Beloning - parlementair - Antwoorden op ...
Antwoorden op de vragen van de vaste commissie voor BZK over de brief van de
minister van BZK van 30 juni 2004 houdende het kabinetsstandpunt over het
advies van de Adviescommissie beloning en rechtspositie ambtelijke en
politieke topstructuur.
11 november 2004
1. Vraag
Wat is de reden van het feit dat de onderzoeksopdracht, zoals
weergegeven in het kabinetsstandpunt, afwijkt van de opdracht zoals
die is geformuleerd in het onderzoeksrapport?
1. Antwoord
De onderzoeksopdracht is in het kabinetsstandpunt omwille van de
leesbaarheid samengevat. De volledige taakopdracht staat beschreven in
mijn brief aan de Adviescommissie beloning en rechtspositie ambtelijke
en politieke topstructuur van 6 december 2002. Deze brief is door de
adviescommissie als bijlage 1 bij het onderzoeksrapport gevoegd. In de
lijn van het rapport van de commissie heeft het kabinet zich in zijn
reactie tevens proberen te beperken tot de hoofdlijnen om te komen tot
een compact en leesbaar eindresultaat.
Vraag 2 is beantwoord samen met vragen 13 t/m 15 en 21 t/m 23. Zie
verder na vraag 20.
3. Vraag
Kan een nadere toelichting worden gegeven op de relatie tussen "...de
eisen van de arbeidsmarkt..." en "...de opvatting dat de hoogte van
het salaris voor werken in het publieke domein geen doorslaggevende
rol mag spelen."?
4. Vraag
Hoe wordt concreet invulling gegeven aan de eisen dat "het salaris
passend moet zijn bij het belang en de verantwoordelijkheid van het
ambt en tegemoet moet komen aan de eisen van de arbeidsmarkt"? Welke
instrumenten zijn beschikbaar om de doelstelling van een evenwichtig
en maatschappelijk aanvaardbaar bezoldigingsbeleid te bereiken?
3 en 4. Antwoord
Het kabinet deelt de opvatting van de commissie dat de hoogte van het
salaris een ondergeschikte rol speelt bij de keuze voor een betrekking
in de publieke dienst. Niettemin moet het salaris passend zijn bij het
belang en de verantwoordelijkheid van het ambt en tegemoetkomen aan de
eisen van de arbeidsmarkt.
Te grote salarisverschillen ten opzichte van relevante
deelarbeidsmarkten hebben uiteindelijk gevolgen voor de kwaliteit van
de politieke en ambtelijke top. Maar niet alleen
arbeidsmarktoverwegingen moeten richtinggevend zijn voor het bepalen
van het salarisniveau maar ook rechtvaardigheidsgronden. Het kabinet
vindt het maatschappelijk gezien onrechtvaardig dat politieke en
ambtelijke topfunctionarissen momenteel slechts worden beloond op
middenkaderniveau. De kwaliteit van het openbaar bestuur is gediend
met vaardige politieke en ambtelijke topfunctionarissen. Alhoewel
beloning bij de werving van topfunctionarissen niet een allesbepalende
factor is, heeft het wel een sterk voorwaardenscheppend karakter.
De inkomenspositie van de politieke en ambtelijke top hoeft niet
marktconform te zijn. De hoogte van de bezoldiging dient wel van dien
aard te zijn dat de juiste mensen bereid zijn en in de gelegenheid
worden gesteld een politieke functie te aanvaarden. Er dient sprake te
zijn van een salarisoptimum. Marktconformiteit is daarbij geen
vereiste, maar duidelijk mag zijn dat een te laag salarisniveau leidt
tot een tekort aan belangstellenden met de geëigende kwaliteiten.
Besluitvorming over het salaris van politici is een moeizaam proces.
Het gegeven dat er vanaf 1981 geen structurele aanpassingen zijn
aangebracht in het salaris van bewindslieden toont dit aan. Gezocht
moet worden naar een besluitvormingsstructuur waarbij een
onafhankelijk oordeel wordt gegeven over functiezwaarte en een daarbij
behorend salaris van politieke ambtsdragers. Uit een internationale
inventarisatie blijkt er in het buitenland een afdoende oplossing is
gevonden in de vorm van een onafhankelijke adviescommissie. Het
kabinet stelt voor ook in Nederland een permanente beloningscommissie
in te stellen die periodiek het kabinet adviseert over
salarisniveau-aanpassingen. Een evenwichtig en maatschappelijk
aanvaardbaar bezoldigingsbeleid kan worden bereikt door regelmatig de
vinger aan de pols te houden en niet alleen blind te varen op de tot
op heden gehanteerde automatische koppelingsmechanismen. Een brede
periodieke analyse van de beloningsverhoudingen van de politieke en
ambtelijke top is daarvoor noodzakelijk.
5. Vraag
Is het waar dat de mogelijkheid van arbeidsduurverlenging van
rijksambtenaren volgens de 40/36 factor, ook voor andere categorieën
ambtenaren en semi-overheidspersoneel geldt?
6. Vraag
Welk percentage van de functionarissen, per onderdeel van de in het
onderzoek Topinkomens onderzochte groepen, maakt gebruik van de 40/36
optie?
5 en 6. Antwoord
In zijn algemeenheid bestaat bij de meeste categorieën ambtenaren en
semi-overheidspersoneel de in de CAO vastgelegde mogelijkheid om de
arbeidsduur op eigen verzoek aan te passen (verlengen of verkorten).
Wel is het zo dat de voorwaarden en het gebruik ten aanzien van het
toestaan van een aanpassing van de arbeidsduur per CAO-sector kan
verschillen. Dit verschil wordt geïllustreerd in onderstaande tabel.
In de tabel is de gebruikelijke arbeidsduur van de organisatie
vergeleken met de persoonlijke arbeidsduur van de betreffende
topfunctionaris. Het percentage "arbeidsduur verlengd" geeft het
relatieve aantal topfunctionarissen aan in een bepaalde sector dat
geopteerd heeft voor het verlengen van de arbeidsduur. Naast de
gegevens uit het onderzoek topinkomens is het percentage ook
afzonderlijk voor de 72 leden van de Top Management Groep van de
sector Rijk (TMG) bepaald. Opvallend is dat dit percentage veel hoger
is dan het percentage voor de kerndepartementen.
Verlenging arbeidsduur naar sector
(Semi-)publieke sector
Arbeidsduur verlengd
1 Kerndepartement
8%
Topmanagementgroep
32%
2 Hoog college van staat of een dienst van ministerie
11%
3 Agentschap van een ministerie
10%
4 Rechterlijke macht
0%
5 Gemeente of gemeentelijke dienst
3%
6 Gemeenschappelijke regeling
0%
7 Provincie
0%
8 Waterschap
8%
9 Politieorganisatie
71%
10 Defensieorganisatie
22%
11 Onderwijs (beroeps- en volwasseneneducatie)
16%
12 Hoger beroepsonderwijs
44%
13 Universiteit of onderzoekinstelling
9%
14 Ziekenhuis
35%
15 Verpleeg- of verzorgingshuis
12%
16 Instelling voor gehandicapten
19%
17 GGZ - instelling
24%
18 Thuiszorginstelling
62%
19 Overige zorg- of welzijnsinstelling
24%
20 Publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan
8%
21 Privaatrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan
14%
22 Publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie(geen publiekrechte ZBO)
2%
23 Overige organisatie
7%
Bron: Onderzoek topinkomens in de (semi-)publieke sector 2003 BZK/DGMOD
7. Vraag
Waarom stelt het kabinet niet voor om de 40/36 regel op alle politieke
functionarissen, waarvoor de overgang van 40 naar 36 uur niet gold
toen de maatregel werd genomen (wethouders, burgemeesters,
gedeputeerden, CdK's, Tweede Kamerleden), van toepassing te laten zijn
maar slechts voor ministers?
7. Antwoord
De 40/36 factor is slechts één aspect uit de analyse waarmee de
commissie voor het uit de pas lopen van de huidige topstructuur,
waarbij de ministers een salarisachterstand van circa 30% ten opzichte
van (top)ambtenaren hebben opgelopen, heeft aangetoond. De overige
factoren betreffen een beperkte doorwerking van salarisaanpassingen
van de sector Rijk en het gegeven dat ministers en staatssecretarissen
geen (periodieke) inkomenstoeslagen kennen. Wat betreft een eventuele
aanpassing van vergoedingen van de overige categorieën politieke
ambtsdragers blijft het kabinet met zijn standpunt bij het advies van
de commissie Dijkstal dat een nadere analyse en eventuele doorwerking
pas zinvol is als er overeenstemming bestaat over een nieuwe norm voor
de topstructuur, te weten het ministersalaris.
8. Vraag
Op grond van welke argumenten stelt het kabinet de 30%
salarisverhoging voor?
9. Vraag
Hoe heeft er een achterstand in het reële normsalaris kunnen ontstaan?
Op welke wijze is het kabinet voornemens om het reële normsalaris in
de toekomst actueel te houden?
8 en 9. Antwoord
Het voorstel voor de 30% salarisverhoging betreft een hersteloperatie.
In het advies van de commissie Dijkstal is uiteengezet dat door de
gehanteerde indexeringssystematiek het ministersalaris in de loop der
jaren fors is achtergebleven bij de brutoloonontwikkeling markt
(-144%), de contractloonontwikkeling markt (-85%) en de
salarisontwikkeling van rijksambtenaren (-57%) en de
secretaris-generaal (-32%).
Verschillende salarismaatregelen voor de sector Rijk hebben geen
doorwerking gekregen naar de politieke topstructuur. Variabele
beloning is overigens niet in deze beschouwing betrokken.
Het percentage van -32% is door de commissie als vertrekpunt genomen
voor haar advies om het ministersalaris met 30% te verhogen. Langs een
andere weg komt de adviescommissie overigens tot dezelfde conclusie:
geen doorwerking van de arbeidsduurverkorting, schalenherstructurering
en (gemiddelde) variabele beloning laten ook een salarisachterstand
van 28,9% ten opzichte van topambtenaren zien.
Het kabinet realiseert zich terdege dat het ministersalaris actueel
moet worden gehouden om de geldingskracht als reëel normsalaris voor
de (semi-)publieke sector te behouden. Als basisaanpassing blijft de
koppeling aan de salarisontwikkeling van de sector Rijk intact. De
permanente externe beloningscommissie is bedoeld om eenmaal per vier
jaar een analyse te maken van de onderlinge verhoudingen in het
loongebouw van de politieke en ambtelijke topstructuur en hierover te
adviseren aan het begin van een kabinetsperiode.
10. Vraag
Is de mogelijkheid beproefd in het toekomstig wetsvoorstel de
verhouding tussen het maximumsalaris van topambtenaren en ministers
vast te leggen? Zo ja, tot welke conclusie heeft dit geleid? Zo neen,
waarom is deze mogelijkheid niet onderzocht?
10. Antwoord
In de huidige topstructuur zijn de onderlinge verhoudingen tussen
topambtenaren niveau 19, staatssecretarissen (niveau 20) en ministers
(niveau 21) en de daar van afgeleide functies (bijvoorbeeld
vice-voorzitter Raad van State, commissarissen van de Koningin en de
burgemeester van de vier grote steden) al vastgelegd.
Salarisaanpassingen met een algemene werking in het
arbeidsvoorwaardenoverleg sector Rijk worden één op éen doorvertaald
naar deze ambtelijke en politieke topstructuur. Overige aanpassingen
in het arbeidsvoorwaardenpakket (arbeidsduur, secundaire
arbeidsvoorwaarden) kennen in het algemeen geen doorwerking. Ook
andere redenen om de salarissen in de topstructuur aan te passen
kunnen niet in de huidige procedure tot salarisaanpassing worden
betrokken (arbeidsmarktoverwegingen, wijziging in bestuurlijke
verhoudingen, salarisontwikkelingen overige overheidssectoren,
ontwikkelingen in de zwaarte van de functie). Periodiek is daarom een
grondige analyse door een externe commissie van de eventuele
doorwerking van dergelijke voor het salarisniveau belangrijke
elementen essentieel.
11. Vraag
Is het kabinet van mening, in het licht van het advies van de
commissie om het salaris van de staatssecretaris op 90% van dat van de
minister te stellen, dat naast het ministersalaris ook het salaris van
de staatssecretaris boven de ambtelijke topmanagementgroep moet
liggen? Beperkt dit de bandbreedte voor een adequaat
bezoldigingsbeleid in relatie tot de arbeidsmarkt voor de
topmanagementgroep? Kan deze beperking worden toegelicht?
11. Antwoord
Het kabinet kiest er voor het basissalaris van de secretaris-generaal
op basis van een 40-urige werkweek onder het salaris van de
staatssecretaris te positioneren. Er is dan nog voldoende bandbreedte
voor variabele beloning onder het niveau van het ministersalaris.
12. Vraag
Is er een moment waarop het naar de mening van het kabinet wel
opportuun kan zijn te besluiten tot een verdere verhoging van het
ministersalaris met 20 % in de volgende kabinetsperiode?
