parlementaire stukken - Antwoorden op kamervragen over het
`doorsluizen' van de brief met doodsbedreigingen van Mohammed B.
Antwoorden op kamervragen over het `doorsluizen' van de brief met
doodsbedreigingen van Mohammed B.
25 november 2004
Antwoorden op vragen van de leden Externe link Halsema en Externe
link Vos (beiden GroenLinks) aan de minister van Justitie over het
`doorsluizen' van de brief met doodsbedreigingen van Mohammed B.
(Ingezonden 16 november 2004)
---
1. Vraag
Kent u het bericht `Justitie kreeg brief Mohammed B. op de avond van
de aanslag op Van Gogh'? 1)
1. Antwoord
Ja.
2. Vraag
Is het waar, zoals de woordvoerster van procureur-generaal De
Wijkerslooth stelt, dat de brief van Mohammed B. `dinsdagavond laat',
dus nog op de dag van de moord, is `doorgesluisd' naar het departement
van Justitie?
2. Antwoord
De brief is op dinsdag 2 november jl. om 21.46 uur per fax op het
departement binnengekomen.
3. Vraag
Bent u bereid te beschrijven welke route deze brief heeft afgelegd,
wie hem in handen heeft gehad, hoe lang de brief is blijven liggen en
wanneer u de brief zelf onder ogen heeft gekregen?
3. Antwoord
Tijdens de Begrotingsbehandelingen Justitie in uw Kamer 2 november jl.
heb ik samen met mijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties uw Kamer op de hoogte gesteld van de moord op de
heer Van Gogh. Op dat moment was inhoud noch strekking van de brieven
ons bekend. Ik ben op woensdag 3 november jl. 's ochtends op de hoogte
gesteld van de strekking van de brieven te weten een bedreiging van
mevr. Hirsi Ali en een `zelfmoordtestament'. Over de brieven werd
mededeling gedaan in het Ministerieel Beleidsteam (MBT). In dit Team
zijn de departementen van Justitie, Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties op het hoogste niveau vertegenwoordigd. Het
Openbaar Ministerie wilde de brieven op dat moment nog niet bekend of
openbaar maken, omdat de verdachten in het onderzoek nog met de
brieven moesten worden geconfronteerd. Ik heb dat gebillijkt maar
vervolgens op 4 november jl. besloten tot openbaarmaking van de
brieven teneinde speculaties, misverstanden en foute berichtgeving op
basis van gissing naar de inhoud te voorkomen.
4. Vraag
Waarom stelt uw woordvoerster nu dat de brief op woensdag op het
departement is binnengekomen, terwijl u in het kamerdebat op 11
november jl. vertelde dat de brief pas op woensdag naar het college
van Procureurs-Generaal (PG's) is gegaan?
4. Antwoord
In het kamerdebat droeg ik geen kennis van het feit dat de brief zoals
aangegeven in antwoord 2 dinsdag 2 november jl. om 21.46 uur per fax
op het departement binnengekomen was. Ik leefde tijdens het debat in
de veronderstelling dat de mededelingen die woensdag werden gedaan
over de strekking van de stukken berustten op mededeling van de zijde
van het OM.
Ook wat het college van PG's betreft droeg ik geen kennis van het feit
dat de brief reeds dinsdagavond en niet pas woensdagochtend door hen
was ontvangen.
5. Vraag
Wie heeft de verantwoordelijkheid op zich genomen om de ernst van de
bedreiging uit de brief te beoordelen in het licht van mogelijk
noodzakelijke beveiliging van de daarin genoemde personen? Wanneer was
dat?
6. Vraag
Is dit conform reguliere procedures of is dit op ad hoc basis gebeurd?
5. en 6. Antwoord
Op 3 november jl. hebben de leden van de daartoe bevoegde instantie,
de evaluatiedriehoek, kennisgenomen van de brief en daarin geen
aanleiding gezien tot het treffen van maatregelen met betrekking tot
andere personen dan mw Hirsi Ali, ten aanzien van wie reeds op 2
november jl. verscherpte maatregelen waren getroffen.
Op 4 november jl. is besloten de brief openbaar te maken. In het licht
daarvan heeft de evaluatiedriehoek die dag besloten ten aanzien van de
heer Van Aartsen beveiligingsmaatregelen te treffen. Naar inzicht van
de deskundigen werd ingeschat dat vermelding van de heer Van Aartsen
in de brief pas na openbaarmaking het risico in zich droeg om anderen
op ideeën te brengen, mede in het licht van zijn recente uitspraken in
de pers ten aanzien van onder meer de bestrijding van het
moslimfundamentalistisch terrorisme. Dit beeld werd bevestigd in een
dreigingsinschatting van de AIVD. Besloten werd dat ten aanzien van de
heer Van Aartsen een voorwaarschuwing met betrekking tot te nemen
maatregelen in het kader van bewaking en beveiliging zou uitgaan. Ik
heb daarop de heer Van Aartsen geïnformeerd. De te nemen maatregelen
werden geëffectueerd voorafgaand aan het moment van publicatie van de
brief.
Nog ten overvloede merk ik op dat ten aanzien van de heer Cohen reeds
om andere reden op 2 november jl. maatregelen waren getroffen.
7. Vraag
Was dit de taak van het college van PG's, zoals u in het debat aangaf,
of van ambtenaren op uw departement of bij andere diensten?
7. Antwoord
Conform het stelsel bewaken en beveiligen is de Nationaal Coördinator
Bewaking en Beveiliging verantwoordelijk voor bewakings- en
beveiligingsmaatregelen zoals besloten door de Evaluatie Driehoek. Het
College van procureurs-generaal heeft in deze procedure geen taak.
8. Vraag
Kunt u nader toelichten dat niet de inhoud, maar de publicatie van de
brief de dreiging schiep, zoals u zelf in het debat stelde? Kunt u
uitleggen waarom een persoon die in de brief als de `meester' van
Ayaan Hirsi Ali wordt betiteld - en door de auteur verantwoordelijk
wordt gesteld voor haar afvalligheid - niet juist door de inhoud al
bedreigd wordt?
8. Antwoord
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 6.
9. Vraag
Acht u het noodzakelijk om de te volgen procedures in dit soort zaken
aan te scherpen of ziet u geen reden tot verbetering?
9. Antwoord
Ik zie voorshands geen reden om de procedures in dit soort zaken aan
te scherpen. Wel hebben mijn collega van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties en ik besloten in algemene zin het
besluitvormingsproces van de afgelopen periode te evalueren.
10. Vraag
Hoe oordeelt u over uw eigen uitlatingen tijdens het debat van 11
november jl. in het licht van de uitlatingen van de woordvoerster van
de procureur-generaal De Wijkerslooth?
10. Antwoord
De woordvoerder van de heer de Wijkerslooth heeft terecht gesteld dat
de brief op dinsdagavond laat naar het departement is gestuurd. Ik was
op dat moment aanwezig bij de Begrotingsbehandelingen Justitie in uw
Kamer en ben op woensdagochtend op de hoogte gesteld van de strekking
van de brief. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag
4.
1) de Volkskrant, 15 november jl.
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties