informatievoorziening aan de Eerste en Tweede Kamer over nieuwe
Commissievoorstellen
Kamerbrief inzake informatievoorziening aan de Eerste en Tweede Kamer
over nieuwe Commissievoorstellen
Aan de Voorzitter van de
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Binnenhof 4
DEN HAAG
Directie Integratie Europa
Bezuidenhoutseweg 67
2594 AC Den Haag
Datum
Auteur
Mw. drs. B. M. Karel
Kenmerk
DIE-624/04
Telefoon
070 348 48 76
Blad
1/15
Fax
070 348 40 86
Bijlage(n)
6
E-mail
die-in@minbuza.nl
Betreft
Informatievoorziening aan de Tweede Kamer over nieuwe
Commissievoorstellen
C.c.
Zeer geachte Voorzitter,
Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij zes
fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep
Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):
1. Voorstel voor een verordening van de Raad houdende wijziging
van Verordening (EG) nr. 798/2004 tot verlenging van de tegen
Birma/Myanmar opgelegde beperkende maatregelen, voor wat betreft de
financiering van bepaalde ondernemingen
2. Voorstel voor een verordening van de Raad houdende
vaststelling van maatregelen ter uitvoering van Richtlijn 77/388/EEG
betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de
toegevoegde waarde
3. Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees
Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van
de Regio's de textiel- en kledingsector na 2005 - Aanbevelingen van de
groep op hoog niveau voor de textiel- en kledingsector
4. Voorstel voor een besluit van het Europees parlement en de
Raad tot aanpassing van de financiële vooruitzichten 2000-2006
5. Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de
Raad over de rol van de Europese normalisatie in het kader van beleid
en wetgeving van de Gemeenschap
6. Voorstel voor een richtlijn van het Europese Parlement en de
Raad inzake toegang tot de markt voor havendiensten
De Staatssecretaris voor Europese Zaken
Atzo Nicolaï
Fiche 1: Verordening over beperkende maatregelen tegen Birma
Titel:
Voorstel voor een verordening van de Raad houdende wijziging van
Verordening (EG) nr. 798/2004 tot verlenging van de tegen
Birma/Myanmar opgelegde beperkende maatregelen, voor wat betreft de
financiering van bepaalde ondernemingen
Datum Raadsdocument: 11 oktober 2004
Nr Raadsdocument: 13230/04
Nr. Commissiedocument: COM(2004) 663 definitief
Eerstverantwoordelijk ministerie: Buitenlandse Zaken i.o.m. EZ en
FIN
Behandelingstraject in Brussel: COASI (RWG Azië en Oceanië), Raad
Algemene Zaken en Externe Betrekkingen.
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Op 28 oktober 1996 heeft de Raad gezien de politieke situatie in
Birma/Myanmar bij Gemeenschappelijk Standpunt 1996/653/GBVB bepaalde
beperkende maatregelen tegen dat land opgelegd. Die maatregelen zijn
vervolgens verlengd en verschillende keren gewijzigd. De laatste keer
gebeurde dat bij Gemeenschappelijk Standpunt 2004/423/GBVB. Sommige
van de tegen Birma/Myanmar opgelegde beperkende maatregelen zijn in de
Gemeenschap ten uitvoer gelegd bij Verordening (EG) nr. 798/2004.
Gezien zijn aanhoudende bezorgdheid over de mensenrechtensituatie in
Birma/Myanmar heeft de Raad in zijn Gemeenschappelijk Standpunt van
13 oktober jl. besloten de beperkende maatregelen tegen Birma/Myanmar
te verscherpen. Besloten is dat de werkingssfeer van de reeds
bestaande maatregelen wordt uitgebreid tot de leden van het militaire
regime met de rang van brigade-generaal en hoger, alsmede hun
familieleden. Ook worden beperkende maatregelen ten aanzien van
Birmese staatsbedrijven ingesteld.
In verband hiermee moet Verordening (EG) nr. 798/2004 op een aantal
onderdelen gewijzigd worden om het verbod op het verstrekken van
financieringen aan Birmese staatsbedrijven ten uitvoer te leggen. De
huidige verordening biedt wel reeds voldoende basis voor de
uitbreiding van de werkingssfeer van de bestaande maatregelen.
Onderdeel van de aanscherping is het verbod op het verstrekken van
leningen en kredieten of de verwerving van obligaties, en het verbod
op de verwerving of de uitbreiding van een participatie in een
rechtspersoon of entiteit, met inbegrip van de volledige verwerving
van bestaande rechtspersonen of entiteiten en de verwerving van
aandelen en effecten die een deelnemingsrecht vertegenwoordigen. Er
worden geen financieringen verstrekt aan bij naam genoemde Birmese
staatsbedrijven. De lijst van namen en entiteiten van staatsbedrijven
wordt door de Commissie actueel gehouden op basis van informatie
verstrekt door de lidstaten.
Rechtsbasis van het voorstel: Art. 60 en 301 EG
Besluitvormingsprocedure en rol EP: Raad: gekwalificeerde meerderheid,
EP: geen formele rol
Instelling nieuw Comitologie-comité: Geen.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief. De verordening komt voort uit een
gemeenschappelijk standpunt volgens de bepalingen van het Verdrag
betreffende de Europese Unie en brengt mee dat de Gemeenschap moet
optreden om de economische betrekkingen met een derde land
(Birma/Myanmar) geheel of gedeeltelijk te beperken. Optreden van de
Gemeenschap is noodzakelijk.
Proportionaliteit: positief, want een verordening is hier aangewezen
om de eerdere verordening 798/2004 te kunnen wijzigen.
Consequenties voor de EU-begroting: Geen.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Geen.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): Geen.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in
het Publicatieblad van de Europese Unie.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland steunt het Commissievoorstel vanwege het uitblijven van
verbetering in de politieke situatie in Birma/Myanmar, zoals blijkt
uit de weigering van de militaire autoriteiten om Daw Aung San Suu Kyi
en andere leden van de Nationale Liga voor Democratie (NLD) vrij te
laten, een echte en open nationale conventie toe te staan, alsmede
vanwege de aanhoudende intimidatie van de NLD.
Fiche 2: Verordening betreffende gemeenschappelijk stelsel van
belasting over de toegevoegde waarde
Titel:
Voorstel voor een verordening van de Raad houdende vaststelling van
maatregelen ter uitvoering van Richtlijn 77/388/EEG betreffende het
gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde
Datum Raadsdocument: 12 oktober 2004
Nr Raadsdocument: 13394/04
Nr. Commissiedocument: COM(2004)641 definitief
Eerstverantwoordelijk ministerie: Financiën i.o.m. EZ en OCW
Behandelingstraject in Brussel: Raadsgroep Fiscale Vraagstukken;
Ecofin Raad
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
De heffing van omzetbelasting in de Europese Unie is in hoge mate
geharmoniseerd. Het juridische kader van het communautaire BTW-stelsel
wordt gevormd door de Zesde BTW-richtlijn (Richtlijn 77/388/EEG).
Artikel 29 van deze richtlijn voorziet in een Raadgevend Comité met
betrekking tot de toepassing van de communautaire BTW-bepalingen. Dit
BTW-Comité heeft tussen 1977 en 2003 als adviserend orgaan van de
lidstaten al dan niet met eenparigheid van stemmen een aantal
richtsnoeren opgesteld om te zorgen voor een meer uniforme toepassing
van de bestaande BTW-regels en een betere werking van de interne
markt. Deze richtsnoeren hebben betrekking op een aantal belangrijke
aspecten van de Zesde BTW-richtlijn, zoals de definitie van
belastingplichtigen en de plaats van heffing ter zake van de
leveringen van goederen en diensten. De richtsnoeren zijn niet formeel
bindend voor de lidstaten. Het zijn afspraken over de interpretatie
van de richtlijnbepalingen voor specifiek omschreven praktijksituaties
waarvoor de lidstaten de behoefte hadden aan meer duidelijkheid.
Daarnaast worden de richtsnoeren niet officieel gepubliceerd, hetgeen
de transparantie en de rechtszekerheid niet ten goede komt.
Teneinde op dit vlak verbetering te bereiken is bij Richtlijn 2004/7/
EG van 20 januari 2004 een nieuw artikel 29bis in de Zesde
BTW-richtlijn opgenomen. Op grond van dit nieuwe artikel stelt de Raad
met eenparigheid van stemmen de nodige maatregelen vast ter uitvoering
van de Zesde BTW-richtlijn. De opzet hiervan is dat de richtsnoeren
die in het BTW-Comité met eenparigheid van stemmen worden vastgesteld
in het vervolg bindende rechtskracht krijgen in een verordening van de
Raad. Hiermee worden de transparantie en de rechtszekerheid vergroot.
Met betrekking tot de richtsnoeren die door het BTW-Comité zonder
eenparigheid van stemmen worden vastgesteld blijft de bestaande
procedure ongewijzigd van kracht.
Wat betreft de in het verleden overeengekomen richtsnoeren van het
BTW-Comité, heeft de Commissie met de lidstaten bezien in hoeverre de
richtsnoeren die destijds met eenparigheid van stemmen zijn
vastgesteld nog geldig en zinvol zijn voor alle huidige lidstaten.
Voor die gevallen waar dat passend is, stelt de Commissie nu wetgeving
voor in de onderhavige verordening teneinde de in het verleden met
eenparigheid van stemmen overeengekomen richtsnoeren rechtskracht te
verlenen. Door deze codificatie wordt consistentie aangebracht in de
behandeling van een aantal meer specifieke kwesties op het vlak van de
uitvoering, hetgeen van belang is voor een juiste toepassing van de
bestaande BTW-regels en de goede werking van de interne markt. Voor
Nederland zal deze verordening niet leiden tot een wijziging van de
BTW-regels, omdat Nederland de daarin opgenomen bepalingen reeds
onverkort toepast.
Rechtsbasis van het voorstel: artikel 29bis van de Zesde BTW-richtlijn
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Raad met
unanimiteit
Instelling nieuw Comitologie-comité: Nee.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief; voor wijzigingen in het BTW-systeem is de
Gemeenschap bij uitsluiting bevoegd.
Proportionaliteit: positief; het beoogde doel - transparantie en
rechtszekerheid - kan alleen met bindende regelgeving worden bereikt.
Consequenties voor de EU-begroting: Geen.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Geen.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): Geen.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: Het gaat hier om
een verordening met rechtstreekse werking. Nederland heeft geen
problemen met betrekking tot de datum van inwerkingtreding van de
verordening, omdat de nu te codificeren regels reeds in de Nederlandse
praktijk worden toegepast en er derhalve voor belastingplichtigen en
belastingdienst ook geen overgangsproblemen zijn te verwachten.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland is akkoord met dit voorstel omdat het een codificatie is van
eerder aangenomen richtsnoeren van het BTW-Comité die Nederland al
geruime tijd toepast. De BTW-regels voor de uitvoeringspraktijk zullen
derhalve niet veranderen.
Fiche 3: Mededeling over de textiel- en kledingsector na 2005
Titel:
Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het
Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's de
textiel- en kledingsector na 2005 - Aanbevelingen van de groep op hoog
niveau voor de textiel- en kledingsector
Datum Raadsdocument: 18 oktober 2004
Nr Raadsdocument: 13679/04
Nr. Commissiedocument: COM (2004) 668
Eerstverantwoordelijk ministerie: Economische Zaken i.o.m. BZ
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Concurrentievermogen
en Groei, Raad Concurrentievermogen
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
De textiel- en kledingindustrie in de EU heeft het moeilijk. Naast de
algemeen zwakke conjuncturele situatie heeft deze industrietak te
kampen met concurrentie van de lagelonenlanden die nog sterk toeneemt
vanuit landen als India en (vooral) China. Daarnaast speelt de
opheffing van de laatste textiel- en kledingquota per 1 januari 2005
voor WTO-leden. Het opheffen van deze beschermende quota zal een grote
verschuiving van de productie naar Azië teweeg brengen.
De Europese textiel- en kledingindustrie behaalde in 2002 een omzet
van ca. EUR 216 mld. die werd gerealiseerd door 2,1 mln. mensen in
177.000 bedrijven. Deze getallen volgen een dalende trend. Productie
en werkgelegenheid nemen de laatste 2 à 3 jaar zelfs versneld af.
Vooral in zuidelijke lidstaten, waar de bedrijven gemiddeld kleiner
zijn en minder zijn ingespeeld op concurrentie uit lagelonenlanden,
gaat het momenteel slecht in de textiel- en kledingindustrie.
Dit alles was een reden voor de Commissie om een High Level Groep
(HLG) te laten adviseren over een gemeenschappelijk beleid vanaf 1
januari 2005 t.b.v. de EU textiel- en kledingindustrie. In deze HLG
zijn Commissie, lidstaten, Europees Parlement, vakbonden, producenten,
importeurs, consumenten en detailhandel vertegenwoordigd.
Onderhavig document betreft de reactie van de Commissie op de
voorstellen van de werkgroep, waarin veel punten van de HLG zijn
overgenomen. Ondanks de moeilijke situatie waarin de textiel- en
kledingindustrie van de EU thans verkeert, laat de Commissie zich niet
verleiden tot defensieve maatregelen. Wel hangt de uiteindelijk te
bereiken effectiviteit van de maatregelen nog sterk af van de manier
waarop de aanbevelingen en actiepunten in de toekomst verder
uitgewerkt worden.
Op het handelspolitieke terrein richt de Commissie zich met name op
het versterken van de samenwerking met de Mediterrane landen, meer
toegang tot markten van derde landen en het inzichtelijk maken van de
handel met China. In de mededeling wordt ook ingegaan op de rol die
het regionaal beleid van de Unie (Cohesiebeleid) kan spelen voor de
textielindustrie. De Commissie wijst erop dat een sectorale aanpak zal
leiden tot fragmentatie van beleid en benadrukt daarom de noodzaak van
een multisectorale en integrale aanpak. Tevens wijst de Commissie op
de voorstellen voor Cohesiebeleid na 2007 en de mogelijkheid om
daarbinnen (Convergentie en Regionale Concurrentiekracht &
Werkgelegenheid) een deel van de middelen te reserveren -
flexibiliteitsreserve - voor sectorale herstructurering die het gevolg
is van onvoorziene sectorale crises en handelsliberalisering. De
Commissie wijst erop dat de textielindustrie hier wellicht aanspraak
op zou kunnen maken.
De Mededeling noemt ook het fenomeen namaak en piraterij. Dat houdt
voor bijv. textielartikelen in dat producenten uit bijv. het Verre
Oosten kleding ten onrechte van een bekend (en beschermd) merk
voorzien (inbreuk op het merkenrecht), dan wel een textielpatroon
namaken dat beschermd is o.g.v. het tekeningen- of modellenrecht. De
Commissie is van plan om ondernemers bewuster te maken
van namaak/piraterij en de daaraan verbonden risico's.
Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., betreft een mededeling.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t., betreft
een mededeling.
Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.
Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t., betreft een mededeling
Consequenties voor de EU-begroting: Geen.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Geen.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.
Consequenties voor ontwikkelingslanden:
De mededeling richt zich vooral op het versterken van de EU industrie
en heeft als zodanig geen consequenties voor ontwikkelingslanden.
Zoals de mededeling echter aangeeft, wordt de markt voor textiel en
kleding per 1 januari 2005 geliberaliseerd door het opheffen van de
importquota. De concurrentie voor ontwikkelingslanden zal daardoor
aanzienlijk toenemen. Daarnaast hebben ontwikkelingslanden te maken
met erosie van preferenties door de onderhandelingen in de WTO over
verdergaande handelsliberalisering. De Commissie geeft in de
mededeling aan dat er gezocht zou moeten worden naar alternatieven om
deze zorgen van ontwikkelingslanden te adresseren. Eén van de
mogelijkheden die daarbij wordt genoemd is de herziening van het
Algemeen Preferentieel Stelsel, waardoor preferenties beter terecht
komen bij de Minst Ontwikkelde Landen (MOL's) en de zwakste
producenten. De HLG stelt dat er ook maatregelen genomen dienen te
worden om de oorsprongsregels substantieel te verbeteren, zodat
exporten van MOL's inderdaad de EU tariefvrij binnen komen. De
Commissie erkent in de mededeling wel de noodzaak voor verbetering van
de regels, maar wil zich niet vastleggen op een uitkomst. Nederland
kan de aanbeveling van de HLG volledig ondersteunen.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
De bedrijfsomvang in de Nederlandse textiel- en kledingindustrie ligt
boven het EU-gemiddelde. Na de herstructureringen rond de tachtiger
jaren bestaat deze industrie hoofdzakelijk uit bedrijven die
hoogwaardige nichemarkten bedienen, dan wel "kop-/staartbedrijven" die
hun productie in het buitenland laten verrichten. In totaal gaat het
in Nederland nog om ca. 10.000 arbeidsplaatsen en een omzet van EUR
2,5 mld.
De Nederlandse textiel- en kledingindustrie kampt met de problematiek,
zoals beschreven in de mededeling. Defensieve maatregelen hiertegen
zouden echter niet adequaat zijn gezien de globalisering van de
bedrijven en niet passen bij het in de afgelopen jaren terzake
gevoerde overheidsbeleid (en zoals dat voor de komende tijd is
verwoord in de recente Industriebrief van de Regering aan de Tweede
Kamer). Het is immers vanaf 1 januari 2005 een gegeven, dat de markten
van met name EU en VS ook voor producten van de textiel- en
kledingindustrie open zijn. Nederland is van mening dat in de
NAMA onderhandelingen in de WTO ook meer markttoegang in opkomende
markten zoals die van China, India en Brazilië moet worden gecreëerd
voor hoogwaardige Nederlandse textiel en kledingproducten. Daarnaast
zou gemeenschappelijk Europees beleid gericht kunnen worden op het
stimuleren van research, innovatie, scholing e.d. Tenslotte lijkt ook
de bescherming van de intellectueel eigendomsrechten nuttig, daar
betrokken ondernemers inkomsten derven wanneer nagemaakte producten op
de Europese markt komen. De HLG en de Commissie hebben goed geluisterd
naar de ideeën op dit punt in het bedrijfsleven. De Nederlandse
insteek richt zich op verder werken aan wederzijdse marktopening in de
WTO en stimuleren van vernieuwingen. Deze punten komen voldoende terug
in het document.
Ten aanzien van de door de Commissie genoemde mogelijkheden van
Cohesiebeleid voor textielbeleid is het Nederlands standpunt inzake de
cohesiebenadering (rijke lidstaten kunnen in de nieuwe FP-periode
2007-2013 geen aanspraak meer maken op structuurfondsmiddelen)
leidend.
Fiche 4: Besluit tot aanpassing van de financiële vooruitzichten
2000-2006
Titel:
Voorstel voor een besluit van het Europees parlement en de Raad tot
aanpassing van de financiële vooruitzichten 2000-2006
Datum Raadsdocument: 18 oktober 2004
Nr Raadsdocument: 13517/04
Nr. Commissiedocument: COM(2004) 666 final
Eerstverantwoordelijk ministerie: BZ in nauwe samenwerking met FIN
i.o.m. EZ en LNV
Behandelingstraject in Brussel: Begrotingscomité, Ecofin Raad
(begroting)
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
De Commissie doet twee voorstellen voor herziening van de Financiële
Perspectieven (FP's) 2000-2006:
1) Invoegen van een voetnoot voor categorie 1 `Landbouwbeleid',
waarin staat dat de vastgestelde plafonds voor het jaar 2006 een
overheveling van middelen van subcategorie 1a (gemeenschappelijk
landbouwbeleid) naar subcategorie 1b (plattelandsontwikkeling) in
verband met modulatie niet verhinderen, voor zover dit gebeurt onder
de eerder vastgestelde voorwaarden en limieten.
In juni 2003 heeft de Raad ingestemd met een hervorming van het
gemeenschappelijk landbouwbeleid. Met de keuze om de directe
inkomenssteun te ontkoppelen van de productie is een stap gezet om het
landbouwbeleid meer marktgericht te maken. De nadruk komt nu meer te
liggen op de ondersteuning van het inkomen van de producent in plaats
van de ondersteuning van de productie van landbouwproducten. Daarnaast
vindt met de introductie van verplichte cross-compliance en modulatie
een versterking van het plattelandsbeleid plaats.
De Raad is overeengekomen om met ingang van 1 januari 2005 over te
gaan tot verplichte modulatie, daar waar nu een systeem van
vrijwillige modulatie bestaat. Door middel van modulatie vindt een
overheveling van middelen plaats van de inkomenssteun naar de
plattelandsontwikkeling. Gestart wordt met een percentage van 3% in
2005 oplopend tot 5% in 2007. De (verplichte) modulatie heeft geen
effect op het totale plafond voor categorie 1 `Landbouw'. Wel is er
sprake van een de facto overboeking (de modulatie) van markt- en
prijssteun (cat. 1a) naar plattelandsontwikkeling (cat. 1b). De
Commissie acht het noodzakelijk dat deze overheveling in de FP's voor
2006 zichtbaar wordt gemaakt door een voetnoot op te nemen in de tabel
van de financiële perspectieven.. De Commissie stelt dus niet voor om
de plafonds zelf in de tabel aan te passen, omdat de exacte bedragen
voor modulatie in 2006 nog niet bekend zijn.
2) Aanpassing van de sub-plafonds in categorie 2
`Structuurbeleid' i.v.m de verlenging van het PEACE II programma. Dit
gebeurt door een verlaging van het plafond van categorie 2b
`Cohesiefonds' en een verhoging van het plafond van categorie 2a
`Structuurfondsen'.
Het PEACE II programma heeft een bijdrage geleverd aan de
consolidatie van het vredesproces in Noord-Ierland in de periode
2000-2004. De Europese Raad van juni jl. heeft opgeworpen dit
programma te continueren in de periode 2005-2006. Daarom stelt de
Commissie voor om ook in de resterende periode van de huidige FP's,
namelijk 2005-2006, dit programma financiële steun te geven. Er is
echter geen ruimte om dit programma te financieren uit de
structuurfondsen (categorie 2a), waaruit dit programma tot nu toe werd
gefinancierd. Er is wél ruimte bij het cohesiefonds (categorie 2b)
omdat Ierland door de toegenomen (relatieve) welvaart niet meer in
aanmerking komt voor steun hieruit. Hierdoor valt een bedrag van ruim
EUR 60 mln euro per jaar vrij voor de periode 2005-2006. De Commissie
stelt voor om dit bedrag over te hevelen naar structuurfondsen om het
programma in de periode 2005-2006 daarvan te financieren.
Rechtsbasis van het voorstel Het gaat hier om een herziening volgens
het Interinstitutioneel akkoord (art. 19-21 IIA 6 mei 1999).
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Gekwalificeerde
meerderheid. Het Europees Parlement moet met de aanpassing van de
Financiële Perspectieven 2000-2006 instemmen.
Instelling nieuw Comitologie-comité: N.v.t.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: Positief. Een aanpassing van de FP's kan uitsluitend
op communautair niveau.
Proportionaliteit: twijfelachtig. Strikt genomen is een besluit nodig
om de financiële perspectieven aan te passen. Nederland is echter niet
overtuigd dat het voorgestelde doel alleen kan worden bereikt door nu
de FP's aan te passen, in die zin is de proportionaliteit negatief.
Consequenties voor de EU-begroting:
Het totale plafond van de FP's voor 2005-2006 blijft ongeveer gelijk
(neerwaartse aanpassing van EUR 1 miljoen). Wel zijn er twee
veranderingen:
- Een overheveling van middelen voor het GLB (cat. 1a) naar
plattelandsontwikkeling (cat. 1b), die zichtbaar wordt gemaakt in de
FP's voor 2006 door een voetnoot.
- Een verlaging van het plafond van voor cohesiebeleid (cat. 2b)
en een verhoging van het plafond voor structuurfondsen (cat. 2a) in
2005-2006 i.v.m. de verlenging van het PEACE II programma.
Voor de jaarlijkse begroting betekent een verlenging van het PEACE
programma, zoals door de Commissie wordt voorgesteld, een verhoging
van EUR 60 mln euro voor 2005 en EUR 59 mln in 2006.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Geen
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): N.v.t.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
Dergelijke herzieningsmaatregelen moeten in principe voor het begin
van de begrotingsprocedure van het begrotingsjaar of voor het eerste
van de begrotingsjaren waarop de herziening betrekking heeft, worden
ingediend en goedgekeurd. Voor de voorgestelde aanpassing i.v.m. de
landbouwmodulatie geldt dat de Commissie dit voor de aanvang van de
begrotingsprocedure 2006 wil hebben geregeld. Dit betekent dat in
principe eind 2004, doch uiterlijk begin 2005 er een beslissing van de
begrotingsautoriteit moet liggen. Aanpassing i.v.m. PEACE II betreft
de nu lopende begrotingsprocedure 2005; de conclusie van de Europese
Raad die hiervoor de basis is werd pas in juni 2004 genomen. De
behandeling van deze aanpassing is het meest urgent. Het is de
verwachting dat de Raad uiterlijk tijdens de Ecofin Raad (begroting)
november 2005 een positie zal hebben bepaald t.a.v. de aanpassing van
de FP's i.v.m. PEACE II, mede omdat dit naar alle waarschijnlijkheid
onderdeel zal zijn van de conciliatiebijeenkomst met het Europees
Parlement. De Raad zal uiterlijk begin 2005 zijn positie bepalen over
de landbouwmodulatie.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: N.v.t.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Een aanpassing van de FP's vindt alleen plaats in zeer uitzonderlijke
situaties en moet met de grootst mogelijke zorgvuldigheid worden
behandeld. De huidige FP's zijn slechts éénmaal aangepast (afgezien
van de jaarlijkse technische aanpassing), namelijk in 2003 om de
uitbreiding van de Unie met de 10 nieuwe lidstaten mogelijk te maken.
Het kabinet is dan ook zeer terughoudend ten aanzien van beide
Commissievoorstellen voor herziening van de FP's:
- Nederland is niet overtuigd van de noodzaak de overboeking
(modulatie) van markt- en prijssteun naar plattelandsontwikkeling in
de FP's voor 2006 zichtbaar te maken door een voetnoot. Ook in de
huidige situatie vindt een overboeking (vrijwillige modulatie) plaats,
zonder dat daarvoor een herziening van de FP's is geweest. Nederland
vindt derhalve dat er meer tijd nodig is voor de bestudering van het
Commissievoorstel; zonodig kan uiterlijk ten tijde van de jaarlijkse
technische aanpassing van de FP's (begin 2005) alsnog tot aanpassing
worden besloten.
- Nederland is tegen het aanpassen van de sub-plafonds in
categorie 2 `Structuurbeleid' i.v.m. de verlenging van het PEACE II
programma in de periode 2005-2006. Er kan weliswaar worden ingestemd
met de verlenging van het programma, maar een aanpassing van de
sub-plafonds in Categorie 2 (structuurfondsen en cohesiebeleid) is,
wat Nederland betreft, niet aan de orde. De Commissie zal bereid moet
worden gevonden de benodigde middelen elders te zoeken en ook de
betrokken lidstaten zullen moeten bijdragen aan een oplossing.
Titel:
Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over
de rol van de Europese normalisatie in het kader van beleid en
wetgeving van de Gemeenschap
Datum Raadsdocument: 21 oktober 2004
Nr Raadsdocument: 13830/04
Nr. Commissiedocument: COM(2004)674 final
Eerstverantwoordelijk ministerie: Economische Zaken i.o.m. SZW,
V&W, VWS, VROM, LNV, BZK, JUS, FIN, OCW en VNG
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Technische
Harmonisatie, Raad Concurrentievermogen
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
De Commissie beschrijft normalisatie als een belangrijk instrument
om te komen tot betere Europese regelgeving ("better regulation"),
teneinde de concurrentiepositie van ondernemingen te vergroten en
belemmeringen in de internationale handel te verwijderen. Gebaseerd op
richtlijn 98/34 wordt normalisatie met succes ingezet voor de
voltooiing van de interne markt via de zogenaamde Nieuwe-Aanpak
richtlijnen . De Commissie ziet ruimte voor verbeteringen die
betrekking hebben op alle hier bij betrokken partijen zoals de
Commissie zelf, de Europese normalisatieorganisaties (CEN, CENELEC en
ETSI), de nationale normalisatieorganisaties, de nationale overheden,
het bedrijfsleven en de NGO's (non gouvernementele organisaties).
Genoemd worden:
- verdere verbreding van het gebruik van normen naar andere
beleidsterreinen ter ondersteuning van Europese wetgeving (better
regulation);
- vergroting van het concurrentievermogen van het Europese
bedrijfsleven door een verbeterde werking van de interne markt en ter
ondersteuning van innovatie, bijvoorbeeld door middel van normalisatie
in de dienstensector, ICT, vervoer, consumenten- en milieubescherming;
- betere ondersteuning van maatschappelijke behoeften (milieu,
veiligheid, vergrijzing);
- beter voorzien in de normalisatiebehoefte van de markt;
- verbetering van de doeltreffendheid en efficiency van het
Europese normalisatiesysteem;
- herziening van het institutioneel kader door het vaststellen
van een rechtsgrond voor de financiering van de Europese normalisatie
en door aanpassing van richtlijn 98/34 die een informatieprocedure
omvat op het gebied van normen en technische
voorschriften;
- stimulering van de ontwikkeling en toepassing van
internationale normen door internationale normalisatie-instellingen;
- betere internationale promotie van het Europese
normalisatiesysteem.
De Commissie zal in een actieplan komen met nadere concrete
maatregelen ten aanzien van bovengenoemde verbeterpunten. Een
dergelijk plan zal ingaan op mogelijkheden om normalisatieprocessen te
versnellen en effectiever te maken, op een nieuwe strategie ten
aanzien van ICT-normalisatie, op bredere participatie van
belanghebbende partijen in het normalisatieproces, op versterking van
het institutionele kader en op mogelijkheden om de financiering te
verbreden.
Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t., het
betreft een mededeling.
Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Strikt genomen niet van toepassing, betreft een mededeling. In de
mededeling wordt in voldoende mate rekening gehouden met de eigen
verantwoordelijkheid van de lidstaten ten aanzien van normalisatie. In
zijn algemeenheid geldt dat naarmate de Europese harmonisatie onder
gebruikmaking van private normen voortschrijdt, de eigen
beleidsvrijheid van de lidstaten afneemt.
Consequenties voor de EU-begroting: geen.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Strikt genomen niet van toepassing, aangezien het een mededeling
betreft. Dit aspect is wel een belangrijk aandachtspunt bij de
beoordeling van de concrete maatregelen die zullen worden opgenomen in
het komende actieplan.
Bredere toepassing van normalisatie in het kader van wetgeving vraagt
om voortgaande inzet van mensen en middelen van belanghebbende
partijen rond het normalisatieproces. Omdat de Commissie de lidstaten
medeverantwoordelijk acht voor de financiële levensvatbaarheid van het
Europese normalisatiesysteem kan dat nationaal leiden tot een grotere
druk op departementen om financieel bij te dragen. Ook streven naar
een bredere participatie kan leiden tot verzoeken aan de overheid om
financieel bij te dragen in de kosten die minder draagkrachtige
partijen moeten maken om te kunnen deelnemen. Het ministerie op wiens
beleidsterrein de normalisatie en normontwikkeling plaatsvindt,
beslist zelf of voor deze normalisatie en normontwikkeling een
financiële bijdrage verstrekt wordt lastens de eigen begroting. Op
termijn kan het breder toepassen van normen in het kader van Europese
wetgeving bijdragen aan deregulering en verlaging van de lasten.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering):
Door in wetgeving te verwijzen naar private normen kunnen de
wettelijke bepalingen zelf beperkt blijven tot de essentiële eisen
(Nieuwe Aanpak). Een dergelijke toepassing van zelfregulering sluit
nauw aan bij het wetgevingskwaliteitsbeleid op Europees en nationaal
niveau. Gezien de intentie van de Commissie om het principe van de
Nieuwe Aanpak uit te breiden naar andere beleidsterreinen zal deze
methodiek de komende jaren verder aan belang winnen. Het Nederlands
Normalisatie-instituut (NEN) speelt een belangrijke rol bij de
totstandkoming van de Europese normen.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: N.v.t.
Consequenties voor ontwikkelingslanden:
Ondernemers uit ontwikkelingslanden die willen exporteren naar de EU
zullen ook in de toekomst moeten zorgen dat hun producten en diensten
voldoen aan wettelijke Europese normen. De Commissie stimuleert deze
landen om de Europese manier van conformity assessment (normen en
controle op het voldoen aan die normen) te hanteren of tot
gelijkwaardige manieren van conformity assessment te komen. Eventuele
negatieve gevolgen voor ontwikkelingslanden kunnen ondervangen worden,
indien:
- de EU handelt volgens artikel 178 EG Verdrag en de letter en
de geest van het WTO-TBT akkoord;
- de EU actief werkt aan wederzijdse erkenning van conformity
assessments;
- de EU ontwikkelingslanden ondersteunt door middel van
technische assistentie en capaciteitsopbouw.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling
Nederland staat positief tegenover deze mededeling in afwachting van
het actieplan en steunt de aansluiting bij `better regulation'. Deze
mededeling borduurt voort op een lopend Europees beleid dat is
gebaseerd op een Raadsresolutie van 1999. Nederland wil de bij het
normalisatieproces betrokken partijen oproepen om na te denken over
mogelijke hervormingen/aanpassingen in de Europese
normalisatiestructuur teneinde op een meer kosteneffectieve wijze om
te gaan met de door alle betrokken partijen aan deze activiteit
bestede gelden. Nederland ondersteunt het streven om met normalisatie
te komen tot administratief minder belastende regelgeving in de
lidstaten en in de EU (better regulation).
Fiche 6: Richtlijn inzake toegang tot de markt voor havendiensten
Titel:
Voorstel voor een richtlijn van het Europese Parlement en de Raad
inzake toegang tot de markt voor havendiensten
Datum Raadsdocument: 18 oktober 2004
Nr Raadsdocument: 13681/04
Nr. Commissiedocument: COM(2004) 654 final
Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Verkeer en
Waterstaat i.o.m. SZW, EZ, FIN, BZ
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Vervoer, Transport,
Telecommunicatie en Energieraad
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Doel van het voorstel is de markt voor havendiensten te liberaliseren,
de financiële transparantie in de havens te vergroten en te komen tot
gelijke voorwaarden voor concurrentie tussen de havens (level playing
field). Het voorstel is een aangepaste versie van het eerdere
conciliatiedocument dat in december 2003 door het Europese Parlement
is verworpen. Het voorliggende voorstel stelt havendiensten (slepen,
aanmeren, sjorren, laden/lossen, op-/overslag, intra-terminal
transport, passagiersdiensten) vergunningplichtig. Dit heeft als
mogelijk gevolg dat bestaande vergunningen en contracten opengebroken
moeten worden. Voor loodsdiensten geldt een apart regiem. Daarnaast
stelt de richtlijn eisen aan de toelating tot havendiensten en staat
afhandeling van lading door eigen personeel van een rederij
(zelfafhandeling) onder bepaalde voorwaarden toe. Ook worden eisen
gesteld aan de boekhouding (principe van gescheiden boekhouding) van
de dienstverleners en havenbeheerders, wordt een periodieke rapportage
ingesteld omtrent de financiële relaties tussen overheden,
havenbeheerders en verleners van havendiensten, en wordt een
richtsnoer voor staatssteun in de havens toegezegd.
Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 80, lid 2 EG
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Co-decisie
Instelling nieuw Comitologie-comité: N.v.t.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief. Nederland deelt de uitgangspunten van
liberalisering van havendiensten en transparantie van
havenfinanciering. Alleen door een regeling op Gemeenschapsniveau kan
worden gegarandeerd dat de havens in deze gelijke
concurrentievoorwaarden hebben.
Proportionaliteit: in beginsel positief, om liberalisering en
financiële transparantie op Europees niveau te bereiken is een
richtlijn vereist. Echter, het voorstel in de huidige vorm leidt
nationaal tot ongewenste administratieve lasten (openbreken van
concessies, juridische procedures).
Consequenties voor de EU-begroting: Geen.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
In huidige vorm leidt het voorstel tot een sterke toename van
administratieve lasten voor havenbeheerders, dienstverleners en
rechtelijke macht, door het openbreken van bestaande concessies, het
bepalen van compensatiebedragen en de te verwachten juridische
procedures. Kwantificering is nog onmogelijk omdat door de onheldere
bepalingen onduidelijk is hoeveel bestaande concessies zullen moeten
worden opengebroken en hoeveel processen hieruit voort zullen komen.
Naar verwachting zal dit tot veel onzekerheid leiden, en daarmee tot
verminderde bereidheid tot investeren en mogelijk zelfs tot hogere (in
plaats van lagere) kosten voor de gebruikers van havendiensten.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering):
Implementatie vereist nieuwe wetgeving; rapportage (na 5 jaar) van
maatregelen genomen om de effectiviteit van loodsdiensten te
verbeteren; en rapportage (driejaarlijks) van financiële relaties
tussen overheid, havenbeheerders en havendienstverleners. Tevens heeft
de richtlijn consequenties voor gemeenten en provincies gezien hun rol
in havenbeheer: de havenbeheerder zal het nieuwe concessiesysteem
moeten gaan invoeren en bestaande concessies openbreken en opnieuw
tenderen.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
Implementatie 18 maanden, inwerkingtreding 12 maanden (18+12).
Verlenging van implementatietermijn tot 24 maanden heeft de voorkeur.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Het uitgangspunt is, dat het voorstel effectief en werkbaar moet zijn
en niet mag leiden tot onnodige administratieve lastendruk. De
invulling van het huidige voorstel strookt niet met dit uitgangspunt.
Tegelijkertijd staat Nederland positief tegenover de gedachte , de
markt voor havendiensten verder te liberaliseren binnen de
maatschappelijke randvoorwaarden die het voorstel noemt, de financiële
transparantie te vergroten en te komen tot gelijke voorwaarden voor
concurrentie tussen de havens (level playing field).
Non-Agricultural Market Access
Normalisatie betreft de ontwikkeling van normen door het
bedrijfsleven.
In de nieuwe aanpak richtlijnen worden alleen essentiële
veiligheidseisen genoemd waaraan producten moeten voldoen; voor de
technische uitwerking wordt verwezen naar de door het bedrijfsleven
ontwikkelde normen.
Ministerie van Buitenlandse Zaken