12. Antwoord
Een nadere adviesaanvraag over een eventuele verdere verhoging van het
ministerssalaris ligt in deze kabinetsperiode, zoals het kabinet reeds
in zijn standpunt heeft verwoord, niet in de rede. Dit betekent dat
ongeacht de vraag over de eventuele opportuniteit van het verder
verhogen van het ministerssalaris volgens het principe van `een
zittend kabinet besluit niet over zijn eigen rechtspositie' een
verdere verhoging met 20% in de eerstvolgende kabinetsperiode niet
voor de hand ligt.
Vragen 13 t/m 15 zijn beantwoord samen met vragen 21 t/m 23. Zie
verder na vraag 20.
17. Vraag
Heeft de loopbaanbenadering tot gevolg dat het overheidsorgaan waar de
politieke ambtsdrager als laatste dient de volledige lasten van de
Appa-uitkering moet dragen? Kan het kabinet inzicht geven in de
Appa-lasten als een persoon bijvoorbeeld acht jaar gedeputeerde is
geweest, vervolgens zes jaar Tweede Kamerlid en tenslotte zeven jaar
wethouder in een kleine gemeente?
17. Antwoord
De loopbaanbenadering gaat inderdaad uit van een uitkering na aftreden
ten laste van het overheidsorgaan waar de laatste politieke
Appa-functie is uitgeoefend. Daar tegenover staat een beperking van de
uitkeringsduur en de introductie van een outplacementvoorziening en
sollicitatieplicht, wat weer een beperkend effect op de uiteindelijke
wachtgeldlasten zal bewerkstelligen. In het genoemde voorbeeld
betekent de loopbaanbenadering dat de betrokken ambtsdrager
afhankelijk van de leeftijd maximaal 4 jaar (jonger dan 50), 6 jaar
(ouder dan 50) of maximaal 7,5 jaar (ouder dan 57,5) aanspraak heeft
op een wachtgelduitkering op basis van de laatstelijk genoten
wethoudersbezoldiging. In het gekozen voorbeeld draagt de gemeente
geen extra lasten. Het overheidsorgaan waar de ambtsdrager is
ontslagen komt alleen voor extra lasten te staan als de laatste
functie slechts van korte duur is geweest en dus op zichzelf geen
recht geeft op de maximumuitkeringsduur. Bovendien moet de
voorafgaande tijd doorgebracht als politiek ambtsdrager ook nog zonder
wezenlijke onderbreking aansluiten op de laatste functie. Bij de
exacte berekening van de lasten dient eveneens rekening te worden
gehouden met de anticumulatieregeling in de Appa.
18. Vraag
Staan het kabinet, ook in het kader van de loopbaanbenadering, nog
nieuwe wijzigingen voor ogen voor wat betreft het meenemen van de
pensioen- en wachtgeldaanspraken - na de betrekkelijk recente
wijziging van de Appa op dit punt - naar een andere functie,
bijvoorbeeld naar een ambtelijke functie of een functie in het
bedrijfsleven?
18. Antwoord
De loopbaanbenadering in de Appa is uitsluitend gericht op het
meenemen van `diensttijd' voor de wachtgeldaanspraak van de ene
politieke Appa-functie naar de andere, omdat dit juist in de praktijk
als knelpunt wordt ervaren. Wat betreft de pensioenaanspraken behoeft
de Appa geen wijziging. Appa-pensioenaanspraken uit voorgaande
Appa-functies blijven bij de overgang naar een andere politieke
functie intact en de Appa kent tevens de mogelijkheid van waarde
overdracht van overige pensioenaanspraken uit niet Appa-functies.
19. Vraag
In hoeverre is er bij de loopbaanbenadering een samenhang met het
formuleren van een vervolg op de adviesopdracht over een modernisering
van het pensioenstelsel in de Appa?
19. Antwoord
Een eventuele vervolg adviesopdracht over een modernisering van het
pensioenstelsel in de Appa heeft primair betrekking op de
financieringswijze van de Appa-pensioenen en heeft in zoverre geen
directe invloed op de introductie van een loopbaanbenadering.
20. Vraag
Welke opvatting heeft het Nederlands genootschap van burgemeesters
over het afschaffen van het periodiekenstelsel voor burgemeester en
het onderbrengen in de Appa? Heeft het kabinet hierover contact met
het Genootschap gehad?
20. Antwoord
Over de opname van de burgemeesters in de Appa heeft overleg met het
Georganiseerd Overleg Burgemeesters plaatsgevonden. Dit georganiseerd
overleg is op grond van het Rechtspositiebesluit burgemeesters het
overlegplatform tussen de minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties en de burgemeestersbonden inzake de rechtspositie
van burgemeesters. Binnen het Georganiseerd Overleg Burgemeesters is
ingestemd met opname van de burgemeesters in de Appa.
2. Vraag
Wacht het kabinet het advies van de commissie over de rechtspositie
van politieke ambtsdragers in brede zin af, voordat de Kamer de
noodzakelijke wetsvoorstellen "als één afgewogen pakket met
rechtspositionele plussen en minnen" ter goedkeuring ontvangt, of
kunnen de wetsvoorstellen toch separaat worden aangeboden? Welke
termijn staat het kabinet hierbij voor ogen en wat gebeurt er met de
voorziene tijdsplanning indien er voortijdig verkiezingen komen?
13. Vraag
Waarom is gekozen voor een aanpassing van de salarissen van ministers
en niet direct de salarissen van alle politieke ambtdragers in een
keer te regelen?
14. Vraag
Wat betekent het woord `samenhang' in de zinsnede dat "...de totale
bezoldigingsstructuur voor politieke ambtsdragers in samenhang kan
worden ingericht"? Is het een gemiste kans dat dit nu niet direct
wordt geregeld? Op welke termijn gaat het kabinet aan de slag met de
resultaten van een vervolgonderzoek?
15. Vraag
Welke gevolgen heeft het later bepalen van het standpunt over de
overige politieke ambtsdragers voor de termijn waarop discussie met de
Kamer en het wetgevingsproces voor die ambtdragers kan plaatsvinden?
Hoe stemt dit overeen met de wens samenhang in de voorstellen te
behouden en een afgewogen pakket met rechtspositionele plussen en
minnen aan de Tweede Kamer ter goedkeuring aan te bieden?
21. Vraag
Is het kabinet bereid over het al enige jaren geleden gesuggereerde
eindniveau van de vergoeding van raadsleden expliciet vervolgadvies te
vragen en daarbij met de voorgeschiedenis rekening te houden? Zo ja,
acht het kabinet uitstel van de aanpassing van de vergoeding tot 2010
verantwoord?
22. Vraag
Welke relatie bestaat er voor het kabinet -gegeven ook de destijds aan
de Kamer gedane toezeggingen- tussen het wetsvoorstel tot vermindering
van het aantal leden van Provinciale Staten en de besluitvorming over
de rechtspositie van gedeputeerden en statenleden?
23. Vraag
Acht het kabinet het haalbaar de discussie en besluitvorming,
inclusief het daaropvolgende wetgevingstraject voor gedeputeerden en
statenleden voor de verkiezing van de leden van Provinciale Staten in
maart 2007 volledig af te ronden? Zou dit ook kunnen voor de start van
de kandidaatstelling? Welk tijdschema staat het kabinet daarbij voor
ogen?
2, 13 t/m 15 en 21 t/m 23. Antwoord
De adviesopdracht aan de commissie was primair gericht op het ijken
van de beloningspositie van de ambtelijke en politieke top in de
sector Rijk, de zogeheten topstructuur. De bovengrens van de
topstructuur was oorspronkelijk het ministerssalaris, maar is dit in
de praktijk al geruime tijd niet meer. Daar zit dan ook het grote
knelpunt. Vrijwel dagelijks is er discussie over salarissen in de
publieke en de semi-publieke sector. Een deel van deze discussie wordt
veroorzaakt door een gebrek aan duidelijkheid: het ontbreken van een
daadwerkelijke norm en de reikwijdte daarvan. De adviesopdracht van
het kabinet aan de commissie Dijkstal was dan ook niet zonder reden.
De discussie over dit onderwerp wordt echter veelal teruggebracht tot
het verhogen van ministerssalarissen. De commissie Dijkstal stelt
echter als oplossing van het probleem een nieuwe salarisnorm voor in
de (semi-)publieke sector. Dit om juist een rem te zetten op
ongebreidelde salarisgroei. Het kabinet ondersteunt dit standpunt.
Hiertoe is een nieuwe inrichting van het salarisgebouw noodzakelijk
waarbij duidelijk aangegeven wordt waar de bovengrens ligt. De
commissie Dijkstal heeft het ministerssalaris als bovengrens
aangegeven. Daarnaast worden door de commissie Dijkstal een aantal
andere maatregelen voorgesteld om de salarisontwikkeling uit de
publieke kas weer beheersbaar te maken. Pas als over deze
basisprincipes overeenstemming bestaat kan verder worden gewerkt aan
de beheersbaarheid van de lonen in de (semi-)publieke sector en kan de
rest van het loongebouw verder worden ingericht.
Het kabinet onderschrijft om deze reden het oordeel van de commissie
dat eerst een fundamentele beslissing over de topstructuur
noodzakelijk is alvorens de commissie in een vervolgadvies de totale
bezoldigingsstructuur in samenhang kan bezien. In samenhang heeft hier
betrekking op de onderlinge positionering van de verschillende
politieke functies en de bijbehorende bezoldiging ten opzichte van
elkaar.
Indien de Tweede Kamer zich kan vinden in het voorliggende
kabinetsstandpunt kan vervolgens het wetgevingstraject in gang worden
gezet. Op verzoek van het kabinet zal de commissie op korte termijn
een vervolgadvies uitbrengen over het primaire inkomen van de overige
politieke ambtsdragers en het Appa-pensioenstelsel. Wat betreft de
tijdsplanning van het wetgevingstraject zijn eventuele consequenties
van voortijdige verkiezingen voor geen enkele tijdsplanning te
voorzien, dus ook niet voor dit wetgevingstraject.
Ook met betrekking tot de hoogte van de primaire vergoedingen van
politieke ambtsdragers in gemeenten en provincies deelt het kabinet de
opvatting van de commissie Dijkstal dat ook hier een onafhankelijk
advies op zijn plaats is alvorens hierover door het kabinet
standpunten ingenomen kunnen worden. Het kabinet deelt de opvatting
van de commissie dat onafhankelijke advisering over de rechtspositie
van politieke ambtsdragers de onwenselijke situatie zo veel mogelijk
voorkomt dat politici over hun eigen inkomen moeten besluiten.
24. Vraag
Op welk moment acht het kabinet het opnemen van de CdK in de Appa
wenselijk en mogelijk? Is het kabinet van oordeel dat de positie van
de CdK thans reeds is gebaseerd op de politieke vertrouwensregel of
-norm? Zo nee, stelt het kabinet opname van de CdK in de Appa mede
afhankelijk van een eventueel voornemen in de toekomst in navolging
van de burgemeester ook de CdK rechtstreeks door de bevolking te doen
kiezen?
25. Vraag
Komt de planning overeen met de wens de regeling voor burgemeesters
aan te passen bij de introductie van de gekozen burgemeester?
24 en 25. Antwoord
Opname van de commissarissen van de Koningin in de Appa vloeit voort
uit de, ook door de commissie Dijkstal onderschreven wens, om de
rechtspositie van politieke ambtsdragers zoveel mogelijk uniform en
consistent te regelen. Evenals het huidige burgemeestersambt is ook
het ambt van commissaris van de Koningin, los van de
aanstellingswijze, `politieker' geworden. Evenmin als een burgemeester
die het vertrouwen van de raad ontbeert verder kan functioneren, kan
een commissaris zijn ambt uitoefenen zonder het vertrouwen van
provinciale staten te genieten. Wat betreft het moment van opname kan
opname van de commissarissen van de Koningin én de burgemeesters in de
Appa dus in principe ieder moment geschieden. De introductie van de
gekozen burgemeester lijkt echter voor de burgemeesters een logisch
moment, omdat de rechtspositie van deze groep ambtsdragers ook verder
wijziging behoeft. Opname van de commissarissen in de Appa kan
gelijktijdig met de invoering van de overige voorgestelde
rechtspositionele wijzigingen plaatsvinden. Door middel van een
overgangsmaatregel zal worden bewerkstelligd dat er voor individuele
ambtsdragers geen verslechtering van het uitkeringsrecht zal ontstaan.
26. Vraag
Wordt met het onder de werking van de Appa brengen van burgemeesters
en CdK's de mogelijkheid tot onbeperkt bijverdienen (cf. art. 65
Provinciewet) voor CdK's afgeschaft?
27. Vraag
Kan het kabinet een indruk geven van de hoogte van de neveninkomsten
die CdK's en burgemeesters op dit moment genieten?
26 en 27. Antwoord
De Appa regelt het pensioen, de uitkering bij aftreden en een
uitkering bij arbeidsongeschiktheid van politieke ambtsdragers. In
zoverre heeft de Appa geen relatie met inkomsten die in een
nevenfunctie worden verdiend. Informatie over de hoogte van
neveninkomsten, die politieke ambtsdragers naast hun politieke functie
verdienen, zijn op dit moment niet openbaar. Informatie over de hoogte
van deze inkomsten zijn dan ook niet beschikbaar. Om juist meer
transparantie betreffende bijverdiensten te creëren stelt het kabinet
in aanvulling op het advies van de commissie Dijkstal voor dat alle
inkomsten uit nevenfuncties van fulltime politieke ambtsdragers
openbaar worden gemaakt.
