Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1A Telefoon (070) 333 44 44 Telefax (070) 333 40 33 2513 AA 's-GRAVENHAGE

Uw brief Ons kenmerk
21-10-2004 UB/K/2004/73878
nr. 2040502080
Onderwerp Datum
Kamervragen leden Smeets en 25 november 2004
Noorman-den Uyl

./. Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van de leden Smeets en Noorman- den Uyl over de moeizame bedrijfsstart vanuit een uitkering.

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(mr. A.J. de Geus)


---

2040502080

Vragen van de leden Smeets en Noorman-Den Uyl (beiden PvdA) aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de moeizame bedrijfsstart vanuit een uitkering. (Ingezonden 20 oktober 2004)

Vraag 1
Kent u het persbericht van onderzoeksbureau EIM 1 over de moeizame bedrijfsstart vanuit een uitkering?

Antwoord 1
Ja.

Vraag 2
Is het waar dat de meeste medewerkers van het UWV weinig weten over de mogelijkheden en daarom een bedrijfsstart vanuit een uitkering niet snel zullen aanmoedigen?

Vraag 3
Zo ja, wanneer verwacht u dat het UWV wel werk maakt van de mogelijkheid om vanuit de WW- en vanuit de WAO-uitkering als zelfstandig ondernemer te starten?

Antwoord 2 en 3
Uit informatie van UWV en regelmatige contacten die mijn ministerie met UWV onderhoudt, maak ik op, dat de medewerkers van UWV die direct met de klant contact hebben over zijn/haar reïntegratiemogelijkheden (in het bijzonder de klantmanager WW en de arbeidsdeskundige AG) momenteel voldoende op de hoogte zijn van de faciliteiten voor klanten om als zelfstandige te starten. Na de evaluatie van de starterregelingen bij UWV en gemeenten in het Algemeen Overleg van 4 december 2002 heeft UWV het signaal opgepakt, dat de interne beeldvorming binnen UWV over startende ondernemers moest worden bijgesteld. Naar de klant toe wordt ook de visie uitgedragen dat het starten van een eigen bedrijf een aantrekkelijk alternatief kan zijn voor een baan in loondienst. Daartoe heeft UWV een aantal acties ondernomen zoals het opleiden en aanstellen van klantmanagers. Zij zijn zodanig geïnstrueerd dat zij adequaat informatie kunnen verstrekken over het starten van een bedrijf vanuit een uitkering. Voorts is aan arbeidsdeskundigen de expliciete opdracht gegeven om bij het opstellen van de reïntegratievisie na te gaan of betrokkene eventueel als zelfstandige aan de slag zou willen gaan. Deze acties van UWV passen in het adagium "Werk boven uitkering" dat onderdeel uitmaakt van de cultuuromslag die UWV momenteel doormaakt.

Vraag 4
Hoeveel startende ondernemers vanuit de uitkering WW en WAO worden in 2004 gefaciliteerd?

Antwoord 4
In totaal vindt ongeveer 1 op de 50 WW-klanten werk als zelfstandige. Via de reïntegratiebedrijven wordt gemiddeld genomen meer dan 1 op de 20 klanten WW en AG geplaatst in een traject naar zelfstandigheid. In 2004 is bovendien een duidelijke toename


1 Persbericht, 12 oktober jl.

3

waarneembaar ten opzichte van 2003. In 2003 startten 438 klanten m.b.v. een reïntegratiebedrijf als zelfstandige, in 2004 zijn er tot en met het derde kwartaal al 591 als zelfstandige gestart. De uitstroom naar zelfstandige arbeid vanuit de WW (al dan niet met behulp van een reïntegratiebedrijf) betrof in 2003, 3.260 klanten en t/m augustus van dit jaar al 3.008 personen. De cijfers van UWV tonen dus aan dat zowel op eigen kracht, als via bemiddeling van een reïntegratiebedrijf, een toenemend aantal WW- en WAO gerechtigden uitstroomt naar zelfstandige arbeid.

Vraag 5
Gelden voor startende ondernemers vanuit de WW en WAO dezelfde faciliteiten als die voor starters via het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz) gelden?

Antwoord 5
Er zijn overeenkomsten, maar ook verschillen in faciliteiten voor starters vanuit de WW resp. WAO en voor cliënten van gemeenten. Startende ondernemers vanuit de WW zijn - mits zij aan de inkomenseis voldoen - aangewezen op het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz). Dit geldt ook voor arbeidsgehandicapte starters, die onder de reïntegratieverantwoordelijkheid van de gemeente vallen (art. 12 Wet REA) zoals personen met een Bijstandsuitkering. Art. 30 Wet REA en het daarop gebaseerde Besluit Starterskrediet Arbeidsgehandicapten (BSA) zijn voor wat betreft de hoogte van lening of borgstelling en van bijkomende verstrekkingen volkomen gelijk aan het Bbz.

Personen met een WAO/WAZ/Wajong-uitkering kunnen gedurende ten hoogste de eerste drie jaar vanaf de start van hun bedrijf hun oorspronkelijke arbeidsongeschiktheidsklasse behouden (art. 44 WAO; art. 50 Wajong; art. 58 Waz); de uitkering wordt uitbetaald als ware de zelfstandige reeds op basis van zijn inkomsten uit arbeid geschat. Indien betrokkene wegens ziekte uitvalt, kan hij of zij direct terugvallen op de oude uitkering.

Tenslotte geldt voor alle cliënten dat UWV en gemeenten voor de begeleiding een reïntegratietraject kunnen inkopen.

Vraag 6
Wat vindt u van de oplossingen die in het persbericht gesuggereerd worden voor het specifieke probleem voor startende WW'ers van de urenverrekening, dat wil zeggen het feit dat naar rato van gewerkte uren wordt gekort op de uitkering, waardoor een erg laag inkomen overblijft?

Antwoord 6
Het probleem waarop wordt gedoeld, schuilt in de combinatie van het beëindigen van het WW-recht en de beperkte inkomsten bij de startperiode als zelfstandige. Daarom is de afgelopen jaren door UWV een WW-experiment gehouden, te weten "Inkomstenkorting voor WW-gerechtigden die starten als zelfstandige" (Tijdelijk besluit inkomstenkorting startende zelfstandigen, Inmiddels hebben ca. 15 gemeenten of intergemeentelijke samenwerkingsverbanden hun belangstelling kenbaar gemaakt voor samenwerking met UWV.Stcrt. 2001, 66, o.g.v. art 130 WW). Voor de WW-gerechtigde die als zelfstandige ging starten en deelnam aan dit experiment wordt het WW-recht niet beëindigd. In plaats daarvan werd 70% van de inkomsten als zelfstandige voor een periode van 6 maanden ingehouden op de WW.

4

Uit de evaluatie van dit experiment is echter gebleken dat de uitvoering hiervan te ingewikkeld was. Het te verrekenen bedrag is lastig vast te stellen en kan pas achteraf worden bepaald. Administratief is dit bewerkelijk en dus duur. Voorts bestaat het risico dat betrokkene achteraf geld moet terugbetalen en is er een zeker handhavingrisico doordat de zelfstandige in belangrijke mate zijn eigen inkomsten vaststelt. Het duurt bovendien te lang voordat betrokkene weet waar hij of zij financieel aan toe is. Om deze redenen heb ik het experiment na afloop van de wettelijke termijn niet verlengd. Ik heb u dit gemeld bij brief van 3 juli 2003 ("evaluatie experimenten WW").

Dit neemt niet weg dat het Kabinet - vanuit zijn visie dat de mogelijkheden om vanuit een uitkeringssituatie te starten moeten worden vergroot ­ voortdurend beleidsinstrumenten inventariseert en onderzoekt om dit beleid te ondersteunen en te verbeteren. Hierin wordt op ambtelijk niveau tussen mijn ministerie en het ministerie van Economische Zaken samengewerkt zoals blijkt uit het verschijnen van de Kabinetsnotitie "Starten van een onderneming" dat op 14 april 2004 aan de Kamer is aangeboden. In samenwerking met het UWV bezie ik momenteel of er nog meer mogelijkheden zijn om vanuit een uitkeringssituatie te starten als zelfstandige.

Vraag 7
Hoe verklaart u de kritiek op de gemeenten inzake startende ondernemers? Waren de onderzoekers op de hoogte van het feit dat een beperkt aantal gemeenten als Bbz gemeente fungeert?

Antwoord 7
In het EIM-rapport geven de onderzoekers aan dat gemeenten veelal niet gewend zijn om op het punt van zelfstandigen beleid te ontwikkelen. Voorts wordt gemeld dat er geen sprake zou zijn van structurele uitwisseling van ervaringen, bijvoorbeeld tussen regiogemeenten. Deze signalen zijn bekend. Zoals de onderzoekers zelf al in het rapport aangeven waren die signalen voor het ministerie van SZW aanleiding om regionale samenvoeging op dit terrein actief te stimuleren. Hieruit zijn meerdere samenwerkingsverbanden ontstaan op vrijwillige basis, met behoud van ieders eigen verantwoordelijkheid.

Vraag 8
Wilt u de Tweede Kamer informeren over de voortgang en ontwikkeling en effectiviteit van de Bbz-regeling en de WW- en WAO starterregeling over de laatste 2 jaar en de Kamer daarover uiterlijk voor de behandeling van de 8ste voortgangsrapportage SUWI in november 2004 informeren?

Antwoord 8
Ten aanzien van de voortgang, ontwikkeling en effectiviteit van de Bbz-regeling over de laatste 2 jaar kan ik het volgende melden. In 2003 zijn gemeenten via een tijdelijke subsidieregeling vanuit het ministerie van SZW gestimuleerd om samen te werken op het gebied van de uitvoering van het Bbz en de IOAZ om op dit terrein de kwaliteit van de uitvoering te verbeteren.

Met betrekking tot de effectiviteit van de WW en WAO starterregeling verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 4. Tevens wil ik u bij deze gelegenheid informeren over mijn toezegging tijdens het Algemeen Overleg van 4 december 2002, waarin de evaluatie van de starterregelingen aan de orde is geweest. Daarin heb ik toegezegd met UWV in gesprek te

5

gaan over de uitvoering van het starterskrediet. Daartoe is vanuit mijn ministerie een werkgroep geformeerd met vertegenwoordigers van UWV en een zestal gemeenten met een regionale functie. Afgelopen zomer is de eerste pilot in Rotterdam van start gegaan, waarbij de gemeente de behandeling van de aanvraag om een starterskrediet in het kader van de BSA overneemt van UWV. Daartoe is er een convenant tussen UWV en de gemeente gesloten, dat ook model moet staan voor de overige convenanten. Inmiddels hebben ca. 15 gemeenten of intergemeentelijke samenwerkingsverbanden hun belangstelling kenbaar gemaakt voor samenwerking met UWV. Dat aantal groeit nog bijna wekelijks. In het voorjaar van 2005 worden de eerste pilots geëvalueerd. Ik zal u bij die gelegenheid nader informeren.

Tenslotte wil ik benadrukken dat het Kabinet veel waarde hecht aan de mogelijkheid om het starten vanuit een uitkeringssituatie te vergroten. Met instemming van mijn ambtgenoot, de staatssecretaris van Economische Zaken, zeg ik u toe dat het Kabinet u nog in het eerste halfjaar van 2005 zal informeren over de ontwikkeling en voortgang van het beleid. Daarbij zal onder andere worden aangegeven hoe de generieke acties op het vergroten van het aantal starters bijdragen aan de uitstroom uit de uitkering. Bij deze brief zullen ook de resultaten van het EIM-onderzoek worden betrokken.