De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
ons kenmerk:
datum: 29-11-2004
onderwerp: Feitelijke vragen amvb artikel 75 Flora- en faunawet
(Kamerstuk 29 446) TRCJZ/2004/6243
Bijlagen:
Geachte Voorzitter,
Hierbij ontvangt u de antwoorden op de vragen van de vaste commissie
voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het besluit houdende
wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband
met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele
andere wijzigingen.
1.
Kunnen er, gezien het oordeel van de Raad van State dat het van groot
belang is dat de voorgestelde wijzigingen van het vrijstellingsbesluit
gepaard gaan met voltooiing van de implementatie van artikel 6 van de
Habitatrichtlijn, afstemmingsproblemen gaan ontstaan als bijvoorbeeld
gedragscodes (die vijf jaar geldig zijn, en gebaseerd zijn op 'oude'
wet- en regelgeving) en het randvoorwaardelijk kader niet meer
overeenstemmen met op dat moment geldende wet- en regelgeving? Kunnen
er met de voorgestelde aanpak toch extra uitvoeringsproblemen en
onduidelijkheden ontstaan?
In het nader rapport naar aanleiding van het advies van de Raad van
State onderschrijf ik het oordeel van de Raad dat een goede afstemming
tussen het besluit en implementatie van de
gebiedsbeschermingsbepalingen van de Habitatrichtlijn van belang is.
Ik heb aangegeven dat het echter niet noodzakelijk is om eerst de
gebiedsbeschermingsbepalingen te implementeren en vervolgens het
besluit vast te stellen.
Zowel in het besluit als in het wetsvoorstel tot wijziging van de
Natuurbeschermingswet 1998 wordt uitvoering gegeven aan verplichtingen
uit de Habitatrichtlijn. Voor zover het besluit raakvlakken heeft met
het wetsvoorstel stemt het besluit overeen met het wetsvoorstel.
Het is dan ook niet te verwachten dat afstemmingsproblemen of extra
uitvoeringsproblemen zullen ontstaan.
2.
Kunt u een nadere toelichting geven op uw stelling dat bezien zal
moeten worden hoeveel waarde voornoemde vrijstellingen en ontheffingen
voor de praktijk kunnen hebben? Kunt u hierbij ook aangeven of de
ruimte die de Vogel- en Habitatrichtlijnen bieden in het onderhavige
besluit nu echt maximaal wordt benut?
De passage die aangehaald wordt, is opgenomen in het nader rapport
naar aanleiding van het advies van de Raad van State. Ik heb die
opmerking gemaakt in het kader van de discussie over de ruimte die
bestaat tussen 'opzettelijk' en 'niet opzettelijk' handelen. De
Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verbieden veelal het opzettelijk
handelen, zoals bijvoorbeeld het verbod tot het opzettelijk doden van
vogels. De Flora- en faunawet daarentegen verbiedt over het algemeen
ook het onopzettelijk handelen.
Met het besluit wordt dit verschil voor een belangrijk gedeelte
weggenomen. Er zijn vrijstellingen in het besluit verleend en nieuwe
mogelijkheden tot verlening van een ontheffing gecreeërd, waarmee het
'onopzettelijk handelen' wordt of kan worden toegestaan.
Het Hof van Justitie legt het 'opzettelijk' handelen ruim uit. Er is
al snel sprake van opzettelijk handelen. Hiermee is in het besluit
rekening gehouden door de vrijstellingen voor de soorten waarvoor dit
noodzakelijk is, te koppelen aan het handelen volgens gedragscodes. In
deze gedragscodes dient aangegeven te worden op welke wijze zorgvuldig
gewerkt zal worden. Als desondanks toch bijvoorbeeld dieren gedood
worden, is sprake van niet opzettelijk handelen.
Mijn stelling in het nader rapport dient geplaatst te worden in deze
context. Ik verwacht wel degelijk dat de vrijstellingen en nieuwe
mogelijkheden om ontheffing te verlenen waarde kunnen hebben voor de
praktijk. Echter, dit gaat niet zover dat tijdens uitvoering van
werkzaamheden en gebruik geen rekening meer behouden hoeft te worden
met de bescherming van soorten. Er dient nog altijd een inspanning
geleverd te worden voorafgaand aan en tijdens de werkzaamheden om
bijvoorbeeld het doden van beschermde dieren te vermijden.
3., 20. en 21.
Kunt u, gezien de mogelijke consequenties van begrippen ten aanzien
van de uitvoering en rechtszekerheid, een nadere toelichting geven op
de volgende definities zoals gehanteerd in het besluit: 'significant
effect', 'wezenlijke invloed', 'redelijke zekerheid', 'zorgvuldig
handelen', 'al het redelijke doen of nalaten', 'belangrijke overlast',
'ernstige schade' en 'reële schade'?
Wat wordt in artikel 2, derde lid, onderdeel f, bedoeld met 'ernstige
schade'? Welke definitie wordt gehanteerd?
Wat wordt in artikel 2, derde lid, onderdeel f, bedoeld met
'belangrijke overlast'? Welke definitie wordt gehanteerd?
Het gaat hier niet om definities, maar om criteria waarover van geval
tot geval een beoordeling dient plaats te vinden. Per situatie dient
een weging te worden gemaakt, waarbij de concrete omstandigheden van
het geval leiden tot invulling van de termen.
Definiëring van de termen op voorhand kan leiden tot een ongewenste
inperking van de reikwijdte van de termen. Voor wat betreft begrippen
die hun grondslag hebben in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn,
zoals bijvoorbeeld de term 'ernstige schade', geldt bovendien dat het
risico bestaat dat onjuiste implementatie van de richtlijnen
plaatsvindt.
Overigens ben ik voornemens om door middel van actieve voorlichting
bekendheid te geven aan de inhoud van het besluit. Ik verwijs hiervoor
naar de vragen 36 en 38.
4.
Is er onderzocht welke negatieve effecten deze wijziging heeft voor de
natuurwaarden?
Bij het opstellen van het besluit is bezien wat de gevolgen zijn van
het besluit voor de natuurwaarden. Het besluit is dusdanig ingericht
dat een gunstige staat van instandhouding van de soort gewaarborgd is.
Dit wordt bereikt doordat de zorgplicht uit artikel 2 van de Flora- en
faunawet onverkort van toepassing is. Voor de soorten die bescherming
genieten krachtens de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn extra
waarborgen opgenomen in de vorm van gedragscodes. Door monitoring zal
de vinger aan de pols worden gehouden voor wat betreft de effecten van
het besluit op beschermde soorten. In het antwoord op vraag 48 ga ik
nader in op de wijze waarop monitoring plaatsvindt.
5. en 10.
Kunt u onderbouwen dat deze wijziging voldoet aan de grondslag van de
Flora- en faunawet, namelijk erkenning van intrinsieke waarde van
flora en fauna?
Deelt u de mening dat deze AmvB de wettelijke bescherming van flora en
fauna voor enkele soorten verlegt van de erkenning van intrinsieke
waarde naar soortenbescherming? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe wordt
deze wettelijke incoherentie tussen de AmvB en de grondslag van de
Flora- en faunawet opgelost?
De vrijstellingen in het besluit houden geen vogelvrijverklaring in.
De vrijstellingen zijn nodig om maatschappelijke activiteiten beter te
kunnen combineren met bescherming van soorten. Doordat de zorgplicht
uit artikel 2 van de Flora- en faunawet in acht dient te worden
genomen en in diverse artikelen van het besluit zorgvuldigheidseisen
worden gesteld, wordt recht gedaan aan de intrinsieke waarde van het
dier.
6., 7., 8.
Bieden de gedragscodes voldoende basis voor naleving?
Kunt u garanderen dat bedrijfstakken in de praktijk handelen conform
de gedragscodes? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, welke conclusies
trekt u daaruit?
Op welke wijze controleert de overheid of een bedrijf in de praktijk
handelt conform de gedragscode? Bevatten de gedragscodes ook een
zelfcontrolesysteem? Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet?
In paragraaf 3.3 van de nota van toelichting bij het besluit is
beschreven in hoeverre verwacht mag worden dat het besluit wordt
nageleefd. Gelet op het feit dat meerdere doelgroepen hebben verzocht
om algemeen geldende vrijstellingen voor reguliere regelmatig
terugkerende werkzaamheden of gebruik zal over het algemeen gesproken
de wil bestaan het besluit en de gedragscodes na te leven. Controle is
voorzien en zal het nalevingsniveau bevorderen.
De AID zal toezien op de naleving van het besluit. De AID beschikt
over circa 30 fte op jaarbasis voor de handhaving van
natuurregelgeving. De handhaving van het besluit vindt binnen deze
capaciteit plaats.
Als de AID tijdens controles stuit op een handeling als bedoeld in
artikel 8 tot en met 12 van de Flora- en faunawet, zal nagegaan dienen
te worden of hiervoor een vrijstelling geldt dan wel hiervoor een
ontheffing is verleend. De AID zal de beschikking krijgen over
goedgekeurde gedragscodes, zodat medewerkers van de AID kunnen nagaan
of gehandeld is conform een goedgekeurde gedragscode.
Het besluit schrijft niet voor dat gedragscodes een
zelfcontrolesysteem dienen te bevatten. Met een gedragscode kan een
sector echter aantonen maatschappelijk verantwoord te ondernemen.
Hiermee kan een gedragscode een bijdrage leveren aan de versterking
van de sociale controle binnen een sector.
9. en 29.
Op welke wijze wordt opgetreden tegen bedrijven of particulieren die
niet handelen conform de gedragscodes? Wat zijn de wettelijke
sanctiemogelijkheden op overtredingen van de gedragscode?
Wat gebeurt er wanneer, nadat een vrijstelling is verleend, wordt
vastgesteld dat er onzorgvuldig gehandeld is? Wordt in dat geval
compensatie geregeld voor de schade aan de natuur?
Ingevolge artikel 16b, tweede lid, onderdeel b, (artikel III,
onderdeel R, van het besluit) gelden de vrijstellingen voor reguliere
werkzaamheden en gebruik slechts ten aanzien van minder algemeen
voorkomende soorten, vogels en soorten die vermeld zijn in bijlage 1
bij het besluit en in bijlage IV van de Habitatrichtlijn, indien
aantoonbaar gehandeld wordt conform een door mij goedgekeurde
gedragscode. Als dit niet het geval is, geldt geen vrijstelling.
Indien men evenmin beschikt over een ontheffing, is sprake van een
overtreding van de artikelen 8 tot en met 12 van de Flora- en
faunawet. Uitgangspunt is dat tegen dergelijke overtredingen wordt
opgetreden.
Er zijn bestuursrechtelijke en strafrechtelijke sanctiemogelijkheden
op overtredingen van deze artikelen. Ik verwijs hiervoor naar
paragraaf 3.2 van de nota van toelichting. De wet biedt geen
mogelijkheden om als sanctie compensatie voor te schrijven, indien
schade aan de natuur wordt gedaan.
11. en 12.
Is de Raad van State om advies gevraagd over de compatibiliteit van de
AmvB met de erkenning van intrinsieke waarde als grondslag van de
Flora- en faunawet? Zo ja, wat waren haar bevindingen? Zo neen, waarom
niet?
Is de Raad van State om advies gevraagd over de compatibiliteit van de
AmvB met de Vogel- en Habitatrichtlijnen? Zo ja, wat waren haar
bevindingen? Zo neen, waarom niet?
Het besluit is integraal ter advisering aan de Raad van State
voorgelegd. Hierbij is niet specifiek om advies gevraagd ten aanzien
van de verenigbaarheid van het besluit met de erkenning van de
intrinsieke waarde van het dier en de verhouding van het besluit met
de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn.
De Raad gaat in zijn advies niet in op de intrinsieke waarde van het
dier. In het antwoord op de vragen 5. en 10. beschrijf ik hoe het
besluit zich verhoudt tot het uitgangspunt van de intrinsieke waarde
van het dier.
In zijn advies besteedt de Raad wel aandacht aan de verhouding van het
besluit met de richtlijnen. Gelet op de richtlijnen en jurisprudentie
van het Hof van Justitie plaatst de Raad enkele kanttekeningen bij
artikel III, onderdelen C, D en R, van het besluit. De Raad geeft
echter aan dat dit strikt genomen zou betekenen dat in geen enkel
geval, waarin een exemplaar van een in de richtlijnen beschermde
vogel-, dier- of plantensoort wordt aangetast of verontrust,
vrijstelling of ontheffing meer zou kunnen worden verleend voor de
uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en
onderhoud in de landbouw en in het bosbeheer, voor bestendig gebruik
en voor de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke
inrichting of ontwikkeling. De Raad is van mening dat dit in de
praktijk tot onwerkbare situaties kan leiden.
De Raad adviseert uiteindelijk de effecten van de gewijzigde
uitvoering van de richtlijnen met het oog van de evaluatie van de
richtlijnen op EG-niveau te betrekken in de verslaglegging die is
voorgeschreven in artikel 12 van de Vogelrichtlijn en artikel 17 van
de Habitatrichtlijn. In het nader rapport heb ik toegezegd dat te
zullen doen.
13.
Hoe verenigt uw besluit om ongelimiteerde landelijke vrijstelling voor
het konijn te verlenen zich tot uw eerdere vaststelling dat als gevolg
van het Viraal Haemorrhagisch Syndroom in bepaalde gebieden het konijn
vrijwel is uitgestorven (TK 2003/2004, aanhangsel van de handelingen,
nr. 1476)?
Ik ben voornemens het konijn aan te wijzen op grond van artikel 16b,
tweede lid, onderdeel a, van het besluit. Door deze aanwijzing zullen
de vrijstellingen, bedoeld in artikel 16b, eerste lid, gaan gelden
voor het konijn. Deze vrijstellingen hebben uitsluitend betrekking op
werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud,
bestendig gebruik en op werkzaamheden in het kader van ruimtelijke
ontwikkeling en inrichting. Van een ongelimiteerde landelijke
vrijstelling voor het konijn is dan ook geen sprake.
In gebieden waar het konijn thans voorkomt, zullen voornoemde
werkzaamheden en gebruik geen ongunstige invloed hebben op de staat
van instandhouding van de soort. Dat de konijnenpopulatie te lijden
heeft onder een virusepidemie (Viraal Haemorrhagisch Syndroom/Rabbit
Haemorrhagic Disease) doet niet af aan het feit dat het konijn in
Nederland over het gehele land gemeten een algemene soort is.
Gebruikmaking van de vrijstellingen als hier bedoeld zal niet van
invloed zijn op het herstel van de konijnenstand op die plaatsen waar
de stand is achteruitgegaan.
14.
Waarom is de bouwsector er tot op heden niet in geslaagd om door
middel van goede werkplanning en tijdige vergunningaanvraag
vertragingen in werkzaamheden te voorkomen?
Het is belangrijk om bij het maken van plannen al in een vroeg stadium
rekening te houden met ecologie. Veel problemen komen eruit voort dat
pas op het allerlaatste moment, als de fundamentele keuzes al zijn
gemaakt, aanpassingen in de planning, locatie, e.d. verricht moeten
worden vanwege de aanwezigheid van beschermde soorten. Het komt echter
ook voor dat, ondanks een goede planning en een tijdige aanvraag van
een ontheffing, vertraging in de werkzaamheden ontstaat als gevolg van
de soortenbeschermingsregelgeving. Met het besluit wordt beoogd dit te
voorkomen.
15, 18, 30
In hoeverre gaat het in artikel 2, derde lid, onderdelen h, i en j om
'belangen'? Is hier niet veeleer sprake van activiteiten? Zo neen,
waarom niet?
Is elke uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke
inrichting en ontwikkeling een 'belang'?
Hoe werken de belangen die in artikel 2 worden opgesomd, die meer
lijken op activiteiten waarvan het belang moet worden aangetoond, door
in de wet?
De belangen die in artikel 2, derde lid, worden gesomd zijn
vastgesteld op basis van artikel 75, vijfde lid, onderdeel e, van de
Flora- en faunawet. Artikel 75, vijfde lid, onderdeel e, van de Flora-
en faunawet biedt een basis om bij algemene maatregel van bestuur
belangen aan te wijzen met het oog waarop vrijstelling of ontheffing
kan verleend ten aanzien van vogels en soorten die vermeld zijn in
bijlage IV van de Habitatrichtlijn en in bijlage 1 bij het besluit.
In artikel 2, derde lid, onderdelen h, i en j, (artikel III, onderdeel
C, van het besluit) gaat het om activiteiten, die tevens beschouwd
kunnen worden als een belang met het oog waarop ontheffing of
vrijstelling verleend kan worden.
Uit het besluit volgt dat elke uitvoering van werkzaamheden in het
kader van ruimtelijke inrichting en ontwikkeling aangemerkt wordt als
een 'belang'.
1 6., 17., 24., 25.
Klopt de veronderstelling dat een ingreep slechts zelden de gunstige
staat van een soort in zijn Europese verspreidingsgebied in gevaar
brengt, zodat er in de praktijk vrijwel nooit sprake zal zijn van
'wezenlijke invloed' conform het besluit (o.a. artikel 2b, tweede lid,
onderdeel b)? Zo neen, waarom niet?
Hoe wordt vastgesteld dat er geen 'wezenlijke invloed' is op de soort?
Klopt het dat het besluit een lager beschermingsniveau biedt dan de
Habitatrichtlijn, aangezien het bij de Habitatrichtlijn vooral gaat om
bescherming van regionale of lokale populaties van beschermde soorten,
terwijl het in artikel 2b, tweede lid, gaat om bescherming van soorten
in hun Europese verspreidingsgebied? Zo neen, waarom niet? Kunt u
concreet aangeven op welke wijze artikel 2b, tweede lid,
Habitatrichtlijn-proof is met betrekking tot het beschermingsniveau?
Wat moet worden verstaan onder 'geen wezenlijke invloed ',
zoals onder andere genoemd in artikel 2? Op welk niveau (lokaal,
landelijk) mag er geen wezenlijke invloed optreden? Welke (Europese)
jurisprudentie is er over de interpretatie van het begrip 'wezenlijke
invloed' (zoals o.a. genoemd in artikel 5 van de Vogelrichtlijn)?