28. Vraag
Indien na openbaar maken van de neveninkomsten blijkt dat fulltime
politieke ambtsdragers boven het niveau van een minister uitkomen,
wordt dan afbreuk gedaan aan het principe dat het ministerssalaris de
top van de piramide vormt?
28. Antwoord
Het principe dat het ministerssalaris de top van de piramide vormt
heeft betrekking op de bezoldiging ontvangen uit hoofde van het
politieke ambt. De eventuele neveninkomsten die een politieke
ambtsdrager ontvangt voor het uitoefenen van werkzaamheden die niet
voortvloeien uit zijn ambt, hebben geen relatie met zijn ambtshalve
bezoldiging. Dat betekent dat er in de geschetste casus geen afbreuk
wordt gedaan aan genoemd principe.
29. Vraag
Vindt het kabinet dat de inkomsten uit nevenfuncties van politieke
ambtsdragers (inclusief burgemeesters en CdK's) via de provinciale en
gemeentelijke websites openbaar gemaakt dienen te worden? Is het
kabinet voornemens deze verplichting in het wetsvoorstel op te nemen?
29. Antwoord
Openbaarmaking van nevenfuncties en de daaraan verbonden inkomsten
dient te geschieden op de daartoe gebruikelijke wijze. Publicatie via
een gemeentelijke of provinciale website is daarbij een van de beste
mogelijkheden. Alhoewel de publicatie op een gemeentelijke website het
meest toegankelijk is strekt het naar de mening van het kabinet echter
te ver om de wijze van openbaarmaking expliciet bij wet voor te
schrijven.
30. Vraag
Kan aangegeven worden in hoeveel gevallen de gekozenen voor een deel
van hun hoofdfunctie onbetaald verlof opnemen, om hun publieke
nevenfuncties naar behoren te kunnen vervullen?
30. Antwoord
Gegevens over de opname van onbetaald verlof door gekozen politieke
ambtsdragers in de hoofdfunctie heb ik niet tot mijn beschikking,
aangezien dat individuele afspraken tussen de betrokken ambtsdrager en
zijn werkgever betreft.
31. Vraag
Waarom kiest het kabinet voor openbaarmaking van alle neveninkomsten,
dus ook die welke niet voortkomen uit een openbare functie?
32. Vraag
Is denkbaar dat ontheffing van openbaarmaking wordt verleend indien
een particulier bedrijf of particuliere instelling daartegen bezwaar
maakt?
33. Vraag
Hoe wordt omgegaan met neveninkomsten uit een particuliere
onderneming, waarvan de jaarrekening niet behoeft te worden
gepubliceerd?
34. Vraag
Als maximale transparantie het uitgangspunt is, waarom wordt dan
openbaarheid van alle inkomsten van nevenfuncties van fulltime
politieke ambtsdragers voorgestaan en niet van alle inkomsten van
politieke ambtsdragers wier ambt een nevenfunctie is en de inkomsten
van elders een hoofdfunctie betreffen? Speelt daarbij het gevaar van
verstrengeling van belangen en het eventueel gevaar voor een goede
vervulling van het publieke ambt naar de visie van het kabinet niet of
minder? Kan het kabinet specifiek aangeven waarom er een onderscheid
zou moeten worden gemaakt tussen openbaarmaking van inkomsten van alle
nevenfuncties van leden van de Tweede Kamer en openbaarmaking van
"slechts" inkomsten uit nevenfuncties uit de publieke kas van leden
van de Eerste Kamer?
36. Vraag
Waarom acht het kabinet het belangrijk dat álle inkomsten van
politieke ambtsdragers openbaar worden?
31 t/m 34 en 36. Antwoord
Het kabinet is zich ervan bewust vergaande voorstellen te doen wat
betreft de openbaarmaking van nevenfuncties van politieke ambtsdragers
en de daaraan verbonden inkomsten. Het is van belang bij de
beoordeling van nevenfuncties van politieke ambtsdragers twee aspecten
te onderscheiden:
- het voorkomen van het risico van (de schijn van)
belangenverstrengeling door openbaarmaking van nevenfuncties;
- de mogelijkheid om te beoordelen of de vervulling van nevenfuncties
de uitoefening van de hoofdfunctie benadeelt met name gelet op het
tijdsbeslag.
De regels over de openbaarmaking van nevenfuncties worden met dit
voorstel vanuit een uniform integriteitsbeleid zo veel mogelijk op
dezelfde wijze geregeld voor alle categorieën politieke ambtsdragers.
Bij de openbaarmaking van nevenfuncties dient te worden aangegeven of
functies bezoldigd of onbezoldigd zijn, en bij fulltime ambtsdragers
de hoogte van de vergoeding. Ook dient bij fulltime ambtsdragers het
vereiste tijdsbeslag voor de nevenfuncties aan te worden geduid.
Openbaarmaking van de hoogte van de inkomsten uit de hoofdfunctie
indien het politieke ambt een nevenfunctie betreft lijkt niet
redelijk. Immers in dat geval is reeds duidelijk dat het hoofdinkomen
elders wordt genoten en kan daar bij de beoordeling van de handelwijze
van de desbetreffende ambtsdrager rekening mee worden gehouden.
Bij het aanvaarden van nevenfuncties dient gewaakt te worden voor
belangenverstrengeling, en moet ook aandacht worden besteed aan het
gemoeide tijdbeslag.
De uiteindelijke beslissing om een nevenfunctie te aanvaarden of aan
te houden of bepaalde (private)activiteiten te verrichten is primair
de verantwoordelijkheid van de politieke ambtsdrager zelf. Betrokkene
zal daarover openbaarheid moeten betrachten en zich daarvoor moeten
kunnen verantwoorden in het vertegenwoordigende orgaan waaraan hij
verantwoording verschuldigd is. Het is uiteindelijk aan dit
vertegenwoordigende orgaan om hier een oordeel over te vellen en
daaraan eventuele politieke consequenties te verbinden.
Bij de openbaarmaking van nevenfuncties en de daarmee gemoeide
inkomsten gaat het er uiteindelijk om maximale transparantie te bieden
over de uitoefening van het politieke ambt en de daarmee gemoeide
belangen en tijdsbesteding. Eventuele technische complicaties omtrent
de bereidheid gegevens te verstrekken of de beschikbaarheid van
gegevens dienen gedurende het wetgevingstraject nader te worden
bezien.
35. Vraag
Kan een nadere toelichting worden gegeven op de zinsnede "...acht het
kabinet ook de huidige pensioen- en wachtgeldregelingen die momenteel
voor deze categorieën politieke ambtsdragers worden getroffen, voor
heroverweging vatbaar."?
35. Antwoord
Momenteel kennen ook politieke ambtsdragers die hun functie naast een
andere hoofdfunctie in de samenleving uitoefenen pensioen- en
wachtgeldregelingen. Het gaat dan om ambtsdragers die niet onder de
Appa vallen. Zo kennen de rechtspositiebesluiten voor raads- en
statenleden de mogelijkheid voor de raad om bij verordening een
pensioen- en/of wachtgeldregeling te treffen. De leden van de Eerste
Kamer ontvangen een vaste vergoeding voor secundaire voorzieningen die
zij zelf kunnen besteden aan voorzieningen in verband met ouderdom,
overlijden of arbeidsongeschiktheid. De vraag is in hoeverre
dergelijke voorzieningen passen bij deeltijdfuncties die naast een
hoofdfunctie elders in de samenleving worden uitgeoefend.
37. Vraag
Waarom zou een verder vervolg over de organisatie en financiering van
de Appa-pensioenen na afronding van het onderzoek niet wenselijk zijn?
Met andere woorden, waarom wordt eerst de besluitvorming afgewacht?
37. Antwoord
Naar de mening van het kabinet dienen de uitkomsten van het onderzoek
bepalend te zijn om te beoordelen of het ter advisering moet worden
doorgezonden of niet. Indien de conclusies van het onderzoek uitermate
positief of negatief zijn ten aanzien van politieke, bestuurlijke en
financiële haalbaarheid of de feitelijke uitvoerbaarheid van de
vorming van een pensioenfonds met kapitaaldekking voor politieke
ambtsdragers, dan ligt het voor de hand dat het kabinet daar meteen
een standpunt over formuleert en dat richting Tweede Kamer zendt.
Indien de conclusies minder uitgesproken zijn dan is het logisch dat
het onderzoek ter advisering wordt doorgezonden.
16. Vraag
Is het kabinet van mening dat de wijziging van de rechtspositie,
waarbij wordt uitgegaan van de loopbaanbenadering, eerst kan
plaatsvinden met ingang van een nieuwe zittingsperiode? Zo ja,
betekent dit dan dat bij gemeenten (als wethouder of gekozen
burgemeester) opgebouwde Appa aanspraken, pas na de
gemeenteraadsverkiezingen van 2010 kunnen worden meegenomen naar een
ander politiek ambt?
38. Vraag
Gaat het optellen van opeenvolgende Appa-functies, in verband met de
bepaling van de diensttijd in relatie tot een voortgezette uitkering,
ook gelden voor politieke ambtsdragers die onder het huidige stelsel
rechten opbouwen? Hoe is de verhouding tussen het oude en nieuwe
stelsel bij ambtsopvolgers in het nieuwe systeem, die al ambtsdrager
zijn in het oude systeem?
16 en 38. Antwoord
In het wetgevingstraject zal nader bezien moeten worden hoe de
overgangssystematiek bij de introductie van een loopbaanbenadering
exact vormgegeven dient te worden. Wel ben ik van mening dat voor
politieke ambtsdragers die onder het huidige stelsel rechten opbouwen
reeds vervulde `dienstjaren' moeten meetellen voor de berekening van
een toekomstige uitkeringsduur.
39. Vraag
Kan een toelichting worden gegeven wat verstaan wordt onder een
outplacementvoorziening voor gewezen ambtsdragers? Is deelname aan de
voorziening verplicht? Wordt bij weigering gedacht aan maatregelen
en/of sancties?
39. Antwoord
Met dit voorstel wordt voorzien in het recht op een vergoeding van
kosten die gemaakt worden bij het laten begeleiden van politieke
ambtsdragers bij het gericht zoeken naar en verwerven van een passende
functie elders (outplacement). Zij kunnen daardoor betere uitzichten
krijgen op een nieuwe betrekking, waardoor voor de betrokken overheden
de uitkeringskosten beperkt blijven.
Veel gemeenten hebben reeds op basis van een VNG modelverordening een
dergelijke voorziening getroffen. Met dit voorstel wordt, zowel op
centraal als decentraal niveau, een outplacementregeling getroffen
voor alle politieke ambtsdragers ,dat wil zeggen bewindslieden, leden
van Tweede Kamer, commissarissen van de Koningin, burgemeesters,
wethouders en gedeputeerden. Deze aanspraak op een
outplacementvoorziening gaat samen met de introductie in de Appa van
een verplichting om passende arbeid te zoeken voor politieke
ambtsdragers jonger dan 57,5 jaar. Deelname aan een
outplacementtraject is niet vrijblijvend en is er op gericht de
betrokken gewezen ambtsdrager te ondersteunen bij het zo spoedig
mogelijk vinden van een andere functie.
40. Vraag
Is er bij de totstandkoming van de jaarlijkse resultaatafspraken
tussen de vakminister en de SG, geen rol weggelegd voor de DG Algemene
Bestuursdienst, of de Permanente Advies- en Beloningscommissie?
40. Antwoord
Het kabinet kiest er voor om de huidige inkomenstoeslagen niet te
verdisconteren in een salarisband maar prefereert een afzonderlijke
toeslag bovenop het functieloon met een maximum. Het Kabinet acht het
behalen van resultaatafspraken bepalend voor de toekenning en de
uiteindelijke hoogte van de resultaatafhankelijke toeslag. Ministers
en individuele secretarissen-generaal worden ondersteund en
geadviseerd over de uitvoering van de discretionaire en
resultaatbeloning om op dit terrein rijksbrede afstemming en samenhang
in de beloningsbeslissingen te waarborgen. In tegenstelling tot wat de
commissie Dijkstal voorstelt is het Kabinet voornemens deze taken niet
onder te brengen bij een interne beloningscommissie maar bij de
directeur-generaal Algemene Bestuursdienst. Bezien wordt op welke
wijze deze kan worden ondersteund om tot een zo geobjectiveerd
mogelijke advisering aan vakminister c.q. SG te kunnen komen. Gedacht
wordt aan een subcommissie van de door de commissie Dijkstal
geadviseerde externe permanente beloningscommissie.
41. Vraag
Leidt de opvatting van het kabinet, dat rechtspositionele wijzigingen
pas na verkiezingen van het desbetreffende lichaam behoren te worden
ingevoerd, ertoe dat eventuele wijziging in de rechtspositie van
politieke ambtsdragers op gemeentelijk niveau pas na de
gemeenteraadsverkiezingen van maart 2010 kunnen worden doorgevoerd, nu
immers het wetgevingstraject niet tijdig voor de verkiezingen van
maart 2006 en zeker niet voor de kandidaatstelling zal kunnen
plaatsvinden?
42. Vraag
Betreft dit uitstel van de discussie, op grond van de overweging dat
wijziging eerst na verkiezingen kunnen worden ingevoerd, alle
aspecten, dus bijvoorbeeld ook de door het kabinet wenselijk geachte
heroverweging van "de huidige pensioen- en wachtgeldregelingen die
voor deze categorieën politieke ambtsdragers (Eerste Kamerleden en
raads- en statenleden) worden getroffen" en ook van de 40/36-urige
werkweeksituatie?
43. Vraag
Moet het voorgestelde overgangsregime zo worden begrepen dat zittende
politieke ambtsdragers weliswaar niet tijdens de lopende
zittingsperiode kunnen worden geconfronteerd met veranderingen in hun
rechtspositie, maar wel indien zij in een volgende zittingsperiode
terugkeren? Zo ja, hoe moet dan de passage worden gelezen, dat
eventuele wijzigingen pas van toepassing zijn op hun ambtsopvolgers?
Wordt hierbij nog onderscheid gemaakt tussen voordelige en nadelige
wijzigingen in rechtspositie?
49. Vraag
Acht het kabinet het ook voor de gekozen burgemeester en de wethouders
respectievelijk voor de CdK en de gedeputeerden wenselijk dat zij qua
salarisniveau in beginsel boven het niveau van de voor gemeenten
respectievelijk provincies werkzame topambtenaren uitstijgen c.q. gaan
uitstijgen? Zo ja, welke maatregelen staan het kabinet voor ogen om
die situatie te (doen) bereiken, gegeven ook het tijdstraject en de
relatie met de verkiezing van gemeenteraden in 2006 en 2010 en van
provinciale staten in 2007 en 2011 en de wenselijkheid nieuwe
rechtsposities voor politieke ambtsdragers na verkiezingen te laten
ingaan?
41 t/m 43 en 49. Antwoord
Het streven van het kabinet is erop gericht de rechtspositionele
wijzigingen zo spoedig mogelijk in te voeren. In het kabinetsstandpunt
is aangegeven dat "een aantal" van de gedane voorstellen gefaseerd
dient te worden ingevoerd en dat voor de invoering een logisch moment
dient te worden gekozen. Bijvoorbeeld de opname van burgemeesters in
de Appa, of de afschaffing van het periodiekenstelsel voor
burgemeesters. Bij gekozen ambtsdragers ligt het voor de hand zo veel
mogelijk aan te sluiten bij het moment van verkiezingen. Bezien dient
echter te worden wat voor de introductie van verschillende "voordelige
en nadelige" wijzigingen voor de verschillende categorieën
ambtsdragers een geschikt moment is. Benoemde ambtsdragers zoals
burgemeesters en commissarissen van de Koningin verkeren hierbij in
een iets andere positie dan gekozen ambtsdragers. Zij zijn wat betreft
hun aanstelling niet gebonden aan verkiezingen, kennen een met
werknemers vergelijkbare rechtspositie en zitten doorgaans langer in
een en hetzelfde ambt dan gekozen ambtsdragers. De minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties draagt voor de rechtspositie
van deze groep ambtsdragers een specifieke verantwoordelijkheid. Zo
vindt er over de arbeidsvoorwaarden van burgemeesters en
commissarissen overleg tussen de minister en vertegenwoordigers van
deze groepen ambtsdragers plaats.
Zoals al eerder gesteld is de 40/36 factor één argument dat door de
commissie Dijkstal is gebruikt om een nieuw ijkpunt in de topstructuur
te bepalen. Voor een eventuele aanpassing van het salarisniveau van de
overige categorieën politieke ambtsdragers is naar mijn opvatting
nadere besluitvorming pas aan de orde na ommekomst van een
onafhankelijk advies hieromtrent. Ook verwacht ik naar aanleiding van
een dergelijk advies een nader oordeel te kunnen geven over de
verhouding tussen het salarisniveau van de politieke en ambtelijke top
op decentraal niveau.
44. Vraag
Kan de Kamer een overzicht worden verschaft van de wijze waarop bij
eerdere aanpassingen van de Appa tussen 1985 en heden is omgegaan met
zittende politieke ambtsdragers, ook in nieuwe zittingsperioden, in
vergelijking met "echte nieuwkomers" zowel bij de aanvang van nieuwe
zittingsperioden als direct na het in werking treden van wijzigingen?
44. Antwoord
Sedert 1985 is de Appa meer dan twintig malen gewijzigd, waarvan enige
malen ingrijpend. In die gevallen dat overgangsrecht noodzakelijk was,
gold als rode draad dat in beginsel bij de introductie van maatregelen
die nadelig zouden uitpakken voor betrokkenen de oude regels van de
Appa bleven gelden voor zittende politieke ambtsdragers gedurende hun
zittingsperiode. In sommige gevallen is dat uitgangspunt ruimhartig in
het overgangsrecht geformuleerd in die zin dat bij de introductie van
nadelige maatregelen de oude Appa-bepalingen van toepassing bleven op
politieke ambtdragers in vertegenwoordigende lichamen zolang zij
zitting bleven houden in het desbetreffende vertegenwoordigende
lichaam, dus ook bij volgende zittingstermijnen.
45. Vraag
Zou een gefaseerde invoering van de gekozen burgemeester ook een
gefaseerde invoering van het periodiekenstelsel voor burgemeesters
inhouden? Welk tijdpad en wetgevingstraject voor wat betreft het
opnemen van de gekozen burgemeester in de Appa staat het kabinet voor
ogen?
45. Antwoord
Hoewel het afschaffen van het periodiekenstelsel voor burgemeesters en
opname in de Appa los van de aanstellingswijze nuttig en noodzakelijk
is, ligt het voor de hand om dit gelijktijdig te laten plaatsvinden
met de introductie van de gekozen burgemeester. Indien een eventuele
gefaseerde invoering van de introductie van de gekozen burgemeester
plaats mocht vinden moet nader worden bezien of de resterende groep
benoemde burgemeesters de oude rechtspositie dient te behouden.
46. Vraag
Is het kabinet van mening dat de minister van Binnenlandse Zaken
uiteindelijk verantwoordelijk moet worden voor de bezoldiging van het
topmanagement binnen de gehele rijksoverheid?
46. Antwoord
In de huidige situatie is de vakminister verantwoordelijk voor de te
nemen beloningsbeslissingen, de minister van BZK speelt daarbij geen
rol. Het Kabinet is niet voornemens hierin in het voorgestelde
beloningsstelsel verandering aan te brengen. Wel is het Kabinet
voornemens maatregelen te treffen om rijksbrede afstemming en
samenhang in de beloningsbeslissingen te waarborgen. In het antwoord
op vraag 40 wordt daarop dieper ingegaan.
47. Vraag
In hoeverre wordt bij topsalarissen van zowel politieke ambtsdragers
als ambtenaren en semi-overheidspersoneel het uitkeren van toeslagen,
toelagen en onkostenvergoedingen per individueel geval beoordeeld? Hoe
wordt bijvoorbeeld voorkomen dat een onregelmatigheidstoeslag wordt
uitgekeerd als er geen sprake van onregelmatigheid is? En hoe wordt
voorkomen dat een eventuele toeslag beperkend is bij het toepassen van
jobrotatie, bijvoorbeeld binnen de ABD?
47. Antwoord
Toeslagen
(= variabele beloning)
Toelagen
(= verhoging i.v.m. bijzondere omstandigheden)
Onkosten-vergoedingen
Politieke ambtsdragers
Niet van toepassing
Niet van toepassing
Generiek voor de doelgroep
(Rijks)ambtenaren
Individueel
Generiek voor de doelgroep indien aan toekennings-voorwaarden wordt
voldaan.
Generiek voor de doelgroep indien aan toekennings-voorwaarden wordt
voldaan.
Werknemer
Afhankelijk van wat individueel is overeengekomen in de
arbeidsovereenkomst volgens privaatrecht.
Aan de ambtenaar, die anders dan bij wijze van overwerk, regelmatig of
vrij regelmatig arbeid verricht op andere tijden dan op de dagen
maandag tot en met vrijdag tussen 8 en 18 uur, wordt een
onregelmatigheidstoelage toegekend. Voorwaarde voor deze toelage is de
aanwezigheid van de werkrooster waarin de werktijden zijn vastgelegd
buiten de reguliere arbeidstijden. Voor topambtenaren is dit niet aan
de orde.
Politieke ambtsdragers kennen geen onregelmatigheidstoeslagen omdat
zij geen werktijdenregeling kennen.
Met de semi-overheid worden geprivatiseerde instellingen en sectoren
die (deels) uit publieke middelen gefinancierd worden bedoeld.
Juridisch is de semi-publieke sector niet gedefinieerd. De
(top)functionarissen in deze sectoren zijn in sommige gevallen
ambtenaar, maar in de meeste gevallen betreft het werknemers volgens
het private arbeidsrecht. Voorzover het ambtenaren zijn, vinden
toekenningen plaats volgens bovenstaand schema. Voor de
niet-ambtenaren geldt hetgeen in de individuele arbeidsovereenkomst is
overeengekomen.
In het voorgestelde beloningsstelsel voor topambtenaren sector Rijk
worden toeslagen alleen op basis van individueel toetsbare resultaten
toegekend. Bij functiewisseling zal een ambtenaar dus, net als in zijn
vorige functie, niet ex ante een toeslag toegekend krijgen maar deze
jaarlijks eerst moeten `verdienen'. De gekozen systematiek heeft
daardoor geen invloed op functiewisselingen (`jobrotatie').
48. Vraag
Welke toetsingscriteria wil het kabinet hanteren indien het zich op
het standpunt stelt dat het salaris van een bestuurder van een ZBO op
persoonlijke titel boven dat van de minister kan uitstijgen? Welke rol
spelen functieomschrijvingen in dit verband?
48. Antwoord
De toetsingscriteria voor het toekennen van een bezoldiging boven het
ministersalaris zullen situationeel bepaald zijn. Het kan bijvoorbeeld
gaan om bepaalde bestuurlijk complexe situaties die noodzakelijk maken
dat kandidaten gezocht worden die beschikken over specifieke schaarse
kwaliteiten. Ook kan het gaan om kandidaten die bereid moeten zijn om
meer dan normale risico's te lopen als gevolg van bijvoorbeeld grote
tijdsdruk of opereren in een omgeving met een (politiek) hoog
afbreukrisico. Hierbij geldt dat het toekennen van een salaris dat
uitstijgt boven het salaris van een minister altijd op persoonlijke
titel zal plaatsvinden. Om het bijzondere karakter hiervan te
benadrukken, moeten de salarissen die uitgaan boven het
ministersalaris worden vastgelegd in een algemene maatregel van
bestuur. Het ligt daarom niet voor de hand dat een functieomschrijving
daar een grote rol in speelt. De functieomschrijving is immers
onverkort op elke persoon die de functie vervult van toepassing.
50. Vraag
Is het kabinet, naar aanleiding van het recente debat over de
topsalarissen bij het ministerie van OCW, voornemens in het
wetsontwerp een mechanisme op te nemen waardoor de naleving van de
regels over toegestane schalen en maxima van schalen kan worden
bewaakt?
50. Antwoord
Het kabinet acht wetgeving niet het juiste instrument om de toepassing
van al bestaande regelgeving (Bezoldigingsbesluit Burgerlijke
Rijksambtenaren) over toegestane schalen en maxima van schalen af te
dwingen. In de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties aan de Tweede Kamer over het rijksbrede onderzoek
naar de uitvoeringsaspecten beloning ambtelijke top wordt nader
ingegaan op voornemens om de naleving van de regels te versterken.
51. Vraag
Hebben de uitkomsten van het onderzoek van de Algemene Rekenkamer naar
personele uitgaven aan topambtenaren van het ministerie van OCW nog
invloed op voorliggend kabinetsstandpunt?
52. Vraag
In hoeverre wordt met de voorgestelde maatregelen voorkomen dat zich
opnieuw misstanden voordoen, zoals die onlangs bij het ministerie van
OCW aan het licht kwamen?
51 en 52. Antwoord
Het kabinetsstandpunt is juist behulpzaam bij het pakket aan
maatregelen dat is uitgezet naar aanleiding van het onderzoek van de
Algemene Rekenkamer en naar aanleiding van het rijksbrede onderzoek
naar de uitvoeringsaspecten beloning ambtelijke top. Door het aangeven
van het ministersalaris als maximumsalaris voor onder meer de
rijksdienst is een heldere maximumnorm neergelegd. Daarbij moet worden
aangetekend dat het kabinetsstandpunt uitsluitend betrekking heeft op
de topmanagementgroep niveau 19 en het rijksbrede onderzoek op de
schalen 16 tot en met 19. Voor een deel hebben de maatregelen naar
aanleiding van het rijksbrede auditonderzoek dus ook invloed op de
niveau 19 functionarissen.
Het kabinet verwacht dat het samenhangend pakket aan maatregelen dat
is uiteengezet in de brief aan de Kamer voldoende garanties biedt om
in de toekomst administratieve onvolkomenheden en de gerapporteerde
incidentele misstanden kunnen worden voorkomen.
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties