Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Inleiding door de minister tijdens de LTO-jaarvergadering op 24 november 2004

Spreekpunten voor een inleiding door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de heer dr. C.P. Veerman, tijdens de LTO-jaarvergadering, op woensdag 24 november 2004, in Zeist.

U hebt voor vandaag de concurrentiepositie van de Nederlandse landbouw in Europa als thema gekozen.
Je staat er niet dagelijks bij stil, maar een goede concurrentiepositie heeft alles te maken met vertrouwen hebben in elkaar.
Aldus de politiek publicist Francis Fukuyama.
Hij schreef bijna 10 jaar geleden zijn boek Trust. Fukuyama betoogt daarin dat voor het welzijn en concurrentievermogen van een land de mate van onderling vertrouwen tussen burgers het meest bepalend is.
Dat onderling vertrouwen is volgens Fukuyama het 'sociale kapitaal' van een land.
Het is een even essentiële productiefactor als arbeid, geldelijk kapitaal en grondstoffen.

Vertrouwen is dus voorwaardenscheppend voor een goed draaiende landseconomie.
Maar natuurlijk ook voor een goed draaiende bedrijfseconomie in de agrofoodkolom.
Waar blijf je, als je je ketenpartners niet kunt vertrouwen? Dat hebben we recent weer gezien, toen er bij een paar bedrijven teveel dioxine in de melk werd aangetroffen.
Het spoor leidde ons terug naar het veevoer, waarin aardappelschillen met een te hoog dioxinegehalte waren verwerkt.
Gelukkig bleek er geen gevaar te zijn voor de volksgezondheid.

Normaal gesproken is samenwerking in de keten juist een sterk punt van de Nederlandse landbouw.
Een belangrijke pijler onder de economische kracht van de Nederlandse voedselproductieketen is immers dat de gehele keten, van primaire productie tot en met verwerking en distributie, op Nederlandse bodem is vertegenwoordigd.
Onze geografische ligging blijft onverminderd veel mogelijkheden bieden voor handel en exportgerichte productie. En we hebben een zeer koopkrachtige bevolking in de directe nabijheid.

Ons klimaat geeft mogelijkheden voor veel teelten en hoge opbrengsten.

En het niveau van kennis, opleiding en innovatiekracht is nog steeds hoog.

Mede dankzij deze sterke punten neemt het Nederlandse agrocluster binnen Europa en de rest van de wereld een vooraanstaande plaats in. Nederland is maar een klein land, toch heeft het zich ontwikkeld tot de op twee na grootste exporteur van agrarische producten en voedingsmiddelen in de wereld.
Het Nederlandse agrocluster - de gebundelde kracht van de gehele keten, van primaire producent tot supermarkt - neemt binnen de Nederlandse economie, binnen Europa en binnen de rest van de wereld een vooraanstaande plaats in.
Het agrocluster is goed voor 10% van het Nederlandse BNP, 10% van de werkgelegenheid en 20% van de nationale exportwaarde. Deze sterke positie van de Nederlandse land- en tuinbouw ten opzichte van die in de andere lidstaten werd dit jaar nog eens bevestigd in een onderzoek van het LEI.

Maar uit het LEI-onderzoek blijkt ook dat het allerminst zeker is dat de Nederlandse land- en tuinbouw deze sterke positie kan handhaven. In de meeste agrarische bedrijfstakken in Nederland laten de ontwikkeling in het inkomen en de marktpositie een stagnerende of dalende trend zien. Ook voor de agrosector in z'n geheel is geen sprake van een duidelijk positieve ontwikkeling. Dat wordt dit jaar voor vrijwel alle sectoren nog eens pijnlijk duidelijk.
Het heeft ook te maken met de hoge milieukosten en de hoge productiekosten.
Bovendien is de beschikbare ruimte nogal schaars en duur. Een terugkerend probleem is ook dat de bestaande teelten vrij kwetsbaar zijn voor dier- en plantenziekten.

De context waarin de landbouw moet opereren verandert voortdurend, onder invloed van de mondialisering van de wereldhandel en de toenemende eisen van de consument.
Eisen van het publiek op het gebied van voedselveiligheid, voedselkwaliteit, productdifferentiatie, dierenwelzijn, milieukwaliteit en behoud van natuur en platteland. Het beleid verandert mee en wordt marktgerichter en meer gericht op de maatschappelijke eisen die worden gesteld aan de landbouwproductie. Bovendien is er een transformatie gaande van de voedingsmiddelensector tot een systeem van multinationale geïntegreerde ketens. Daarin bepalen ketengarantiesystemen de norm.
Als gevolg van deze ontwikkelingen staan boeren in Europa en dus ook in Nederland voor een forse opgave.
Boeren moeten inspelen op eisen van de markt én de maatschappij, terwijl ondertussen de internationale concurrentie toeneemt en de Europese ondersteuning van de landbouwsector afneemt. De uitdaging is dus ervoor te zorgen dat de Nederlandse land- en tuinbouw haar sterke positie behoudt.
Achterover leunen is geen optie.
Bedfrijfsleven en overheid moeten de handen ineen slaan; maar we moeten de rollen wel duidelijk verdelen.

Degenen die ervoor kiezen boer te blijven, zullen hun aanpassingsvermogen en innovatieve instelling in de strijd moeten werpen.
Simpel gezegd zijn er drie opties: groter, beter of anders. Groter, daarmee bedoel ik dat het noodzakelijk zal zijn verdere schaalvergroting door te voeren indien een landbouwbedrijf zich specialiseert in de voedselproductie voor de geliberaliseerde markt. Op termijn voorzie ik dat deze categorie bedrijven het zal moeten stellen zonder inkomensondersteuning uit Brussel. Beter, door de kwaliteit van de producten te verbeteren. Anders, daarmee bedoel ik bedrijven die niet kiezen voor groter, omdat ze dat niet kunnen (vanwege een natuurlijke handicap) of omdat ze dat niet willen (vanwege hun bedrijfsfilosofie).
Anders betekent dat er naast de inkomsten uit de primaire voedselproductie, aanvullende inkomstenbronnen moeten zijn. Bijvoorbeeld door zelf rechtstreeks producten te verkopen aan de consument. Denk daarbij aan streekproducten.
Of door activiteiten te ontplooien op niet-agrarisch gebied, zoals recreatie, zorg, educatie, natuur- en landschapsbehoud of waterberging. Ik noem dat 'groene en blauwe diensten'.

Mijn doelstelling is 'groeien in concurrentie'. Heel concreet gaat het om drie speerpunten van beleid:
1. versterking van de concurrentiekracht

2. bevorderen van ondernemerschap

3. stimuleren van innovatie.


1. Om de concurrentiekracht te versterken moet de overheid zich vooral richten op het scheppen van goede randvoorwaarden. Ook moeten we het bestaande beleid slimmer uitvoeren. Dat betekent onder meer het scheppen van een aantrekkelijk fiscaal klimaat (verlaging tarief vennootschapsbelasting), vereenvoudiging van regelgeving en vermindering van administratieve lasten, aansluiten op de controlesystemen van het bedrijfsleven, klantvriendelijkere controles aan de buitengrenzen (elektronische voormelding bijvoorbeeld), het ondersteunen van exportgerichte initiatieven en het stimuleren van vernieuwingen in de agrologistiek.


2. Om het ondernemerschap te bevorderen wil ik onderzoeken of er een creatieve oplossing is te vinden voor de financieringsproblematiek, die zoals bekend een belangrijk knelpunt vormt bij bedrijfsovername of
-uitbreiding.
Misschien is het mogelijk institutionele beleggers en particulieren te interesseren voor het beleggen in landbouwgrond. Het kabinet zal trouwens bedrijfsovernames vergemakkelijken door het verhogen van de vrijstelling voor ondernemersvermogen in het successie- en schenkingsrecht van 30 naar waarschijnlijk 75 percent. Daarnaast worden op dit moment fiscale ondernemersfaciliteiten geëvalueerd.
Afhankelijk van de uitkomst zal worden bezien of de urennorm voor deeltijdondernemerschap moet worden aangepast of dat een andere vormgeving van de zelfstandigenaftrek mogelijk en wenselijk is. Ook zal het groene onderwijs meer in het teken van 'ondernemen' komen te staan.
Kern hiervan is dat de toekomstige beroepspraktijk meer aandacht zal krijgen en dat naast de vakgerichte competenties juist ook ondernemersvaardigheden ontwikkeld moeten worden: 'van vakmanschap naar ondernemerschap' is hier het devies.


3. Door innovatiever te zijn dan buitenlandse concurrenten, kunnen Nederlandse bedrijven zich onderscheiden op de duurzaamheid, kwaliteit, controleerbaarheid en welzijnsvriendelijkheid. Dat is goed voor hun perspectief op de lange termijn. Ik wil een klimaat scheppen waarin kennis en innovatie tot bloei komen, bijvoorbeeld door te bekijken of voorlichting en advies aan innoverende ondernemers kunnen worden verbeterd. Vanzelfsprekend deed het mij als minister van LNV deugd dat het door de Minister-President voorgezeten Innovatieplatform ons agrocluster onder de poëtische noemer Flowers & Food heeft aangewezen als één van de vier sleutelgebieden waar zich bij uitstek kansen voordoen om onze internationale concurrentiepositie te versterken.

Ik heb een aantal belangrijke maatregelen genoemd om de concurrentiekracht van het agrarische bedrijfsleven te bevorderen, maar ik vind dat de overheid meer moet doen dan maatregelen nemen. Als overheid moet je ook een visie hebben op je eigen functioneren. Ik begon mijn verhaal vandaag met Fukuyama.
En ik keer nu weer even bij hem terug.
Tien jaar geleden schaarde Fukuyama Nederland onder de high trust societies.
De vraag is of dat predikaat nog past.
Zo niet, wat kan de overheid doen om het vertrouwen te herstellen en de veerkracht en daadkracht te stimuleren?
De taak van de overheid is burgers en ondernemers in staat te stellen verantwoordelijkheid te nemen.
Of, zoals wij het bij LNV zeggen: de overheid zorgt niet voor, maar zorgt dat.
In deze visie kan de overheid veel tot stand brengen door mensen met elkaar in gesprek te brengen, belemmeringen weg te nemen, initiatieven te ondersteunen, kortom door vertrouwen en sociaal kapitaal te creëren en te organiseren.
Dat moeten we naar mijn stellige overtuiging niet proberen door nieuwe regels en wetten te maken. Door middel van wetgeving borgt de overheid uiteindelijk slechts de gewenste ontwikkeling, ze creëert deze daarmee nog niet.
In onze rechtstaat is wetgeving enerzijds de sluitsteen van de dialoog.
Anderzijds: bestaande wetgeving kan vervolgens ook weer startpunt zijn voor nieuwe discussies.
Daarin is de overheid dan weer één van de partijen. Zo is de cirkel altijd rond.

De overheid zet zich in om het publieke belang te dienen. Maar ook - en dat wil ik vandaag nog eens nadrukkelijk stellen - omdat uw toekomst ook ons ter harte gaat.
Nederland wil over tien jaar nog steeds trots kunnen zijn op zijn land- en tuinbouw.

Dank voor uw aandacht.