De Habitatrichtlijn schrijft voor dat moet worden getoetst op
populatieniveau. De Flora- en faunawet schrijft voor dat moet worden
getoetst op soortniveau. De definitie van soort in de Flora- en
faunawet is zodanig dat in voorkomende gevallen voor 'soort' ook
'populatie' kan, en als de richtlijn dat voorschrijft, moet worden
gelezen.
Er zijn drie vormen van populaties te onderscheiden:
a. a. geïsoleerde populatie: Dit is een, om voor wat voor reden dan
ook, geïsoleerde groep individuen die tot dezelfde soort behoren.
Binnen een dergelijke populatie is geen uitwisseling van
individuen met andere populaties mogelijk.
b. b. deelpopulatie: Dit is een populatie die samen met andere
populaties deel uitmaakt van een metapopulatie en waarbij
uitwisseling van individuen met andere deelpopulaties mogelijk is.
c. c. metapopulatie: Dit is een geheel van deelpopulaties waartussen
uitwisseling van individuen mogelijk is.
Afhankelijk van met welke populatievorm men van doen heeft en
afhankelijk van de karakteristieke eigenschappen van de soort moet de
invloed van een ingreep lokaal, regionaal, landelijk of zelfs Europees
worden gewogen. Invloeden op de in Nederland voorkomende geïsoleerde
populatie van de muurhagedis, welke soort slechts over een zeer kleine
actieradius beschikt, moeten anders worden gewogen dan invloeden op
een soort als de bruinvis, die de gehele Noordzee en verder tot zijn
beschikking heeft en die beschikt over een zeer grote actieradius. In
het geval van de muurhagedis moet lokaal worden gekeken naar al dan
niet wezenlijke invloeden, in het geval van de bruinvis kan de gehele
West-Europese populatie erbij worden betrokken.
In de regel zal geen sprake zijn van wezenlijk invloed als een
(populatie van een) soort effecten op zodanige wijze zelf kan opvangen
of, al dan niet op termijn, kan tenietdoen, dat geen afbreuk wordt
gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.
De staat van instandhouding wordt als gunstig beschouwd wanneer de
populatie van de soort een levensvatbare component is en blijft van de
natuurlijke habitat waarin deze voorkomt, het natuurlijke
verspreidingsgebied niet kleiner wordt of lijkt te worden en er
voldoende habitat bestaat en zal blijven bestaan om de soort ook op de
lange termijn in stand te houden.
Uit het voorgaande volgt dat het beschermingsniveau dat voortvloeit
uit artikel 2b, tweede lid, (artikel I, onderdeel D, van het besluit)
in overeenstemming is met het beschermingsniveau dat voorgeschreven
wordt door de Habitatrichtlijn.
Voor zover mij bekend, bestaat nog geen jurisprudentie over het begrip
'wezenlijke invloed'.
19.
Kunt u onderbouwen dat het verlenen van ontheffing voor de belangen
genoemd in artikel 2, derde lid, onderdelen h, i en j, past binnen de
Vogel- en Habitatrichtlijnen?
Artikel 9 van de Vogelrichtlijn en artikel 16 van de Habitatrichtlijn
beschrijven limitatief de belangen met het oog waarop afgeweken kan
worden van de verbodsbepalingen uit de richtlijnen. De belangen,
genoemd in artikel 2, derde lid, onderdelen h, i en j, zijn niet
vermeld in artikel 9 van de Vogelrichtlijn en artikel 16 van de
Habitatrichtlijn.
Een vergelijking tussen de tekst van de verboden in de Vogelrichtlijn
en Habitatrichtlijn enerzijds en de tekst van de verboden in de
artikelen 8 tot en met 12 van de Flora- en faunawet anderzijds leert
echter dat de nationale verboden op onderdelen strenger geformuleerd
zijn dan de verboden in de richtlijnen. Van deze ruimte kan gebruik
gemaakt worden om vrijstelling of ontheffing te verlenen van de
strengere nationale verboden, zonder dat sprake is van overtreding van
de verbodsbepalingen uit de richtlijnen.
In de artikelen 2b, 2c en 2d (artikel III, onderdeel D, van het
besluit) zijn nadere voorschriften opgenomen omtrent verlening van
vrijstelling of een ontheffing voor de belangen, genoemd in artikel 2,
derde lid, onderdelen h, i en j. Deze voorschriften waarborgen dat met
verlening van vrijstelling of ontheffing niet verder gegaan wordt dan
toegestaan is gelet op de verbodsbepalingen in de richtlijnen.
Paragraaf 2.2 van de nota van toelichting bevat een uitgebreide
beschrijving van de gekozen systematiek en de verenigbaarheid met de
Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn.
22.
Hoe vaak zal naar uw inschatting gebruik gemaakt gaan worden van de
vrijstelling conform artikel 2, derde lid, onderdelen h, i en j?
Vrijstellingen voor de in artikel 2, derde lid, onderdelen h, i en j,
genoemde belangen zijn verleend in artikel 16b (artikel III, onderdeel
R, van het besluit). De vrijstellingen gelden voor bepaalde soorten
slechts, voorzover aantoonbaar gehandeld wordt conform een door mij
goedgekeurde gedragscode. De verwachting is dat diverse sectoren een
gedragscode zullen opstellen. Gelet hierop en gelet op het feit dat de
vrijstellingen gelden voor reguliere, regelmatig voorkomende
werkzaamheden en gebruik schat ik in dat vaak gebruik gemaakt zal
worden van de vrijstellingen voor de in artikel 2, derde lid,
onderdelen h, i en j, genoemde belangen.
Overigens betekent dit niet dat beschermde dieren of planten ook vaak
gedood, verontrust of vernield zullen worden. Bij uitoefening van de
werkzaamheden en het gebruik zal men immers zorgvuldig moeten
handelen. Dieren en planten zullen slechts gedood, verontrust of
vernield worden als dit onvermijdelijk is. Mocht dit toch gebeuren,
dan voorkomen de vrijstellingen in artikel 16b dat sprake is van een
overtreding van de verbodsbepalingen in de artikelen 8 tot en met 12
van de Flora- en faunawet.
23., 26., 32.
Tot wie richt de bepaling dat 'zorgvuldig wordt gehandeld' (o.a.
artikel 2b, tweede lid, onderdeel b) zich? Met andere woorden, wie
moet er op grond van deze bepaling 'zorgvuldig handelen'?
Wie is bevoegd gezag bij de verlening van de vrijstelling bedoeld in
de artikelen 2b, 2c en 2d?
Kunt u nader verklaren wat verstaan wordt onder 'zorgvuldig handelen'?
Hoe kan worden vastgesteld of inderdaad zorgvuldig gehandeld gaat
worden, respectievelijk gehandeld is?
In diverse artikelen in het besluit is omschreven wat in elk geval
verstaan dient te worden onder zorgvuldig handelen. Ik verwijs in dit
verband naar artikel III, onderdeel D (artikel 2c, derde lid,
onderdeel b, en artikel 2d, vijfde lid) en artikel III, onderdeel R
(artikel 16c, eerste lid, onderdeel b) van het besluit.
In de artikelen 2b, 2c en 2d (artikel III, onderdeel D, van het
besluit) zijn nadere voorwaarden opgenomen die in acht dienen te
worden genomen bij het nemen van een beslissing omtrent verlening van
een vrijstelling of een ontheffing ten aanzien van vogels en soorten
die vermeld zijn in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1
bij het besluit. Onder meer is bepaald dat slechts vrijstelling of
ontheffing verleend kan worden als zorgvuldig wordt gehandeld.
De artikelen 2b, 2c en 2d richten zich op de overheid. Vrijstellingen
worden op grond van artikel 75, eerste en tweede lid, van de Flora- en
faunawet bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij
ministeriële regeling verleend. Ontheffingen kunnen door mij worden
verleend op grond van artikel 75, derde lid, van de Flora- en
faunawet.
Het begrip 'zorgvuldig wordt gehandeld' als bedoeld in de artikelen
2b, 2c en 2d richt zich tot degene die uiteindelijk de handeling gaat
verrichten waarvoor vrijstelling of ontheffing verleend gaat worden.
27. en 28.
Wanneer wordt vrijstelling en wanneer wordt ontheffing verleend?
Waarom?
Hoe gaat de procedure eruit zien bij de aanvraag voor vrijstelling?
Zal een vrijstelling algemeen geldend zijn?
Vrijstelling wordt verleend als het gewenst is om voor een categorie
van gevallen uitzondering te maken op een verbod. Ontheffing wordt
verleend om in individuele gevallen uitzondering te maken op een
verbod.
Voor wat betreft vogels en soorten die vermeld zijn in bijlage IV van
de Habitatrichtlijn en bijlage 1 bij het besluit kan slechts
vrijstelling of ontheffing worden verleend als de voorwaarden in acht
zijn genomen die beschreven zijn in de artikelen 2b, 2c en 2d.
Zoals opgemerkt bij het antwoord op de vragen 23, 26 en 32 worden
vrijstellingen op grond van artikel 75, eerste lid, van de Flora- en
faunawet verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of
bij ministeriële regeling. Een aanvraagprocedure is hierbij niet aan
de orde.
31.
Is er verschil tussen verstoren en verontrusten? Zo neen, is artikel
2c, derde lid, sub c, waarin wordt gesteld dat verstoren zo veel
mogelijk moet worden beperkt (maar dus wel in beperkte mate is
toegestaan), dan in strijd met artikel 10 van de Flora- en faunawet
waarin staat dat het verboden is dieren opzettelijk te verontrusten?
Zo ja, wat is dat verschil?
De aangehaalde passage is niet alleen opgenomen in artikel 2c, maar
ook in artikel 2d. De formulering van de passage is afgeleid uit
artikel 11 van de Flora- en faunawet. Artikel 11 van de Flora- en
faunawet bepaalt dat het verboden is nesten, holen of andere
voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren,
behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te
vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.
Met de term 'verstoren' in artikel 11 van de Flora- en faunawet en
'verontrusten' in artikel 10 van de Flora- en faunawet is hetzelfde
bedoeld. Dat een verschillende term is gebruikt, is meer van
taalkundige aard. Als het gaat om dieren ligt het meer voor de hand de
term 'verontrusten' te gebruiken. Bij nesten e.d. ligt de term
'verstoren' meer voor de hand.
In artikel 2c, derde lid, onderdeel b, onder 2º, is bepaald dat
voorafgaand en tijdens de werkzaamheden of het gebruik in redelijkheid
alles zal worden verricht of gelaten om te voorkomen of zoveel
mogelijk te beperken dat nesten, holen of andere voortplantings- of
vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren worden verstoord. Als de
werkzaamheden en het gebruik op deze wijze plaatsvinden, zal een
eventuele verontrusting van dieren onopzettelijk plaatsvinden. Er is
dan geen sprake van strijd met artikel 10 van de Flora- en faunawet.
33.
Kunt u onderbouwen waarom bestaande knelpunten niet binnen de
bestaande wettelijke kaders opgelost hadden kunnen worden?
De verbodsbepalingen in de artikelen 8 tot en met 12 van de Flora- en
faunawet zijn ruim geformuleerd. Er is formeel gezien al snel sprake
van overtreding van de verbodsbepalingen. Bij de totstandkoming van de
wet werd verwacht dat dit geen problemen in de praktijk zou opleveren,
omdat het strafrechtelijke opportuniteitsbeginsel alle mogelijkheden
biedt om een goede middenweg te kunnen vinden tussen enerzijds het
belang van bescherming van soorten en anderzijds het belang van het
doorgang vinden van activiteiten waarbij beschermde dier- en
plantensoorten bijvoorbeeld gedood of verontrust worden.
In het maatschappelijke veld bestaat momenteel echter veel onzekerheid
als gevolg van de ruime verbodsbepalingen. Er vinden vele activiteiten
in het land plaats, die formeel gezien een overtreding van de
verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet met zich meebrengen. Men
vreest strafrechtelijke vervolging bij uitoefening van deze
activiteiten. Zonder wijzigingen binnen de bestaande wettelijke kaders
kan dit onzekere gevoel niet worden weggenomen. Derhalve is het
noodzakelijk om in wettechnische zin meer ruimte te bieden voor
regulier plaatsvindende activiteiten en gebruik.
34.
Waarom is het aantonen van de noodzaak voor ontheffing niet als
voorwaarde voor de ontheffing opgenomen?
Het is niet noodzakelijk om desbetreffende voorwaarde in het besluit
op te nemen. Artikel 75, derde, vierde en vijfde lid, van de Flora- en
faunawet geven de kaders aan die ik in acht moet nemen indien ik een
besluit neem omtrent verlening van een ontheffing. Binnen deze kaders
is ruimte om beleid te voeren. Ik voer thans reeds het beleid om bij
beslissingen omtrent verlening van een ontheffing mee te wegen in
hoeverre de noodzaak aanwezig is om ontheffing te verlenen.
35.
Kunt u specifiek aangeven welke belangen worden bedoeld in artikel 2
van het vrijstellingsbesluit op grond waarvan vrijstelling of
ontheffing kan worden verleend en die noch in de Vogelrichtlijn, noch
in de Habitatrichtlijn worden genoemd, maar die wel zijn afgeleid uit
deze richtlijnen? Kunt u per belang aangeven hoe deze zijn afgeleid
uit de genoemde richtlijnen?
Het belang 'veiligheid van het luchtverkeer' (artikel 2, derde lid,
onderdeel c) wordt wel genoemd in artikel 9 van de Vogelrichtlijn,
maar niet in artikel 16 van de Habitatrichtlijn. Dit belang kan echter
geschaard worden onder het belang 'openbare veiligheid' dat is genoemd
in artikel 16, eerste lid, onderdeel c, van de Habitatrichtlijn.
De belangen 'dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip
van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu
wezenlijk gunstige effecten' (artikel 2, derde lid, onderdeel e) en
'het voorkomen van ernstige schade aan vormen van eigendom, anders dan
gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren' (artikel 2,
derde lid, onderdeel f) zijn genoemd in artikel 16 van de
Habitatrichtlijn, maar niet in artikel 9 van de Vogelrichtlijn. Het is
desondanks mogelijk om vanwege deze belangen vrijstelling of
ontheffing te verlenen van de artikelen 9 tot en met 12 van de Flora-
en faunawet ten aanzien van vogels, omdat deze verbodsbepalingen
strenger geformuleerd zijn dan artikel 5 van de Vogelrichtlijn
voorschrijft. Artikel 5, onderdeel a, van de Vogelrichtlijn verbiedt
bijvoorbeeld het opzettelijk doden van vogels, terwijl artikel 10 van
de Flora- en faunawet het doden van vogels ook verbiedt als dit niet
opzettelijk geschiedt. Van de ruimte tussen de verbodsbepalingen van
de Flora- en faunawet en de richtlijnen is in het besluit gebruik
gemaakt.
De belangen 'belangrijke overlast veroorzaakt door dieren, behorende
tot een beschermde inheemse diersoort' (artikel 2, derde lid,
onderdeel g), 'de uitvoering van werkzaamheden in het kader van
bestendig beheer en onderhoud in de landbouw en in de bosbouw'
(artikel 2, derde lid, onderdeel h), 'bestendig gebruik' (artikel 2,
derde lid, onderdeel i) en 'de uitvoering van werkzaamheden in het
kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling' (artikel 2, derde
lid, onderdeel j) worden niet genoemd in de Vogelrichtlijn en
Habitatrichtlijn. Wel is het zo, dat het belang 'de uitvoering van
werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling'
onder omstandigheden gezien kan worden als 'dwingende redenen van
groot openbaar belang'.
Voor deze belangen geldt hetzelfde als de belangen 'dwingende redenen
van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of
economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten' en
'het voorkomen van ernstige schade aan vormen van eigendom, anders dan
gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren'. Er is
ruimte om vrijstelling of ontheffing te verlenen met het oog op deze
belangen, omdat de verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet strenger
geformuleerd zijn dan de verbodsbepalingen in de richtlijnen.
Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 2, paragraaf
2.1 van de nota van toelichting en de artikelsgewijze toelichting op
artikel III, onderdeel C, in de nota van toelichting.
36. en 38.
Kunt u een uitvoerige toelichting geven op de wijze waarop invulling
zal worden gegeven aan een goede voorlichting? Kunt u daarbij op alle
aspecten van de voorgenomen communicatiestrategie ingaan? Op welke
wijze zullen alle belanghebbenden bij het besluit actief worden
voorgelicht?
In hoeverre is de communicatiestrategie voor de Flora- en faunawet al
ontwikkeld?
Er is een communicatieplan opgesteld voor het besluit. Uitgangspunt
daarbij is het informeren van diverse belanghebbenden. De communicatie
is gericht op het goed kunnen uitvoeren en handhaven van de
regelgeving.
Bij publicatie van het besluit op 19 oktober j.l. is de website van
LNV voorzien van de benodigde informatie, zoals een lijst met
veelgestelde vragen en antwoorden en een overzicht en indeling van
alle beschermde soorten. Daarnaast is het LNV-loket geïnstrueerd om
vragen van burgers, bedrijven en overheden te beantwoorden.
Vóór de inwerkingtreding van het besluit zal een brochure gepubliceerd
worden met daarin een toelichting op de hoofdlijnen van het besluit en
een handreiking voor het opstellen van gedragscodes. Daarnaast zullen,
in overleg met redacties van diverse vakbladen, specifiek op de
doelgroep gerichte artikelen gemaakt worden over het besluit. Aan
verzoeken van belanghebbenden om een bijdrage te leveren aan
voorlichtingsbijeenkomsten over de Flora- en faunawet is mijn
ministerie in principe bereid te voldoen. Voor de handhavers zal ik
een handreiking opstellen, waarin de consequenties van het besluit
voor de handhaving duidelijk worden toegelicht.
De wijze van en de inhoud van communicatie worden afgestemd op de
behoefte van de belanghebbenden van het besluit. Input hiervoor wordt
onder andere verkregen uit de diverse overleggen met de
belanghebbenden en bijvoorbeeld een in te stellen lezerspanel.
Momenteel wordt een communicatiestrategie ontwikkeld voor gezamenlijke
communicatie over de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet.
De strategie bestaat uit een kernboodschap en een strategisch kader
over de wijze waarop doelgroepen zo effectief mogelijk benaderd kunnen
worden. Dit wordt in voorkomende gevallen in aparte
communicatieplannen uitgewerkt zoals nu het geval is bij de
inwerkingtreding van het besluit.
Op 1 januari zal een overkoepelend communicatieplan voor de Flora- en
faunawet en de Natuurbeschermingswet gereed zijn, evenals de
kernboodschap. Daarnaast gaat per 1 januari 2005 een nieuwe helpdesk
van start, waar burgers, overheden en bedrijven terecht kunnen met
vragen over de groene wetgeving.
37.
Wanneer verwacht u dat de gedragscodes per sector gereed zijn?
Dat is niet precies te zeggen. De bosbouwsector past momenteel de
gedragscode zorgvuldig bosbeheer 2004 aan, op basis van de evaluatie
van het afgelopen werkseizoen. Zij is voornemens de gedragscode in
januari ter goedkeuring aan mij voor te leggen. De Unie van
Waterschappen is in een vrij ver gevorderd stadium met het opstellen
van een gedragscode voor haar werkzaamheden. Vanwege het traject van
de bestuurlijke afstemming dat de Unie nog moet doorlopen, verwacht ik
deze gedragscode niet voor medio 2005. Onder andere LTO,
recreatiesector, bouwsector en natuurbeheersector zijn bezig of zijn
voornemens een gedragscode op te stellen.
39.
Wordt bij de handhaving van het besluit uitsluitend afgegaan op
meldingen van derden inzake overtredingen van het besluit? Wordt
hiermee een goede handhaving voldoende gewaarborgd? Kunt u een nadere
toelichting geven op de passage in de memorie van toelichting dat
binnen de circa 30 fte, die op jaarbasis beschikbaar is voor de
handhaving van natuurregelgeving, voldoende capaciteit aanwezig is
voor de handhaving van het besluit, in relatie tot de tekst dat voor
handhaving beperkte capaciteit beschikbaar is?
Er zal bij handhaving van het besluit niet uitsluitend afgegaan worden
op meldingen van overtredingen. Bij ingrepen die bekend zijn bij mijn
ministerie, hetzij door verlening van een ontheffing, hetzij door
goedkeuring van een gedragscode, zet ik vooralsnog in op een
steekproefsgewijze controle van 10% van de ingrepen. Deze controles
zullen eveneens plaatsvinden binnen de bestaande capaciteit van de
AID.
Dit is een beperkte capaciteit, maar wel voldoende. Ik acht hiermee
een goede handhaving van het besluit voldoende gewaarborgd.
40., 41., 43.
Kunt u aangeven of met enige zekerheid uitspraken kunnen worden gedaan
over de te verwachten administratieve lasten voor bedrijven, burgers
en overheden, zolang nog geen volledige invulling is gegeven aan het
besluit, zoals het opstellen en goedkeuren van een gedragscode?
Zal het werken met een gedragscode met alleen aanvullende
administratieve lasten waaronder de problematische bewijslast van het
aantoonbaar handelen volgens de gedragscode, in de toekomst niet
leiden tot een onevenredige lastenverzwaring ten opzichte van de
huidige praktijk waarin normale gangbare bedrijfswerkzaamheden in de
landbouw zonder grote problemen voor flora en fauna volgens de Goede
Landbouwpraktijk worden uitgevoerd? Welke garantie is er dat de nieuwe
situatie van verruimde vrijstelling met gedragscode minder belastend
zal zijn dan de oude situatie van ontheffing en beperktere
vrijstellingen?
Kunt u een uitvoerige nadere toelichting geven op de mogelijke, uit
het besluit voortvloeiende, lasten voor burgers? Met welke lasten
kunnen zij te maken krijgen, bijvoorbeeld bij het aantonen van
'belangrijke overlast' of (dreiging) van 'ernstige schade' aan
eigendommen in het kader van vergunningverlening? Vloeien er voor de
burger (extra) verplichtingen of lasten voort uit gebruikmaking van
(nieuwe) vrijstellingen?
In paragraaf 5 van de nota van toelichting wordt ingegaan op de
gevolgen van het besluit voor de lasten voor bedrijfsleven, burgers en
overheid.
Het is gebruikelijk dat bij de totstandkoming van nieuwe regelgeving
aandacht wordt besteed aan de lasten die hiermee samenhangen. Zolang
de nieuwe regelgeving nog niet van kracht is, zal dit echter altijd
een inschatting zijn. Pas als de regelgeving in werking is getreden
zal zekerheid verkregen kunnen worden over de werkelijke lasten die
met het besluit gemoeid zijn.
In de nota van toelichting is geconcludeerd dat het besluit leidt tot
een toename van de administratieve lasten. De toename is echter niet
van dien aard dat gesproken dient te worden van 'een onevenredige
lastenverzwaring' ten opzichte van de huidige praktijk. De
gedragscodes kunnen dusdanig opgesteld worden dat dit zo min mogelijk
administratieve lasten voor het bedrijfsleven met zich meebrengt. Het
bedrijfsleven heeft dit dus in belangrijke mate zelf in de hand. Wel
is het zo dat degene die handelt conform een goedgekeurde gedragscode
dit moet kunnen aantonen. Het zal derhalve nodig zijn om enkele
mechanismen in te bouwen die de bewijslast vergemakkelijken en aan de
hand waarvan een handhaver kan vaststellen of overeenkomstig de
gedragscode is gehandeld. Dit zullen waarschijnlijk mechanismen zijn
die enige administratieve lasten met zich meebrengen, zoals
bijvoorbeeld het maken van een lijst van soorten die in het gebied
voorkomen.
Daar staat tegenover dat het besluit zekerheid biedt dat als gehandeld
wordt conform een goedgekeurde gedragscode, een vrijstelling geldt en
dat derhalve geen overtreding van de Flora- en faunawet plaatsvindt.
Bovendien behoeft niet in elk individueel geval een ontheffing te
worden aangevraagd.
In paragraaf 5.2 van de nota van toelichting is beschreven welke
lasten het besluit met zich meebrengt voor de burger.
In tegenstelling tot wat nu het geval is, creeërt het besluit
mogelijkheden om belangrijke overlast en schade aan eigendommen te
bestrijden. In een aanvraag om een ontheffing hiervoor zal de burger
uiteraard nader moeten onderbouwen waarom de ontheffing noodzakelijk
is. Artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt
immers dat de aanvrager de gegevens en bescheiden verschaft die voor
de beslissing op de aanvraag nodig zijn. Dit artikel geeft echter ook
aan dat slechts gegevens en bescheiden moeten worden overgelegd
waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Gelet
hierop vloeien uit het besluit geen onevenredige lasten voort voor de
burger in het kader van aanvragen om een ontheffing voor bestrijding
van belangrijke overlast of van schade aan eigendommen.
De vrijstellingen die verleend zijn in artikel 16b kunnen ook gebruikt
worden door burgers. De lasten die uit deze vrijstellingen
voortvloeien, zoals het opstellen van en het handelen volgens
gedragscodes, gelden derhalve ook voor de burger.
Van groot belang is echter dat het besluit burger en bedrijfsleven
meer ruimte biedt om maatschappelijke en economische activiteiten uit
te oefenen.
42.
Hoe lang duurt het voordat u de gedragscode goedkeurt?
Artikel 4:13 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een
beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk
voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van een dergelijke
termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.
Het besluit bepaalt niets over de beslistermijn. Ik zal derhalve
binnen een redelijke termijn dienen te beslissen omtrent aanvragen om
goedkeuring van een gedragscode.
Ingevolge artikel 4:13, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht
is een redelijke termijn in elk geval verstreken wanneer het
bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen
beschikking heeft gegeven noch een kennisgeving als bedoeld in artikel
4:14 heeft gedaan. Artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht
bepaalt dat indien, bij het ontbreken van een bij wettelijk
voorschrift bepaalde termijn, een beschikking niet binnen acht weken
kan worden gegeven, het bestuursorgaan de aanvrager daarvan in kennis
stelt en daarbij een redelijke termijn noemt waarbinnen de beschikking
wel tegemoet kan worden gezien.
44., 45., 46.
Kunt u nog meer voorbeelden noemen waarbij jacht vanuit een varende
boot noodzakelijk is?
Waarom is er niet gekozen de verruiming alleen te laten gelden voor de
bestrijding van muskusratten?
Is er geen alternatief denkbaar voor de bestrijding van muskusratten?
Het is uitsluitend voor bestrijding van de muskusrat noodzakelijk om
beheer en schadebestrijding vanuit een langzaam varende boot toe te
staan. Voor de jacht op en beheer en schadebestrijding van de wilde
eend is het niet noodzakelijk, maar wel gewenst.
Muskusratten worden in de regel bestreden met vallen, klemmen en
fuiken. Tijdens hoogwater is afschot vanuit een langzaam varende boot
een uitermate effectief middel. Vanwege onder meer de risico's van
afkalving en doorbreken van (boezem)kades en dijken door ondergraving
en doorgraving blijft het noodzakelijk bij de bestrijding van
muskusratten alle mogelijke middelen, waarbij risico's op ongewenste
bijvangsten tot een minimum worden beperkt, toe te staan. Afschot van
muskusratten vanuit een langzaam varende boot is niet alleen een
effectief middel, maar ook een uitermate selectief middel.
Er is niet voor gekozen de verruiming alleen te laten gelden voor de
bestrijding van muskusratten, omdat de Vogelrichtlijn en
Habitatrichtlijn ruimte bieden voor jacht en beheer en
schadebestrijding vanuit een langzaam varende boot. Het kabinetsbeleid
is erop gericht om de nationale regelgeving niet strenger te maken dan
Europese regelgeving voorschrijft.
47.
Kunt u, met het oog op het benodigde draagvlak voor de gedragscodes,
aangeven in hoeverre actief bevorderd wordt dat (ook de kleinere)
soortenbeschermende organisaties betrokken worden bij de opstelling
van de gedragscodes?
Ik vind het belangrijk dat bij het ontwikkelen van gedragscodes
gebruik gemaakt wordt van ecologische kennis. Deze kennis is onder
andere aanwezig bij de soortenbeschermende organisaties. Ik ben van
mening dat degene, die een beroep doet op de kennis van deze
organisaties en hen vraagt een inbreng te leveren bij het opstellen
van een gedragscode, hiervoor, indien nodig, moet betalen.
Ik ben in beginsel bereid sectoren, die om wat voor reden dan ook
moeite hebben met het opstellen van een gedragscode, een zekere mate
van financiële ondersteuning te leveren.
48.
Hoe wordt de monitoring geregeld inzake de gunstige staat van
instandhouding van soorten in het algemeen en in relatie tot de door u
goed te keuren gedragscodes in het bijzonder?
De gunstige staat van instandhouding van door de Flora- en faunawet
beschermde soorten wordt gevolgd door het periodiek opstellen en
uitbrengen van rode lijsten en door middel van het Netwerk Ecologische
Monitoring (NEM). Rode lijsten geven trends van soorten aan over een
langere tijdsperiode en zijn veelal gebaseerd op verspreidingsgegevens
van Particuliere Gegevensbeherende Organisaties (PGO's), zoals
bijvoorbeeld Stichting Ornithologisch Veldonderzoek (SOVON),
Vereniging voor Zoogdierkunde en Zoogdierbescherming, Reptielen-,
Amfibieën- en Vissenonderzoek Nederland (RAVON). Het NEM volgt soorten
veel intensiever en op basis van jaarlijkse gegevens. Dit zijn vaak
steeksproefsgewijze waarnemingen die overwegend ook door Particuliere
Gegegevensbeherende Organisaties worden aangeleverd en door het
Centraal Bureau van de Statistiek worden gecontroleerd en verwerkt.
De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,
dr. C.P. Veerman
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit