

Het Europees Parlement heeft op 25 oktober 2005 advies in eerste lezing uitgebracht (13676/05). Een groot aantal voorgestelde amendementen is geheel, ten dele of in essentie opgenomen in de tekst.

Voor meer details zie het Commissievoorstel: 11586/04.

Implementatie van het Europees pact voor de jeugd - resolutie van de Raad

De Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten hebben de onderstaande resolutie aangenomen:

"De Raad van de Europese Unie en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen,

HERINNEREN AAN

het Witboek van de Europese Commissie van november 2001 "Een nieuw elan voor Europa's jeugd" , dat door de Raad in zijn conclusies van 14 februari 2002 werd onderschreven , alsmede aan de resolutie van de Raad van 27 juni 2002 tot vaststelling van een kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken.

het Europees pact voor de jeugd, dat door de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad op 22 en 23 maart 2005 werd goedgekeurd als een van de instrumenten die bijdragen tot de verwezenlijking van de op groei en werkgelegenheid gerichte doelstellingen van Lissabon. Het pact richt zich op drie gebieden: werkgelegenheid, integratie en sociale promotie, onderwijs, opleiding en mobiliteit, en het combineren van beroeps- en gezinsleven .

VERWELKOMEN de mededeling van de Commissie over Europese beleidsmaatregelen voor jongeren, "Aandacht voor jongerenbelangen in Europa - implementatie van het Europees pact voor de jeugd en bevordering van actief burgerschap" .

BEKLEMTONEN DAT:


1. actief burgerschap van jongeren de sleutel is voor het opbouwen van democratische samenlevingen waarin op alle niveaus niemand wordt uitgesloten;


2. voor jongeren en hun organisaties een rol is weggelegd bij de ontwikkeling van de Europese Unie, mede door bij te dragen tot het stimuleren van werkgelegenheid en groei in het kader van de doelstellingen van Lissabon;


3. met het oog op de verwezenlijking van de Lissabon-doelstellingen op het gebied van de werkgelegenheid jongeren volledig in de samenleving moeten worden geïntegreerd en derhalve:

steun moeten krijgen om zich toegang te verschaffen tot de arbeidsmarkt en moeten worden aangemoedigd om creativiteit en ondernemersvaardigheden te ontwikkelen;

via relevante, hoogwaardige onderwijs-, opleidings- en mobiliteitservaring in de formele en de non-formele sector kennis, vaardigheden en bekwaamheden moeten verwerven;

in staat moeten zijn werk en gezin te combineren;


4. de communautaire instrumenten ter ondersteuning van het partnerschap voor de verwezenlijking van de Lissabon-agenda voor groei en werkgelegenheid, zoals het werkprogramma "Onderwijs en opleiding 2010" en de Europese strategieën ter bevordering van werkgelegenheid en sociale integratie, een essentiële rol moeten spelen bij de verwezenlijking van de doelstellingen van het Europees pact voor de jeugd;


5. beleidsmakers op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau de specifieke behoeften van jongeren in aanmerking moeten nemen, zodat in alle relevante beleidssectoren de jeugddimensie versterkt wordt;


6. jongeren en hun organisaties moeten worden geconsulteerd over en nauw betrokken worden bij de vaststelling, de uitvoering en de follow- up van beleidsmaatregelen die op hen betrekking hebben, hetgeen tevens zal bijdragen tot een groter gevoel van actief burgerschap bij jongeren;


7. degenen die actief zijn in jeugdwerk en jeugdorganisaties naar behoren moeten zijn opgeleid en gekwalificeerd, zodat zij jongeren op een doeltreffende manier kunnen ondersteunen.

CONSTATEREN DAT het Europees kader voor samenwerking in jeugdzaken thans drie beleidslijnen omvat:

ondersteuning van het actief burgerschap onder jongeren met behulp van de open coördinatiemethode voor jeugdzaken,

het Europees pact voor de jeugd, dat beschrijft welke plaats jongeren innemen in de speerpunten van het partnerschap voor de verwezenlijking van de Lissabon-agenda voor groei en werkgelegenheid,

aandacht voor de belangen van jongeren in ander relevant Europees beleid;

het programma Jeugd en het komende programma Jeugd in actie een aanvulling op dit kader vormen.

ZIJN HET EROVER EENS DAT:


1. het actief burgerschap van jongeren verder moet worden ondersteund door middel van de prioriteiten die zijn overeengekomen in het kader van de open coördinatiemethode voor jeugdzaken: participatie, informatie, vrijwilligerswerk en een betere kennis van jongerenvraagstukken, waaronder verbetering van de kennis van de kwesties die in het kader van het Europees pact voor de jeugd aan de orde zijn gesteld;


2. de doelstellingen van het Europees pact voor de jeugd zullen worden nagestreefd in het kader van het partnerschap voor de verwezenlijking van de Lissabon-agenda voor groei en werkgelegenheid;


3. bij het ontwikkelen van aandacht voor de belangen van jongeren in ander relevant Europees beleid voorrang zal worden gegeven aan discriminatiebestrijding, gezonde levensstijlen, met inbegrip van sport, en onderzoek naar jongerenvraagstukken;


4. bij de uitvoering van het kader voor samenwerking:

moet worden gezorgd voor samenhang en complementariteit tussen de drie beleidslijnen;

jongeren en hun organisaties moeten worden geconsulteerd via het Europees Jeugdforum, nationale jongerenraden of vergelijkbare organen en dat ook een dialoog met niet-georganiseerde jongeren moet worden opgezet;

de regelingen en bestaande tijdschema's voor elke beleidslijn in acht moeten worden genomen;

elke discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap of seksuele gerichtheid moet worden bestreden.

VERZOEKEN DE LIDSTATEN:


1. voort te gaan met de verwezenlijking van de gemeenschappelijke doelstellingen die zijn overeengekomen in het kader van de open coördinatiemethode voor jeugdzaken;


2. bij de uitvoering van de strategie van Lissabon te zorgen voor een doeltreffende follow-up van het Europees pact voor de jeugd, bijvoorbeeld door meetbare doelstellingen vast te stellen;


3. op nationaal, regionaal en lokaal niveau een gestructureerde dialoog met jongeren en hun organisaties op te zetten over beleidsmaatregelen die hen betreffen en onderzoekers op het gebied van jeugdzaken hierbij te betrekken.

VERZOEKEN DE COMMISSIE:


1. op Europees niveau een gestructureerde dialoog met jongeren op te zetten over beleidsmaatregelen die hen betreffen, bijvoorbeeld door een vernieuwend gebruik van informatietechnologie en het houden van regelmatige conferenties van jongeren, hun organisaties, onderzoekers op het gebied van jeugdzaken en beleidsmakers;


2. het Europees jongerenportaal, EURUS, PLOTEUS en EURODESK verder uit te bouwen, te bevorderen en toegankelijker te maken teneinde jongeren te helpen optimaal gebruik te maken van de kansen op werk, vrijwilligerswerk en mogelijkheden om in het buitenland te studeren;


3. te zorgen voor een doeltreffende follow-up van het Europees pact voor de jeugd bij de uitvoering van de strategie van Lissabon.

VERZOEKEN DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE OM:


1. aan te moedigen dat, voor jongeren en voor personen die actief zijn in het jeugdwerk en in jeugdorganisaties, formeel en informeel leren worden erkend, bijvoorbeeld door een "jongerenpas" in het leven te roepen en de opname ervan in Europass te overwegen en, rekening houdend met de nationale situatie en met inachtneming van de bevoegdheden van de lidstaten, het valideren van dergelijk leren in overweging te nemen;


2. belemmeringen te inventariseren en goede praktijken in verband met de mobiliteit van jongeren uit te wisselen, te ontwikkelen en toe te passen, om het voor hen gemakkelijker te maken in de hele Europese Unie en daarbuiten te werken, vrijwilligerswerk te doen, een opleiding te volgen of te studeren;


3. optimaal gebruik te maken van de mogelijkheden die het beleid, de programma's en andere instrumenten van de Gemeenschap en de lidstaten bieden om het actief burgerschap, de sociale integratie, de inzetbaarheid en het onderwijsniveau van jongeren te verbeteren;


4. het kader voor Europese samenwerking op het gebied van jeugdzaken in 2009 te evalueren."

Europa dichter bij de jonge burgers brengen

De Raad hield een gedachtewisseling over het thema Europa dichter bij de jonge burgers brengen, en besteedde daarbij aandacht aan de volgende vraagstukken, die door het voorzitterschap waren voorgesteld:


- de voornaamste punten van zorg van jongeren ten aanzien van de ontwikkeling van de Europese Unie in de verschillende lidstaten;


- hoe Europa op nationaal niveau en op Europees niveau dichter bij al zijn jonge burgers kan worden gebracht.

Volgens de delegaties hangen de belangrijkste punten van zorg van jongeren in verband met de Europese Unie samen met

werkgelegenheid en opleidingsmogelijkheden;

gelijke kansen en sociale integratie;

de behoeften van kansarme jongeren;

de erkenning van informeel leren;

het gebrek aan kennis van de werking van de EU.

Volgens de delegaties moeten naast de programma's die momenteel in Europa lopen, initiatieven worden ontplooid om jongeren nauwer te betrekken bij beslissingen waar zij de gevolgen van ondervinden.

Hierbij moet worden vermeld dat de discussie plaatsvond op een moment dat de betrekkingen tussen de EU en haar burgers hoog op de agenda staat. Het is een van de vele debatten die nog zullen plaatsvinden over de toekomst van Europa om na te gaan hoe de burgers vinden dat de EU zich verder moet ontwikkelen en welke prioriteiten zij moet stellen.

DIVERSEN

De Raad kreeg informatie van het voorzitterschap over de volgende aangelegenheden:

UNESCO-overeenkomst inzake de bescherming van de verscheidenheid van culturele inhoud en artistieke expressie (13419/05);

Werkrooster van de Raad op het gebied van cultuur 2005-2006 (13420/05);

Het programma "Burgers voor Europa" (13422/05).

De Raad kreeg voorts informatie van de Commissie over de volgende aangelegenheden:

Europees jaar mobiliteit van werknemers 2008 (13094/05);

Europees handvest voor kwaliteit bij mobiliteit (12639/05);

Hoofdvaardigheden voor levenslang leren (13425/05);

De Europese indicator van het taalvermogen (11704/05).

De Raad werd tevens door de Duitse delegatie geïnformeerd over het resultaat van de conferentie "Europese jeugd komt op voor verscheidenheid en verdraagzaamheid" (Berlijn 6-9 november 2005).

ANDERE GOEDGEKEURDE PUNTEN

CULTUUR

Samenwerking op het gebied van openbare archieven

De Raad nam een aanbeveling aan die de samenwerking in de EU op het gebied van openbare documentenarchieven moet versterken (13255/05).

In een resolutie van de Raad van 6 mei 2003 werd benadrukt dat archieven belangrijk zijn voor het begrip van de Europese geschiedenis en cultuur en voor de democratische werking van de samenleving.

De Raad beveelt nu aan dat een groep van deskundigen uit de lidstaten en de instellingen van de EU gaat zorgen voor samenwerking en coördinatie met betrekking tot aangelegenheden betreffende archieven, en een vervolg geven aan de uitvoering van de volgende prioritaire maatregelen:

behoud van archieven en het voorkomen van beschadiging ervan;

versterking van de interdisciplinaire samenwerking inzake elektronische documenten en archieven;

ontwikkeling en beheer van een internetportaal voor documenten en archieven;

bevordering van de beste handelwijze met betrekking tot nationale en Europese wetgeving inzake het beheer van en de toegang tot documenten en archieven;

aanneming van maatregelen ter voorkoming van diefstal van archiefdocumenten.

EXTERNE BETREKKINGEN

Europees-mediterrane associatieovereenkomsten - Landbouwproducten en visserijproducten

De Raad nam een besluit aan waarbij de Commissie wordt gemachtigd te onderhandelen over wederzijdse handelsconcessies op het gebied van landbouwproducten, verwerkte landbouwproducten en visserijproducten met Algerije, Egypte, Jordanië, Israël, Libanon, Marokko, de Palestijnse Autoriteit en Tunesië.

Chili - Wijn, gedistilleerde dranken en gearomatiseerde dranken

De Raad nam een besluit aan waarbij de Commissie wordt gemachtigd onderhandelingen te beginnen met het oog op de actualisering van de overeenkomsten met Chili over de handel in wijn en gedistilleerde en gearomatiseerde dranken.

Deze overeenkomsten zijn sinds februari 2003 van kracht en bevatten lijsten van wederzijds beschermde geografische aanduidingen, traditionele uitdrukkingen, kwaliteitsaanduidingen en een lijst van handelsmerken.

Westelijke Balkan - Uitzonderlijke handelsmaatregelen

De Raad stelde een verordening vast tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2007/2000 tot vaststelling van uitzonderlijke handelsmaatregelen ten behoeve van de landen en gebieden die deelnemen aan of verbonden zijn met het stabilisatie- en associatieproces van de EU (13318/05).

Het doel van de verordening is dat het huidige stelsel van handelspreferenties tot 31 december 2010 wordt voortgezet. Ook wordt de tekst van Verordening (EG) nr. 2007/2000 aangepast aan de nieuwe situatie inzake invoervoorwaarden voor textiel uit Montenegro en Kosovo naar aanleiding van de ondertekening van een bilaterale textielhandelsovereenkomst tussen de EU en Servië op 31 maart 2005. Tenslotte houdt de verordening rekening met de wijziging van de naam van de Federale Republiek Joegoslavië in Servië en Montenegro, en met het feit dat de Republiek Montenegro, de Republiek Servië en Kosovo aparte douanegebieden vormen.

De verordening is van toepassing met ingang van 1 januari 2006.

Tijdelijke opvang van een aantal Palestijnen

De Raad stelde een gemeenschappelijk standpunt vast waarbij de geldigheidsduur van nationale vergunningen voor Palestijnen die naar aanleiding van de belegering van de Geboortekerk door Israëlische strijdkrachten in 2002 uit Betlehem waren geëvacueerd om in de EU te verblijven, met een jaar is verlengd (13331/05).

(Zie voor verdere bijzonderheden Mededeling aan de Pers nr. 9017/02 ).

Politiemissie van de Europese Unie voor de Palestijnse Gebieden - Mandaat van de speciale vertegenwoordiger

De Raad nam een gemeenschappelijk optreden aan waarbij een politiemissie van de EU voor de Palestijnse Gebieden wordt ingesteld (zie Mededeling aan de Pers nr. 14402/05).

Ook nam de Raad een gemeenschappelijk optreden aan tot wijziging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de EU voor het vredesproces in het Midden-Oosten, de heer Marc Otte, om rekening te houden met de nieuwe politiemissie van de EU (13526/05).

GEMEENSCHAPPELIJK BUITENLANDS EN VEILIGHEIDSBELEID

Oezbekistan - Visumverbod en wapenembargo

De Raad stelde een gemeenschappelijk standpunt en een verordening vast betreffende beperkende maatregelen tegen Oezbekistan, in aansluiting op de gebeurtenissen van mei 2005 in Andijan (10910/05, 13294/05 en voor meer informatie zie Mededeling aan de pers nr. 14392/05).

Waarnemingsmissie in Atjeh - Overeenkomst met Zwitserland

De Raad hechtte zijn goedkeuring aan de sluiting van een overeenkomst met Zwitserland over deelname van dat land aan de EU-waarnemingsmissie in Atjeh (Indonesië).

INTERNE MARKT

Stelsel van vergoedingen die aan het Europees Geneesmiddelenbureau dienen te worden betaald

De Raad stelde een verordening vast tot wijziging van Verordening nr.
297/95 inzake de vergoedingen die aan het Europees Geneesmiddelenbureau (EMEA) dienen te worden betaald naar aanleiding van de recente herziening van de geneesmiddelenwetgeving van de EU waarbij aan het EMEA nieuwe taken en verantwoordelijkheden zijn verleend (13167/05).

De voornaamste doelstellingen van de verordening zijn de volgende:

aanpassing van het huidige stelsel van vergoedingen aan de herziene wetgeving en de nieuwe taken van het EMEA, daarbij rekening houdend met de ervaringen met het huidige stelsel;

ervoor zorgen dat het bedrag van de vergoedingen evenredig is aan de werkelijk door het EMEA verleende dienst;

vermindering van de financiële lasten voor de aanvragers, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan het vermogen van het EMEA zich van zijn taken te kwijten.

Met het oog op de samenhang is de verordening van toepassing met ingang van 20 november 2005, de datum waarop de hervorming van kracht wordt.

Procedures voor overheidsopdrachten

De Raad stelde een richtlijn vast houdende rectificatie van Richtlijn
2004/18/EG betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (3655/05).

De drempel voor opdrachten voor bepaalde diensten die voor meer dan 50% worden gesubsidieerd, moet in overeenstemming blijven met de drempel voor opdrachten voor diensten die door andere aanbestedende diensten dan centrale overheidsinstanties zijn geplaatst. De richtlijn is gecorrigeerd om ervoor te zorgen dat deze aanpassing ook bij de herziening van de drempels wordt toegepast.

De lidstaten moeten uiterlijk 31 januari 2006 aan de bepalingen van de richtlijn voldoen.

HANDELSBELEID

Antidumpingmaatregelen

Aziatische landen - Roestvrij stalen bevestigingsmiddelen

De Raad stelde een verordening vast tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van de voorlopige antidumpingrechten op roestvrijstalen bevestigingsmiddelen en delen daarvan uit China, Indonesië, Taiwan, Thailand en Vietnam en tot beëindiging van de procedure betreffende roestvrijstalen bevestigingsmiddelen en delen daarvan uit Maleisië en de Filipijnen (13476/05).

China - rijwielen

De Raad stelde een verordening vast tot beëindiging van de tussentijdse herzieningsprocedure betreffende de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op rijwielen uit de Volksrepubliek China (13482/05).

Wit-Rusland, Rusland en Oekraïne - kaliumchloride

De Raad stelde een verordening vast houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 3068/92 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van kaliumchloride van oorsprong uit Oekraïne, Rusland en Wit- Rusland (13479/05).

VS - Overeenkomst betreffende de handel in wijn

De Raad hechtte zijn goedkeuring aan de sluiting van een overeenkomst met de Verenigde Staten van Amerika betreffende de handel in wijn (13608/05).

ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Financiële bijdrage aan het Europees Ontwikkelingsfonds*

De Raad nam met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit aan tot vaststelling van de tweede tranche van de financiële bijdragen voor 2005 aan het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) (13987/05 en 13502/05).

Het totale bedrag van 220 miljoen euro zal door de vijftien lidstaten van vóór de EU-uitbreiding worden betaald om door de Commissie beheerde EOF- operaties te financieren voor hulpprojecten in Afrika, het Caribisch Gebied en de Stille Oceaan en in landen en gebieden overzee van de lidstaten. Daarnaast wordt nog eens 20 miljoen euro gefinancieerd door fondsen van de Europese Investeringsbank naar de Commissie over te schrijven.

VERVOER

Galileo - Samenwerking met Oekraïne

De Raad nam een besluit aan betreffende de ondertekening van een overeenkomst tussen de EU en Oekraïne die tot doel heeft de samenwerking inzake een civiel mondiaal satellietnavigatiesysteem te bevorderen (13240/05 en 13242/05).

De sectoren waarin zal worden samengewerkt zijn: radiospectrum, wetenschappelijk onderzoek en opleiding, industriële samenwerking, handels- en marktontwikkeling, normen, certificering en regulerende maatregelen, ontwikkeling van mondiale en regionale GNSS-grondaugmentatiesystemen, veiligheid, aansprakelijkheid en kostendekking.

Bevoegdverklaring voor luchtverkeersleiders*

De Raad stelde een gemeenschappelijk standpunt vast met het oog op de aanneming van een richtlijn tot verhoging van de veiligheidsnormen en tot verbetering van de werking van het communautaire
luchtverkeersleidingssysteem door de afgifte van een communautaire bevoegdverklaring voor luchtverkeersleiders (10724/05 en 13457/05 ADD1).

De beoogde vergunning is gebaseerd op een geharmoniseerde opleiding van leerling-luchtverkeersleiders en luchtverkeersleiders die hun taken uitoefenen onder de verantwoordelijkheid van verstrekkers van luchtvaartnavigatiediensten die hun diensten aanbieden voor bewegingen van luchtvaartuigen in het algemene luchtverkeer.

Over het algemeen is in het gemeenschappelijk standpunt rekening gehouden met de zorg om de veiligheid te vergroten alsmede met de mobiliteit en het vrije verkeer van de luchtverkeersleiders. Er worden communautaire normen ingevoerd betreffende de voorwaarden voor toegang tot het beroep, de kwalificatiestructuur, de inhoud van de basisopleiding en de talenkennis.

Het gemeenschappelijk standpunt zal aan het Europees Parlement worden toegestuurd met het oog op een tweede lezing in het kader van de medebeslissingsprocedure.

LANDBOUW

Olijfolie en tafelolijven - Sluiting van een internationale overeenkomst

De Raad nam een besluit aan tot goedkeuring van de sluiting van een internationale overeenkomst voor olijfolie en tafelolijven (13132/05).

De EU neemt 80% van de aandelen in deze overeenkomst voor haar rekening.

De overeenkomst zal volgens plan worden ondertekend tijdens een bijeenkomst van de Internationale Olijfolieraad in Madrid van 14-18 november 2005 om per 1 januari 2006 in werking te kunnen treden. Tenzij de Internationale Olijfolieraad anders beslist, blijft de nieuwe overeenkomst tot en met 31 december 2014 van kracht.

De vorige overeenkomst uit 1986 is in 1993 is aangepast en is sindsdien met telkens twee jaar verlengd.

BENOEMINGEN

Comité van de Regio's

De Raad heeft benoemingsbesluiten betreffénde het Comité van de Regio's aangenomen (14233/05 en 13726/05):

de heer Emilio Pérez Touriño, voorzitter van de Xunta de Galicia, ter vervanging van de heer Manuel Fraga Iribarne;

de heer Luciano Caveri, voorzitter van de autonome regio Val d'Aosta, als lid;

de heer Rosario Condorelli, loco-burgermeester van Sant'Agata Li Battiati (Catania), als plaatsvervanger;

zulks voor de verdere duur van hun ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met
25 januari 2006.

Europees Economisch en Sociaal Comité

De Raad nam een besluit aan houdende benoeming als lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité (13533/05):

de heer Georges Liarokapis ter vervanging van de heer Claude Cambus

zulks voor de verdere duur van zijn ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met
20 september 2006.


---

Artikel 2 van het Commissievoorstel maakt geen deel uit van de goedgekeurde tekst.
Door de Commissie voorgestelde begroting: ¬ 1.055 miljoen. Artikel 2 van het Commissievoorstel maakt geen deel uit van de goedgekeurde tekst. E 1.055 miljoen.
Artikel 2 van het Commissievoorstel maakt geen deel uit van de goedgekeurde tekst.
Door de Commissie voorgestelde begroting: E 408 miljoen. Besluit 1419/1999/EG van het Europees Parlement en de Raad van
25 mei 1999 tot vaststelling van een communautaire actie voor het evenement "Culturele Hoofdstad van Europa" voor het tijdvak 2005 tot
2019 (PB L 166 van 1.7.1999,blz. 1), gewijzigd bij Besluit 649/2005/EG (PB L 117 van 4.5.2005, blz. 20).
Zie vorige voetnoot.
Zie vorige voetnoot.
Besluit 2000/C9/01 van de Raad van 17 december 1999 inzake de aanwijzing van twee juryleden door de Raad (PB C 9 van 13.1.2000, blz.
1).
Artikel 15 van het Commissievoorstel maakt geen deel uit van de goedgekeurde tekst.
De voorgestelde begroting bedroeg 13.620 miljoen euro. Doc. 7619/1/05.
Doc. 6905/04.
Doc. 8437/05 + ADD 1.
Doc. 7619/1/05.
Doc. 10205/05 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt). Doc. 6905/04.
Artikel 13 van het Commissievoorstel maakt geen deel uit van de goedgekeurde tekst.
Voorgestelde begroting: E 915 miljoen. Doc. 14441/01 - COM(2001) 681 def.
PB C 119 van 22.5.2002, blz. 6.
PB C 168 van 13.7.2002, blz. 2-5.

7619/1/05. Conclusie 37.

9679/05 - COM(2005) 206 def.
PB C 113 van 13.5.2003, blz. 2.