Aan de Voorzitters van de Eerste en van de
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus20018
2500 EA DEN HAAG
Datum Uw brief Ons kenmerk
(Kenmerk)
BJZ 2004- 985 M
Onderwerp
Beëindiging overheidstoezicht Stichting
Maror-gelden Overheid en Stichting Joods
Humanitair Fonds
Hierbij informeer ik u over mijn voornemen per 1
januari 2005 het toezicht op de Stichting
Maror-gelden Overheid (hierna: SMO) en de
Stichting Joods Humanitair Fonds (hierna: SJHF)
voorzover mogelijk te beëindigen. Dit heb ik u
toegezegd in mijn brief van 5 december 2001
(fin0000727).
De Nederlandse regering heeft in 2000 als
erkenning van achteraf geconstateerde
tekortkomingen in het rechtsherstel na de Tweede
Wereldoorlog en in het overheidshandelen ter
zake, onder meer ¤ 181,5 mln. (NLG 400 mln.) ter
beschikking gesteld teneinde finaal recht te
doen aan de kritiek op de bejegening van de
betrokken vervolgingsslachtoffers in het
rechtsherstel en de gevolgen die dat heeft gehad
voor hun verdere bestaan. SMO en SJHF zijn
opgericht om deze door de regering aan de joodse
vervolgingsslachtoffers ter beschikking gestelde
gelden te beheren en verdelen.
SMO en SJHF geven nu een aantal jaren uitvoering
aan hun werkzaamheden. In die periode hebben zij
vele aanvragen ontvangen en beoordeeld en
uitkeringen gedaan ten behoeve van joodse
individuen en projecten voor de joodse
gemeenschap in Nederland en de Nederlands-joodse
gemeenschap in Israël, respectievelijk voor
humanitaire projecten in Centraal- en
Oost-Europa. Dit is steeds gedaan conform
beleidsplannen en uitkeringsreglementen die door
de besturen in samenwerking met het Centraal
Joods Overleg (hierna: CJO) en de Stichting
Platform Israël (hierna: SPI) zijn opgesteld en
door de minister van Financiën zijn goedgekeurd.
De opgezette organisatiestructuur van beide
stichtingen heeft een rechtmatige en
transparante verdeling van de "collectieve
gelden" kunnen waarborgen. Het opzetten en naar
behoren laten functioneren van een dergelijke
structuur was de taak van de overheid. In dit
kader hebben ambtenaren van het ministerie van
Financiën vergaderingen van het bestuur van SMO,
Kamer I en II en het bestuur van SJHF bijgewoond
en zijn daar waar nodig met hen in overleg
getreden. Voor Kamer III heeft de Nederlandse
ambassade in Israël deze taak op zich genomen.
De minister van Financiën heeft de
uitkeringsreglementen en de jaarverslagen van
SMO en SJHF beoordeeld en goedgekeurd. Op basis
van deze waarnemingen concludeer ik dat de
gewenste organisatiestructuur is opgezet en naar
behoren functioneert en wil ik dan ook het
overheidstoezicht op beide stichtingen voorzover
mogelijk beëindigen. Mijn voornemen is in
overeenstemming met hetgeen ik u in mijn brief
van 5 december 2001 (fin 0000727) ten aanzien
van het overheidstoezicht heb geschreven: "Ik
zie het als overheidstaak om een goede
organisatiestructuur op te zetten die een
rechtmatige en transparante verdeling van de
"collectieve gelden" kan waarborgen. (...) Als aan
deze uitgangspunten zal zijn voldaan en de
verdeling enkele jaren naar behoren
functioneert, is het mijn bedoeling het
overheidstoezicht op SMO en SJHF te beëindigen,
en de verdere verdeling geheel over te laten aan
de betrokken stichtingen. Ik zal u hierover te
zijner tijd vooraf informeren."
Met de Algemene Rekenkamer heeft constructief
ambtelijk overleg plaatsgevonden over de
voorbereiding van de beëindiging van het
overheidstoezicht en de daarmee samenhangende
statutenwijzigingen. Het College van de Algemene
Rekenkamer is per brief over mijn voornemen
geïnformeerd.
Hieronder wordt een korte weergave gegeven van
de voortgang van de werkzaamheden van de
stichtingen. Hiermee geef ik u inzicht in mijn
overwegingen dat het overheidstoezicht voorzover
mogelijk kan worden beëindigd. Daarna informeer
ik u over de gevolgen van deze beëindiging en de
(resterende) taken van beide stichtingen.
In 2005 zal ik u definitief informeren over het
verloop van de werkzaamheden van de stichtingen
en de afwikkeling van het beëindigen van het
overheidstoezicht.
A. SMO
Aan SMO is ¤ 158,8 mln. (NLG 350 mln.) van de in
totaal door de regering beschikbaar gestelde ¤
181,5 mln. toebedeeld. Vanaf maart 2000 zijn
deze bedragen rentedragend geworden, waardoor
het verdelingsvermogen dat uiteindelijk wordt
uitgekeerd hoger is dan het oorspronkelijk
toegekende bedrag. Ter verdeling van deze
middelen kent SMO drie Kamers: Kamer I voor
individuele uitkeringen, Kamer II voor projecten
met een collectief doel in Nederland en Kamer
III voor projecten met een collectief doel in
Israël.
Het is de verwachting dat SMO eind 2004 ongeveer
95% van het vermogen heeft verdeeld.
Kamer I
Het gehele bedrag dat aan SMO ter beschikking is
gesteld voor de individuele uitkeringen
inclusief de daarop ontvangen rente is
uitbetaald. Het kan gezien worden als een
prestatie dat het hele internationale traject
van adverteren, informeren, beoordelen van de
aanvragen en vervolgens het daadwerkelijk
uitkeren van de individuele uitkeringen in drie
jaar heeft plaatsgevonden. Dit is te danken aan
de voortvarendheid en zorgvuldigheid waarmee het
bestuur van SMO na zijn installatie aan de slag
is gegaan. De individuele vergoedingen zijn
hierdoor zo snel mogelijk bij rechthebbenden
terecht gekomen. Dit was mede van belang gezien
de hoge leeftijd van sommige rechthebbenden. In
het geval dat joodse vervolgingsslachtoffers
zijn overleden, kwamen hun nabestaanden voor de
uitkering in aanmerking.
In totaal heeft Kamer I een totaal van 36.586
aanvragen uit 61 landen ontvangen. Hiervan zijn
er 34.844 gehonoreerd. Een bedrag van ruim ¤ 141
mln. is vervolgens aan de gerechtigden
uitgekeerd. Dit is 80% van het aan SMO ter
beschikking gestelde bedrag vermeerderd met de
daarop ontvangen rente.
Kamer II en III
Kamer II en III houden zich namens SMO bezig met
het verdelen van gelden aan projecten met een
collectief doel, waarbij Kamer II aanvragen
beoordeelt voor projecten voor de joodse
gemeenschap in Nederland en Kamer III datzelfde
doet voor projecten voor de Nederlands-joodse
gemeenschap in Israël.
Twee belangrijke uitgangspunten voor de
beoordeling van een projectaanvraag door Kamer
II zijn of het project betrekking heeft op de
joodse gemeenschap in Nederland en of het
project de continuïteit van de joodse
gemeenschap bevordert. Bij Kamer III is een
belangrijk vereiste dat de uitvoering van het
project plaatsvindt in Israël ten behoeve van de
Nederlands-joodse gemeenschap aldaar, waarbij
het de voorkeur heeft dat de projecten ten goede
komen aan de eerste generatie joodse
oorlogsslachtoffers. Zowel voor Kamer II als
voor Kamer III zijn deze en overige criteria
neergelegd in de beleidsplannen en
uitkeringsreglementen waaraan de aanvragen zijn
getoetst.
Aan Kamer II en III gezamenlijk is ruim ¤ 31,7
mln. ter beschikking gesteld. Dit is 20% van het
aan SMO beschikbaar gestelde bedrag. Hiervan is
74% (dit is ongeveer ¤ 23,5 mln.) aan Kamer II
en 26% (dit is ongeveer ¤ 8,2 mln.) aan Kamer
III toebedeeld.
De eerste uitkeringsronde ten behoeve van de
verdeling van gelden voor de projectaanvragen
voor de joodse gemeenschap in Nederland (Kamer
II) heeft in de periode 2003 - 2004
plaatsgevonden. In de eerste uitkeringsronde
zijn van de 406 ingediende aanvragen 199
aanvragen gehonoreerd voor een totaalbedrag van
ruim ¤ 12 mln. Deze projecten hebben, in
overeenstemming met het beleidsplan, onder
andere betrekking op de terreinen joods
onderwijs, uitbreiding van contactmogelijkheden
en religieuze voorzieningen. Concreet gaat het
hierbij bijvoorbeeld om herstel van thorarollen,
restaureren en uitbreiden van synagogen,
cursussen en seminars die leiden tot vergroting
van de kennis en gebruiken van de joodse
culturele en religieuze traditie. Voor het einde
van 2004 zal naar verwachting de beoordeling van
de 194 aanvragen voor de tweede verdelingsronde
hebben plaatsgevonden.
Voor projecten ten behoeve van de
Nederlands-joodse gemeenschap in Israël (Kamer
III) hebben twee verdelingsronden
plaatsgevonden. Hoewel in 2004 een
meningsverschil is ontstaan tussen SMO en haar
Kamer III over de uitvoeringsorganisatie van de
tweede ronde collectieve uitkeringen in Israël,
is dit met medewerking van alle partijen tot een
praktische oplossing gebracht. Aanvragen voor
deze uitkeringen werden door de personele unie
van Kamer III en Stichting Collectieve
Maror-gelden Israël (SCMI) gezamenlijk
behandeld. SCMI is de particuliere tegenhanger
van Kamer III die is opgericht voor de verdeling
van de door de banken en verzekeraars ter
beschikking gesteld gelden ten behoeve van
projecten met een collectief doel in Israël. Van
de 145 in de eerste en tweede ronde ingediende
aanvragen zijn er 57 gehonoreerd. Van deze
gehonoreerde aanvragen zijn er 48 uit het
vermogen van SMO toegekend voor een totaalbedrag
van NIS 20,8 mln. (ongeveer ¤ 3,6 mln. ). De
projectaanvragen die zijn gehonoreerd hebben
betrekking op de terreinen cultuur, educatie,
herinnering, immigratie en absorptie, religie,
welzijn en wetenschappelijk onderzoek.
Voorbeelden van projecten die op die terreinen
ten behoeve van de Nederlands-joodse gemeenschap
in Israël plaats zullen vinden zijn een
culturele website, een informatiecentrum en
herdenkingsplaats, training aan vrijwilligers
voor welzijnswerk en het uitbreiden of
herstellen van zorginstellingen.
Bezwaar en beroep
Conform de Algemene wet bestuursrecht hebben de
aanvragende individuen en organisaties de
mogelijkheid om in bezwaar en beroep te gaan. Op
dit moment lopen er vijf beroepsprocedures tegen
beslissingen op bezwaar van SMO die zien op
individuele uitkeringen (Kamer I). Bij SMO zijn
voor Kamer II in 65 en voor Kamer III in 15
gevallen bezwaarschriften ingediend tegen een
(negatieve) beschikking.
Voor de financiële risico's die zijn verbonden
aan de bezwaar- en beroepsprocedures is door SMO
een reservering gemaakt.
B. SJHF
SJHF is opgericht met als taak de verdeling van
¤ 22,7 mln. (NLG 50 mln.) van de in totaal door
de regering beschikbaar gestelde ¤ 181,5 mln.
voor humanitaire projecten in Centraal- en
Oost-Europa. SJHF heeft hiervoor een
internationaal bestuur met leden, afkomstig uit
Nederland, Israël, Rusland, Engeland en de
Verenigde Staten, die ervaring en expertise
hebben met het financieren van dergelijke
projecten in de wereld. Terugkijkend op de
afgelopen periode kan worden geconstateerd dat
het bestuur van SJHF zijn taak goed heeft
uitgevoerd.
SJHF is bedoeld voor joden die zowel onder het
nazi- als onder het communistische regime in
Centraal- en Oost-Europa hebben geleden, de
zogenaamde "double victims". De
toetsingscriteria voor aanvragen zoals opgenomen
in het uitkeringsreglement sluiten hierop aan.
Tevens is in het uitkeringsreglement opgenomen
dat het de voorkeur geniet dat voor een project
cofinanciering van buiten SJHF plaatsvindt. Het
is de bedoeling dat projecten betrekking hebben
op een of meer van de volgende terreinen: de
opbouw en continuïteit van de joodse gemeenschap
op het gebied van onder meer cultuur,
kennisoverdracht en versterking van de
immateriële infrastructuur, joodse educatie of
het bevorderen van tolerantie tussen mensen en
het ondersteunen van burgers die slachtoffer
zijn van conflictsituaties, opdat daarmee de
solidariteit van de Nederlands-joodse
gemeenschap in Nederland en Israël met de joodse
gemeenschappen en mensen in nood elders in de
wereld tot uitdrukking wordt gebracht. Projecten
die SJHF tot op heden heeft ge(co)financierd
zijn bijvoorbeeld joodse weeshuizen in de
Russische Federatie en in Oekraïne, educatieve
projecten ten behoeve van deelnemers uit alle
leeftijdscategorieën (kleuters, kinderen,
volwassenen en bejaarden) en vertaling en
publicatie van joodse gebedenboeken in de
landstaal. Deze projecten worden thans
uitgevoerd in het merendeel van de landen van
het vroegere communistische blok, inclusief de
landen van voormalig Joegoslavië.
SJHF heeft met mijn instemming, zoals ik in mijn
brief van 5 december 2001 aangaf, een fonds
aangelegd waaruit de uitkeringen plaatsvinden.
Door de rente-inkomsten van dit fonds is het
vermogen van SJHF gegroeid tot een bedrag van ¤
25 mln. De projecten worden door SJHF volledig
gefinancierd uit de rente-inkomsten van dit
fonds. Hiermee heeft het fonds een structureel
karakter gekregen. Per project wordt maximaal
¤ 100.000 uitgekeerd voor een periode van
maximaal twee jaar. In de periode 2002-2004 zijn
in totaal 560 projectaanvragen ingediend,
waarvan er 138 zijn gehonoreerd. In totaal is
hiermee een bedrag van ¤ 2,5 mln. uitgekeerd.
Conform de Algemene wet bestuursrecht hebben de
aanvragende organisaties de mogelijkheid om in
bezwaar en beroep te gaan. Bij SJHF zijn in
totaal 28 bezwaren ingediend en is op dit moment
1 bezwaar in behandeling. Tot op heden zijn er
geen beroepsprocedures geweest.
C. Beëindiging overheidstoezicht / situatie per
1 januari 2005
Vanwege de voortgang die beide stichtingen zoals
hierboven weergegeven hebben geboekt, concludeer
ik dat de opgezette organisatiestructuur naar
behoren functioneert en wil ik het
overheidstoezicht op SMO en SJHF voorzover
mogelijk beëindigen. Hierover heeft overleg met
CJO en SPI plaatsgevonden. De beëindiging van
het toezicht zal er toe leiden dat de
verantwoordelijkheid voor de verdere verdeling
van het resterende vermogen bij de joodse
gemeenschap zelf komt te liggen.
Het resterende verdelingsvermogen van SMO zal op
een nader te bepalen tijdstip in 2005 met
uitzondering van de reservering voor het
financiële risico van de bezwaar- en
beroepsprocedures worden overgedragen aan de
door CJO opgerichte particuliere Stichting
Collectieve Maror-gelden Nederland (COM) en de
door SPI opgerichte particuliere Stichting
Collectieve Maror-gelden Israël (SCMI). Dit zijn
de particuliere stichtingen die zijn opgericht
voor de verdeling van de gelden die door de
banken en verzekeraars ter beschikking zijn
gesteld aan joodse vervolgingsslachtoffers. Op
dit moment bedraagt het resterende vermogen van
SMO ongeveer ¤ 11 mln. Het is de verwachting dat
er na de tweede uitkeringsronde en met
inachtneming van een reservering voor het
financiële risico voor bezwaar- en
beroepsprocedures nog ongeveer 5% van de
oorspronkelijk ¤ 181,5 mln. (inclusief rente)
worden overgedragen aan de particuliere
stichtingen.
Het resterende verdelingsvermogen van ¤ 25 mln.
van SJHF zal met instemming van CJO en SPI
worden overgedragen aan de stichting zelf. De
toekomstige verdeling van de gelden door de
stichting valt hiermee niet meer onder de
verantwoordelijkheid van de minister. Over het
financiële risico van bezwaar- en
beroepsprocedures zal een afspraak worden
gemaakt met SJHF.
De uitvoeringskosten die in de toekomst met de
verdeling en uitkering van deze restgelden
gemoeid zullen zijn, komen niet meer voor
rekening van het ministerie van Financiën.
SMO en SJHF zullen vanaf 1 januari 2005 met twee
publieke taken belast blijven: het afhandelen
van bezwaar- en beroepsprocedures en het
monitoren van meerjarenprojecten. Deze taken
zien op beschikkingen die zijn afgegeven in de
periode tot en met 2004, met andere woorden de
periode waarin de minister van Financiën
medeverantwoordelijk is voor de verdeling. Voor
deze activiteiten blijven SMO en SJHF een
zelfstandig bestuursorgaan. In de statuten zijn
bevoegdheden opgenomen waarmee ik deze
verantwoordelijkheid kan waarborgen. Op het
moment dat de werkzaamheden die verband houden
met de publieke taken ten einde zijn kan de
overheidsbemoeienis volledig worden beëindigd.
De stichtingen zullen vanaf het moment dat zij
de publieke taken hebben volbracht volledig
particuliere stichtingen zijn. Ik zal u hierover
te zijner tijd informeren.
Met SMO en SJHF zullen afspraken worden gemaakt
over de uitvoeringskosten van de nog resterende
publieke taken.
Ten slotte hecht ik eraan u te melden dat ik
tevreden ben over de samenwerking tussen de
joodse gemeenschap, zowel in Nederland als
daarbuiten, de besturen van de bovengenoemde
stichtingen en het ministerie van Financiën. Dit
beeld is vanuit de nationale en internationale
joodse gemeenschap bevestigd, en samen met hen
heb ik waardering voor de door betrokkenen
verrichte werkzaamheden en het succes daarvan.
De Minister van Financiën,
G. Zalm
---
Deze percentages zijn afgesproken door CJO
en SPI en zijn mede gebaseerd op het rapport
'Schatting individuele verdeling joodse
tegoeden', Nederlands Interdisciplinair
Demografisch Instituut, 21 september 2000.
De overige 9 gehonoreerde aanvragen zijn
toegekend uit het vermogen van SCMI voor een
totaalbedrag van NIS 1 mln. (ongeveer ¤ 0,2
mln.).
Dit bedrag zal mogelijk fluctueren door
eventuele koerswijzigingen.
Ministerie van Financiën