Informatievoorziening over nieuwe Commissievoorstellen
Kamerbrief inzake Informatievoorziening over nieuwe
Commissievoorstellen
Aan de Voorzitter van de
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Binnenhof
DEN HAAG
Directie Integratie Europa
Bezuidenhoutseweg 67
2594 AC Den Haag
Datum
Auteur
Mw. drs. B. M. Karel
Kenmerk
DIE-614/04
Telefoon
070 348 48 76
Blad
1/30
Fax
070 348 40 86
Bijlage(n)
8
E-mail
die-in@minbuza.nl
Betreft
Informatievoorziening aan de Tweede Kamer over nieuwe
Commissievoorstellen
C.c.
Zeer geachte Voorzitter,
Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij acht
fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep
Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):
1. Voorstel voor een Besluit van de Raad inzake de uitwisseling
van gegevens uit het strafregister
2. Communication from the Commission to the Council and the
European Parliament on the Instruments for External Assistance under
the Future Financial Perspective 2007-2013
3. Council regulation establishing an Instrument for
Pre-accession Assistance (IPA)
4. Proposal for a Regulation of the European Parliament and of
the Council: laying down general provisions establishing a European
Neighbourhood and Partnership Instrument
5. Proposal for a Regulation of the European Parliament and of
the Council establishing a Financing Instrument for Development
Cooperation and Economic Cooperation
6. Proposal for a Regulation of the Council establishing an
Instrument for Stability
7. Voorstel voor een beschikking van de Raad tot wijziging van
richtlijn 2002/95/EG van het EP en de Raad met het oog op de
vaststelling van de maximale concentraties van bepaalde gevaarlijke
stoffen in elektrische en elektronische apparatuur
8. Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de
Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/88/EG betreffende een aantal
aspecten van de organisatie van de arbeidstijd
De Staatssecretaris voor Europese Zaken
Atzo Nicolaï
Fiche 1: Besluit inzake uitwisseling van gegevens uit het
strafregister
Titel: Voorstel voor een Besluit van de Raad inzake de uitwisseling
van gegevens uit het strafregister
Datum Raadsdocument: 20 oktober 2004
Nr Raadsdocument: 13742/04 COPEN 128
Nr. Commissiedocument: COM(2004) 664 definitief
Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Justitie i.o.m.
FIN, BZ, BZK, EZ
Behandelingstraject in Brussel: Werkgroep strafrechtelijke
samenwerking, Comité artikel 36, JBZ-Raad
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Het onderhavige voorstel voor een besluit inzake de uitwisseling van
gegevens uit strafregisters betreft een noodmaatregel die door de
Commissie is opgesteld naar aanleiding van een verzoek hiertoe van de
JBZ-Raad van 19 juli 2004 in reactie op de zaak Fourniret. Deze
noodmaatregel loopt vooruit op initiatieven op de (middel)lange
termijn, die door de Commissie zijn aangekondigd en eind van 2004
zullen worden gepresenteerd. Reeds in het Programma van maatregelen
ter uitvoering van het beginsel van wederzijdse erkenning, opgesteld
naar aanleiding van de conclusies van de Europese Raad van Tampere
(1999), zijn maatregelen op dit terrein in het vooruitzicht gesteld.
Ook in het EU Actieplan ter bestrijding van terrorisme (aangenomen
door de ER van 17/18 juni jl.) wordt opgeroepen tot het nemen van
dergelijke maatregelen, voor juni 2005.
Het ontwerp-besluit gaat uit van het huidige juridische kader,
neergelegd in artikel 13 en 22 van het Europees rechtshulpverdrag
1959. Het beoogt de toepassing van deze bestaande
samenwerkingsregeling te versnellen en te vereenvoudigen. Het voorstel
bevat daartoe vooral bepalingen betreffende de uitvoering. Zo wordt
voorgesteld dat iedere lidstaat een centrale autoriteit aanwijst voor
de uitwisseling van gegevens uit strafregisters. Deze autoriteiten
kunnen rechtstreeks met elkaar communiceren. Voorts wordt een termijn
voorgesteld waarbinnen verzoeken om informatie uit strafregisters
moeten worden beantwoord (5 dagen). Ook bevat het voorstel
standaardformulieren voor een verzoek om informatie en voor het
beantwoorden van zo een verzoek. Tenslotte bevat het voorstel de
bepaling dat wanneer een staat een persoon veroordeelt die de
nationaliteit heeft van een andere lidstaat dan de staat van
veroordeling, de staat van veroordeling op eigen initiatief informatie
over desbetreffende veroordeling verstrekt aan het land van herkomst.
Het Europees rechtshulpverdrag verplicht ook tot deze
informatieverstrekking, maar geeft de staten de mogelijkheid deze
informatie slechts eenmaal per jaar te verstrekken. Het onderhavige
besluit stelt voor deze informatie aan de staat van herkomst te zenden
zodra deze in het nationale strafregister van het land van
veroordeling wordt ingeschreven.
Rechtsbasis van het voorstel: artikel 31 en 34, tweede lid, onderdeel
c, VEU
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Raad met
unanimiteit, raadplegingsprocedure Europees Parlement.
Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief. Het voorstel beoogt regels te stellen
teneinde de samenwerking tussen de lidstaten, i.c. de onderlinge
uitwisseling van informatie uit strafregisters, te verbeteren.
Dergelijke regels dienen op het niveau van de Unie tot stand te komen.
Proportionaliteit: positief. De Commissie heeft gekozen voor het
instrument van een besluit aangezien het vooral gaat om verbetering
van de uitvoering en niet om de onderlinge aanpassing van wetgevingen.
De voorgestelde bepalingen dragen bij aan een verbetering van de
samenwerking, zonder dat zij verder gaan dan voor dit doel nodig is.
Consequenties voor de EU-begroting: Geen.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Geen. Het onderhavige besluit gaat geheel uit van de bestaande
verplichtingen tot het verstrekken van informatie uit het Nederlandse
strafregister (Centrale Justitiële Documentatie) en roept geen nieuwe
verplichtingen in het leven.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): Het onderhavige
besluit zal naar het zich laat aanzien leiden tot een wijziging van
het Besluit justitiële gegevens.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
De voorgestelde implementatietermijn is 30 juni 2005. Of deze termijn
haalbaar is, gelet op het feit dat het besluit waarschijnlijk
aanleiding zal gegeven tot een wijziging van het Besluit justitiële
gegevens, is afhankelijk van het tijdstip waarop overeenstemming wordt
bereikt over het besluit. Als dat nog voor het einde van 2004
geschiedt, dan is deze termijn realistisch. Wordt dit later, dan zal
waarschijnlijk voor een latere implementatiedatum moeten worden
gepleit.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland hecht belang aan de verbetering van de uitwisseling van
informatie uit strafregisters met inachtneming van de nationale
wetgeving. De uitwisseling van dergelijke informatie kan van belang
zijn bij de vervolging, berechting en bestraffing van verdachten en de
voorkoming van strafbare feiten in de Unie. Tevens is een verbetering
en versnelling van de uitwisseling van deze informatie belangrijk voor
de bestrijding van terrorisme. Het draagt dan ook bij aan de
verwezenlijking van een ruimte van vrijheid, veiligheid en
rechtvaardigheid.
Hoewel een juridisch kader thans aanwezig is, blijkt er in de praktijk
veel voor verbetering vatbaar. Het onderhavige besluit kan hierin
verbetering brengen en wordt daarom door Nederland ondersteund.
Fiche 2: Mededeling over instrumenten voor externe hulp onder de FP's
2007-2013
Titel: Communication from the Commission to the Council and the
European parliament on the Instruments for External Assistance under
the Future Financial Perspective 2007-2013
Datum Raadsdocument: 18 oktober 2004
Nr Raadsdocument: 13686/04
Nr. Commissiedocument: COM(2004)626 final
Eerstverantwoordelijk ministerie: BZ i.o.m. FIN, EZ, LNV, VROM,
V&W, VWS, OCW, JUST, BZK
Behandelingstraject in Brussel: RWG Externe Betrekkingen
(RELEX), Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen.
De horizontale aspecten van dit voorstel, dat deel uitmaakt van het
pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven
2007-2013, worden behandeld in de Ad Hoc Groep Financiële
Perspectieven en de RAZEB.
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Dit voorstel maakt deel uit van het pakket voorstellen in het kader
van de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013. De Commissie
publiceerde een overkoepelende mededeling over dit pakket (COM
2004/487). Over deze overkoepelende mededeling is het parlement
separaat geïnformeerd door middel van een Kamerbrief betreffende
"Reactie op voorstellen van de Commissie inzake de nieuwe Financiële
Perspectieven 2007-2013" (Kamerstuk 2003-2004, 21501-20, nr. 259 TK).
De Commissie heeft met het oog op de nieuwe Financiële Perspectieven
2007-2013 een voorstel gedaan waarmee de veelheid van bestaande
instrumenten van het Extern Beleid vervangen worden door zes
instrumenten, waarvan vier nieuwe. De nieuwe instrumenten zijn:
1. Instrument voor Pre-accessie steun
2. Instrument voor Europees Nabuur- en Partnerschap
3. Instrument voor Ontwikkelingssamenwerking en Economische
samenwerking
4. Instrument voor Stabiliteit.
Over de verschillende instrumenten worden separate BNC-fiches gemaakt.
In dit fiche wordt niet inhoudelijk ingegaan op de afzonderlijke
instrumenten.
De twee bestaande instrumenten die deel zullen blijven uitmaken van
het externe beleid van de Gemeenschap zijn: het Instrument voor
Humanitaire hulp en het Instrument voor Macrofinanciële steun.
Hiernaast blijft in het kader van de tweede pijler het
Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB), met zijn
eigen budget, bestaan.
De nieuwe instrumenten moeten de Gemeenschap in staat stellen in het
kader van haar Externe Beleid op effectievere, snellere en meer
geïntegreerde wijze, financiële, economische en technische steun te
verlenen aan derde landen en regio's. De nieuwe instrumenten vervangen
een groot aantal bestaande verordeningen en zijn ook vanuit dat
oogpunt een stroomlijning van het externe beleid. De coherentie en
coördinatie van het Externe Beleid zijn hiermee gediend.
Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t.
Overkoepelende besluitvorming over de Financiële Perspectieven
2007-2013, waarvan deze voorstellen voor Extern Beleid onderdeel van
uitmaken, geschiedt door de Europese Raad met unanimiteit.
Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.
Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t., het betreft een
mededeling.
Consequenties voor de EU-begroting:
De Commissie stelt voor de categorie Extern Beleid een totaal van ca.
EUR 108 miljard voor (lopende prijzen). Hiervan is ca. EUR 78 miljard
bestemd voor de vier nieuwe instrumenten (pre-accessie EUR 14,7 mrd.;
nabuur- en partnerschap EUR 14,9 mrd.; ontwikkelings- en economische
samenwerking EUR 44,2 mrd.; stabiliteit EUR 4,5 mrd.). De resterende
ca. EUR 30 mrd. is bestemd voor de overige instrumenten (humanitaire
hulp, macrofinanciële assistentie en het GBVB, de twee reserves
(leninggarantiereserve en noodhulpreserve), administratieve uitgaven
en de marge om daarmee onvoorziene uitgaven op te vangen. Het bedrag
voorzien voor 2013 impliceert een reële stijging van 40% ten opzichte
van 2006.
De middelen voor pre-accessie steun - thans nog een aparte categorie
van de FP's (cat. VII) - worden in de voorstellen naar de categorie
Extern Beleid overgeheveld. Hetzelfde geldt voor de twee reserves die
nu onder categorie VI (Reserves) vallen. Ook worden in het voorstel de
EOF-fondsen (Europees Ontwikkelingsfonds), die nu nog
intergouvernementeel gefinancierd worden, in de EU begroting
opgenomen. De discussie over het opnemen van het EOF in de categorie
Extern Beleid is in de EU nog niet afgerond. Nederland is overigens
voorstander opname. Tenslotte zullen ook de externe aspecten van
intern EU-beleid vanuit deze categorie worden gefinancierd.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Geen.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): Geen
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: N.v.t.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: Dat varieert per instrument.
Zie separate fiches.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland is van mening dat de Unie in toenemende mate de
buitenlands-politieke verantwoordelijkheid moet kunnen dragen die
hoort bij haar mondiale economische status. De nieuwe invulling en het
voorgestelde instrumentarium van het Extern Beleid lijkt beter aan te
sluiten op de eisen die de internationale omgeving aan het beleid
stelt. Conform de Nederlandse positie ten aanzien van de nieuwe
Financiële Perspectieven is Nederland binnen reëel constante
uitgavenkaders voorstander van een versterking van het Extern Beleid.
Versterking moet vooral worden bereikt door een effectievere en meer
coherente inzet van het instrumentarium van de Unie. Het feit dat het
huidige budget voor het externe optreden versnipperd en
onoverzichtelijk is, komt de coherentie niet ten goede. Het voorstel
van de Commissie biedt mogelijkheden tot stroomlijning van de
begrotingsstructuur van het Extern Beleid; deze inzet wordt door het
kabinet gesteund.
Ook het voorstel van de Commissie om het Europees Ontwikkelingsfonds
onder te brengen in de EU-begroting is een goede ontwikkeling. Het zou
de coherentie van het externe optreden van de EU vergroten en het
Europees Parlement in staat stellen mee te beslissen over een
belangrijk instrument van hulp aan landen in Afrika, het Caribische
gebied en de Stille Oceaan.
Voor wat betreft een inhoudelijke beoordeling van de afzonderlijke
voorstellen wordt verwezen naar de separate BNC-fiches die per
conceptverordening zijn gemaakt. Wel kan worden opgemerkt dat de
Commissievoorstellen voor de categorie Extern Beleid niet even
duidelijk de positie van de Raad markeren, terwijl ook meer aandacht
moet worden besteed aan potentiële overlap tussen instrumenten. Verder
zal meer inzicht moeten worden verkregen in de omvang en samenstelling
van het gedeelte van de categorie dat niet onder de vier nieuwe
instrumenten valt.
De hoogte van de financiële enveloppe voor Extern Beleid - en de
omvang van de verschillende onderdelen daarbinnen - zal bezien moeten
worden in het bredere kader van de onderhandelingen over de Financiële
Perspectieven. Een EU-begroting van ten hoogste 1% van het EU BNI is
daarbij het uitgangspunt.
Fiche 3: Verordening over het IPA-instrument
Titel: Council regulation establishing an Instrument for Pre-accession
Assistance (IPA)
Datum Raadsdocument: 18 oktober 2004
Nr Raadsdocument: 13687/04
Nr. Commissiedocument: COM(2004) 627 final
Eerstverantwoordelijk ministerie: Buitenlandse Zaken i.o.m. FIN,
EZ, LNV, VROM, V&W, OCW, JUST en VWS
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Uitbreiding,
Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen.
De horizontale aspecten van dit voorstel, dat deel uitmaakt van het
pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven
2007-2013, worden behandeld in de Ad Hoc Groep Financiële
Perspectieven en de RAZEB.
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Dit voorstel maakt deel uit van het pakket voorstellen in het kader
van de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013. De Commissie
publiceerde een overkoepelende mededeling over dit pakket (COM
2004/487). Over deze overkoepelende mededeling is het parlement
separaat geïnformeerd door middel van een Kamerbrief betreffende
"Reactie op voorstellen van de Commissie inzake de nieuwe Financiële
Perspectieven 2007-2013" (Kamerstuk 2003-2004, 21501-20, nr. 259
TK).
Het voorstel betreft harmonisatie van de bestaande pre-accessie
hulpprogramma's van de Gemeen-schap. Pre-accessieprogramma's zijn
ondermeer partnershipprogramma's en toetredingsprogram-ma's. In
tegenstelling tot traditionele ontwikkelingshulp richten deze
programma's zich op de korte en middellange termijn. Een flexibele
benadering gericht op tijdige inspeling op actuele ontwikkelingen
vormt een belangrijk kenmerk van deze programma's.
De verordening bevat een raamwerkovereenkomst voor pre-accessiesteun
in algemene zin en vervangt de regelgeving voor ondermeer PHARE,
SAPARD, ISPA, CARDS, programma's voor Turkije en PHARE CBC en
Coördinatie.
Duidelijker dan voorheen worden binnen de regels de werkingsgebieden
omschreven:
- versterking democratische instellingen en de rechtshandhaving;
- hervorming openbaar bestuur;
- economische hervormingen;
- promotie en bescherming van de mensenrechten;
- ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld;
- regionale en grensoverstijgende samenwerking.
Ontvangende landen zijn ingedeeld in twee categorieën, afhankelijk van
hun status als kandidaat-lidstaat (Kroatië en Turkije) en potentiële
kandidaat-lidstaat (Albanië, Bosnië en Herzegovina, Servië en
Montenegro, de voormalige Joegoslavische republiek van Macedonië).
Potentiële kandidaat-lidstaten blijven assistentie ontvangen zoals
opgenomen in de CARDS-verordening: institutieopbouw en
democratisering, economische en sociale ontwikkeling, regionale en
grensoverschrijdende samenwerking en programma's in het kader van het
acquis communautaire.
Kandidaat-lidstaten ontvangen dezelfde hulp als potentiële kandidaten
en in aanvulling daarop hulp bij de voorbereiding van de betrokken
landen op het voldoen aan de verplichtingen uit hoofde van een
eventueel toekomstig EU-lidmaatschap (aanname en implementatie van het
acquis communautaire), in het bijzonder de voorbereiding op de
implementatie van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en het
Structuur- en Cohesiebeleid.
Voor de kandidaat-lidstaten is een van de belangrijkste elementen van
het voorstel de progressieve overname van de regels en principes van
de structuurfondsen en wel voor drie onderdelen: regionale
ontwikkeling, plattelandsontwikkeling en human resources.
Daarnaast is een belangrijk element de opzet van structuren t.b.v. de
landbouwsector die verenigbaar zijn met het toekomstige lidmaatschap
van de Unie.
Assistentie bestaat uit de volgende componenten:
- Transitiefaciliteiten en institutieopbouw: de huidige
pre-accessieprogramma's;
- Regionale en grensoverschrijdende samenwerking;
- Regionale ontwikkeling;
- Human resources;
- Rurale ontwikkeling.
De Commissie is verantwoordelijk voor de coördinatie en coherentie
tussen de verschillende componenten.
Over het systeem van de Structuurfondsen en de fondsen voor
Plattelandsontwikkeling vanaf 2007 wordt in het kader van de nieuwe
Financiële Perspectieven (2007-2013) nog gesproken. Zodra
besluitvorming daarover heeft plaatsgevonden zal de Commissie de
verschillende onderdelen van deze verordening overeenkomstig
aanpassen.
Raamwerk van assistentie en de toebedeling van financiële middelen:
Een indicatief meerjarenplan zal ten grondslag liggen aan de allocatie
van fondsen, per onderdeel en per land. Daarbij zal rekening worden
gehouden met de Financiële Perspectieven, alsmede met de Europese
Partnerschappen en Toetredingspartnerschappen. Dit meerjarenplan zal
jaarlijks worden geëvalueerd aan de hand van onder meer de volgende
criteria:
- absorptiecapaciteit;
- noodzakelijkheid;
- managementcapaciteit.
Het meerjarenwerkplan wordt jaarlijks voorgelegd aan de Raad en het
Europees Parlement.
De volgende vormen van assistentie kunnen worden gegeven:
- investeringen;
- aanbesteding;
- schenkingen (waaronder rente vergoedingen);
- speciale leningen;
- garantiestellingen;
- financiële assistentie;
- budgettaire steun;
- bijdragen aan IFI's of regionale ontwikkelingsbanken;
- assistentie door experts uit de lidstaten.
Assistentie kan ook nadrukkelijk worden gegeven ter dekking van de
kosten van de voorbereiding, follow-up, auditing en evaluatie van de
projecten.
Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 181A EG.
Besluitvormingsprocedure en rol EP: Co-decisie.
Overkoepelende besluitvorming over het gehele pakket voorstellen in
het kader van de Financiële Perspectieven 2007-2013 geschiedt door de
Europese Raad met unanimiteit.
Instelling nieuw Comitologie-comité:
- Transitiefaciliteiten en Institutionele opbouw comité (de
opvolger van het PHARE Beheerscomité);
- Comité volgens Art. 47 van verordening 1260/1999 en Comité
volgens Art. 11 van de Raadsverordening 1258/1999;
- ESF Comité volgens Art 147 EG.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief. In aanvulling op bilaterale steun van
lidstaten, is door de Gemeenschap verleende pre-accessiesteun een
nuttige bijdrage aan de voorbereiding op lidmaatschap, aangezien
pre-accessiesteun zich met name richt op voorbereiding van deelname
aan communautaire programma's en beleidsterreinen.
Proportionaliteit: positief. Het betreft vooral een herschikking van
bestaande pre-accessieinstrumenten in één overkoepelend instrument.
Een verordening is hiervoor het juiste instrument.
Consequenties voor de EU-begroting:
Met de onderliggende programmavoorstellen is voor de periode 2007-2013
in totaal voor EUR 15,050 miljard (inclusief bijhorende
administratieve uitgaven ad EUR 683 miljoen; EUR 14,653 miljard
exclusief bijhorende administratieve uitgaven) aan uitgaven
commiteringen gemoeid. De uitgaven zouden ten laste moeten komen van
de door de Commissie voorgestelde nieuwe uitgavencategorie 4 ("Extern
beleid").
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Geen.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): Geen.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
De verordening treedt in werking na publicatie in het Publicatieblad
van de Europese Unie. Zij is van toepassing vanaf 1 januari 2007,
wanneer ook de nieuwe Financiele Perspectieven ingaan. Dit is
haalbaar.
Consequenties voor ontwikkelingslanden:
Onder het toepassingsgebied van het IPA vallen ook enkele
ontwikkelingslanden. Deze landen zullen tevens profijt hebben van de
vereenvoudigde procedures ten aanzien van grensoverschrijdende
programma's.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
- Versterking van pre-accessie programma's moet vooral
worden bereikt door een effectievere en meer coherente inzet van het
instrumentarium van de Unie. Het feit dat het huidige budget voor het
externe optreden versnipperd en onoverzichtelijk is, komt de
coherentie niet ten goede. De voorstellen van de Commissie bieden
mogelijkheden tot stroomlijning en rationalisatie van de
begrotingsstructuur voor het externe beleid. Deze inzet wordt door
Nederland gesteund;
- Evaluaties van de pre-accessiestrategie hebben
aangetoond dat over het geheel genomen de programma's een gemengd
resultaat laten zien. In één evaluatie (PHARE) was slechts tweederde
van de projecten als `bevredigend' of `bijzonder bevredigend'
beoordeeld, eenderde `onbevredigend'. Het voorstel had wat
nadrukkelijker deze programma-evaluaties en de belangrijkste
conclusies kunnen vermelden;
- Nederland steunt de rationale achter de drie gekozen
vormen van samenwerking: op Regionaal en Ruraal niveau en
Capaciteitsopbouw. Na de toetreding van kandidaatlidstaten dienen
namelijk gelijksoortige inspanningen plaats te vinden in het kader
van het landbouw en cohesiebeleid. De ervaring met de recente
uitbreiding heeft aangetoond dat een vroegtijdig vertrouwd maken met
de complexe systematiek van het Landbouw- en Structuurbeleid van
belang is;
- In lijn met de principes van Activity Based
Budgeting, dient de Commissie duidelijker aan te geven hoe ze
verantwoording af zal leggen aan het Europees Parlement en aan de
Raad. De Commissie zal objectieve en meetbare criteria dienen op te
stellen ter evaluatie van haar performance;
- Nederland zal het belang benadrukken van de
verantwoordelijkheid van de Commissie voor de coördinatie en
coherentie tussen de verschillende componenten en de Commissie vragen
hoe dit wordt bewerkstelligd;
- De conceptverordening biedt flexibiliteit bij de
uitvoering van het instrument. Bovendien dreigt versnippering door
behandeling in vijf afzonderlijke beheerscomité's. Nederland wenst in
ieder geval een constructie voor beheersinstrumenten waarbij de Raad
zijn verantwoordelijkheid kan nemen;
- Nederland is van mening dat de titel van het
instrument gewijzigd moet worden in: Instrument voor preaccessie,
stabiliteit en associatie;
- In januari heeft de Raad de Commissie reeds verzocht
voorstellen te doen voor objectieve en transparante standaard
allocatiecriteria gebaseerd op need en performance voor de externe
hulp. Het ligt voor de hand deze voorstellen, die Nederland graag
z.s.m. tegemoet ziet, te betrekken bij de besprekingen over Heading 4
van de Financiële Perspectieven;
- De potentiële kandidaatlidstaten zouden ook
aanspraak moeten kunnen maken op het financieel instrument voor
ontwikkelingssamenwerking en economische ontwikkeling, voor zover het
ontwikkelingactiviteiten (ODA) betreft. Ongewenste overlap met het
Europees Nabuurschaps instrument en het financieel instrument voor
ontwikkelingssamenwerking en economische ontwikkeling dient voorkomen
te worden;
- Wat betreft de financiering van het externe beleid
is het Nederlands kabinetsstandpunt t.a.v. de Financiële Perspectieven
2007-2013 leidend. Dit standpunt houdt een reëel constant
uitgavenkader voor het totaal en het principe `nieuw-voor-oud' in.
Verder dient elk voorstel te worden getoetst aan subsidiariteit en
toegevoegde waarde. Voor wat betreft het externe beleid in het
bijzonder wordt door het Nederlandse kabinet voor een versterking
gepleit. Over de verdeling van de financiële middelen tussen de
verschillende instrumenten van het extern beleid is evenwel nog geen
besluit genomen.
Fiche 4: Verordening inzake Europees Nabuurschap en Partnerschap
Instrument
Titel: Proposal for a Regulation of the European Parliament and of the
Council: laying down general provisions establishing a European
Neighbourhood and Partnership Instrument
Datum Raadsdocument: 18 oktober 2004
nr. Raadsdocument: 13688/04
nr. Commissiedocument: COM(2004) 628 final
Eerstverantwoordelijke ministerie: Buitenlandse Zaken i.o.m. BZK,
VWS, JUST, EZ, FIN, LNV, VROM, V&W, OCW
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Oost-Europa en
Centraal-Azië (COEST) en Raadswerkgroep Mashrek-Mahgreb (COMAG),
RAZEB.
De horizontale aspecten van dit voorstel, dat deel uitmaakt van het
pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven
2007-2013, worden behandeld in de Ad Hoc Groep Financiële
Perspectieven en de RAZEB.
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Dit voorstel maakt deel uit van het pakket voorstellen in het kader
van de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013. De Commissie
publiceerde een overkoepelende mededeling over dit pakket (COM
2004/487). Over deze overkoepelende mededeling is het parlement
separaat geïnformeerd middels een Kamerbrief betreffende `Reactie op
voorstellen van de Commissie inzake de nieuwe Financiële Perspectieven
2007-2013' (Kamerstuk 2003-2004, 21501-20, nr. 259 TK).
Het Europees Nabuurschaps- en Partnerschapsinstrument (ENPI) dient
vanaf 2007 alle geografische en thematische programma's in de
betrokken landen (Algerije, Armenië, Azerbeidzjan, Belarus, Egypte,
Georgië, Israël, Jordanië, Libanon, Libië, Moldavië, Marokko,
Palestijnse Autoriteit, Russische Federatie, Syrië, Tunesië en
Oekraïne) te vervangen, inclusief `crossborder' programma's
gefinancierd door Interreg. Het ENPI wordt hierdoor het voornaamste
financiële instrument voor de implementatie van het Europees
Nabuurschapsbeleid. Het ENPI zal zich richten op de ondersteuning van
de uitvoering van de in dit kader op te stellen actieplannen. Ondanks
dat er voor Rusland geen actieplan zal worden opgesteld, is het ENPI
ook van toepassing op dit land, gezien de gelijkenis van thema's
binnen het nabuurschapsbeleid en de samenwerking op het gebied van de
vier gemeenschappelijke ruimten met Rusland (economisch; interne
veiligheid; externe veiligheid; onderwijs, onderzoek en cultuur). Ook
in het geval er geen actieplannen zijn, kan financiële steun worden
verleend voor grensoverschrijdende programma die relevant zijn voor EU
belangen. Dit zou bijvoorbeeld van toepassing kunnen zijn op Belarus
en Libië.
Het ENPI richt zich op een groot aantal landen die onderling grote
politieke en economische diversiteit vertonen, hetgeen de Commissie
ertoe brengt een breed scala aan doelstellingen te formuleren. In het
algemeen richt het ENPI zich op bevordering van politieke en
economische hervormingen, hetgeen de stabiliteit aan de grenzen van
Europa moet verzekeren. Het betreft onder andere de volgende
doelstellingen:
· bevorderen van politieke dialoog en hervormingen
· bevorderen en beschermen van mensenrechten
· bevorderen van afstemming van wetten en regelgeving om
toenadering van partnerlanden tot de interne markt te bevorderen en
handelsrelaties te intensiveren
· bevorderen van duurzame ontwikkeling (milieu) en
armoedebestrijding
· bevorderen van maatschappelijk middenveld
· bevorderen samenwerking inzake energie, telecommunicatie en
transport
· verzekeren van effectief grensbeheer
· bevorderen van samenwerking inzake justitie en binnenlandse
zaken, zoals migratie, terrorismebestrijding,
belastingfraude en witwassen van geld.
Het ENPI heeft als belangrijkste voordeel dat het de procedures voor
het financieren van programma's die grensoverschrijdend zijn (zowel op
nationaal als regionaal niveau) drastisch vereenvoudigt. Eén
financieel instrument zal het management (project/programma ontwerp,
implementatie, financiële controle, monitoring en evaluatie) van
programma's overzichtelijker en effectiever maken. Het ENPI kan
tegelijkertijd ten goede komen aan EU-lidstaten én buurlanden. Dit is
in de huidige situatie niet mogelijk, aangezien de interne en externe
financiële instrumenten strikt gescheiden zijn en verschillende
procedures kennen. Met het ENPI kunnen specifieke problemen inzake
grenzen of onderwerpen van transnationaal karakter effectief worden
aangepakt.
Het ENPI dient nationaal beleid aan te vullen in gezamenlijk overleg
tussen de Commissie en de begunstigde landen, regio's, NGO's of
economische- en sociale partners. De projecten zullen gezamenlijk
worden beheerd door de Commissie en de begunstigden. Beoogd wordt om
met medefinanciering het `ownership' van partnerlanden te vergroten.
ENPI kan worden ingezet voor programma's met een nationaal of
multinationaal kader (regionaal), voor programma's met thematisch
karakter en voor `crossborder'-samenwerkingsprogramma's. Deze laatste
categorie van samenwerkingsprogramma's zal worden medegefinancierd
door het `European Regional Development Fund (ERDF)' voor zover het
activiteiten betreft aan de buitengrens van de Unie. Onder meer de
volgende lichamen komen in aanmerking voor ENPI steun: partnerlanden
of hun regio's en decentrale organen, EU-lidstaten, internationale
organisaties, gemeenschapsinstellingen, EU agentschappen, bedrijven,
financiële instellingen, natuurlijke personen, media,
universiteiten.
Rechtsbasis van het voorstel: Artikelen 179 en 181A EG
Besluitvormingsprocedure en rol EP: Co-decisie.
Overkoepelende besluitvorming over het gehele pakket voorstellen in
het kader van de Financiële Perspectieven 2007-2013 geschiedt door de
Europese Raad met unanimiteit.
Instelling nieuw Comitologie-comité:De instelling van een
beheerscomité is voorzien.
Subsidiariteit en proportionaliteit:.
Subsidiariteit: positief. Overeenkomstig artikelen 177 en 181A EG,
vormt het beleid van de Gemeenschap op het gebied van
ontwikkelingssamenwerking en op het gebied van economische, financiële
en technische samenwerking een aanvulling op het beleid van de
lidstaten. Binnen het ENPI zijn zowel activiteiten in het kader van
ontwikkelingssamenwerking mogelijk, als activiteiten die kunnen worden
gekenschetst als economische, financiële en technische samenwerking.
De toegevoegde waarde van de inzet van middelen op het EG-niveau voor
programma's is gelegen in de te behalen schaal- en synergievoordelen.
De EG-hulpprogramma's kunnen door hun omvang een grotere impact en dus
effectiviteit sorteren dan (kleinere) programma's van individuele
lidstaten. Een ander belangrijk argument voor samenwerking met derde
landen op EG-niveau is dat het een onmisbaar instrument vormt in de
relatie van de EU met veel (arme) landen in de wereld. De centrale
doelstelling van het ontwikkelingsbeleid van de Gemeenschap is
armoedebestrijding en maatregelen op het gebied van economische,
technische en financiële samenwerking dragen vooral bij tot de
algemene doelstelling van ontwikkeling en consolidatie van de
democratie en de rechtsstaat, eerbiediging van de mensenrechten en de
fundamentele vrijheden. Op basis van de Algemene Beleidsverklaring van
2000 concentreert de EG zich in haar hulpprogramma's op de terreinen
waar ze de grootste toegevoegde waarde heeft, namelijk handel,
regionale integratie, macro-economisch beleid, transport,
voedselzekerheid/rurale ontwikkeling en institutionele
capaciteitsopbouw.
Proportionaliteit: positief. Een verordening is voor dit instrument
het juiste middel is om gestelde doelen te bereiken.
Consequenties voor de EU-begroting: De Commissie stelt voor om voor de
periode 2007-2013 14,929 miljard Euro te begroten ten laste van
categorie IV extern beleid.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Geen
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): Geen
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
De verordening treedt in werking na publicatie in het Publicatieblad
van de Europese Unie. Zij is van toepassing vanaf 1 januari 2007,
wanneer ook de nieuwe Financiële Perspectieven ingaan. Dit is
haalbaar.
Consequenties voor ontwikkelingslanden:
Onder het toepassingsgebied van het ENPI vallen ook enkele
ontwikkelingslanden. Armoedebestrijding staat expliciet vermeld in de
doelstellingen van het ENPI. Deze landen zullen tevens profijt hebben
van de vereenvoudigde procedures ten aanzien van grensoverschrijdende
programma's.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland is van mening dat de Unie in toenemende mate de
buitenlands-politieke verantwoordelijkheid moet kunnen dragen die
hoort bij haar mondiale economische status. Conform de Nederlandse
positie ten aanzien van de nieuwe Financiële Perspectieven is
Nederland binnen reëel constante uitgavenkaders voorstander van een
versterking van het externe beleid. Versterking moet vooral worden
bereikt door een effectievere en meer coherente inzet van het
instrumentarium van de Unie. Het feit dat het huidige budget voor het
externe optreden versnipperd en onoverzichtelijk is, komt de
coherentie niet ten goede. De voorstellen van de Commissie bieden
mogelijkheden tot stroomlijning en rationalisatie van de
begrotingsstructuur voor het externe beleid; deze inzet wordt door
Nederland gesteund.
Nederland erkent het belang van een groter aantal doelstellingen voor
ENPI in vgl. tot de oude instrumenten als TACIS en MEDA. Het
instrument dient immers voldoende gelegenheid te bieden voor
onderlinge differentiatie, gezien de grote onderlinge verschillen
tussen de landen en regio's van het toepassingsgebied van het ENPI.
Uiteindelijk zullen in de actieplannen de prioriteiten van
doelstellingen voor de verschillende landen worden vastgelegd. Daar
zal dan ook de uiteindelijke beoordeling plaatsvinden. Het is van
belang de koppeling tussen deze prioriteiten en de door ENPI
gefinancierde activiteiten goed te monitoren. Uiteraard zullen deze
activiteiten niet mogen overlappen met bilaterale activiteiten van EU
lidstaten of internationale organisaties.
Het uitgangspunt van de Commissie om een mondiaal instrument voor
ontwikkelingssamenwerking en economische ontwikkeling in te stellen,
zoals door de Commissie in haar Mededeling van jl. februari bepleit,
verdient naar de mening van Nederland steun. In lijn hiermee was het
consistent geweest dit instrument ook van toepassing te laten zijn op
de landen uit de nabuurschapsregio's en de allocatie van middelen
hierop af te stemmen. Nederland constateert dat de Commissie bij de
huidige opzet van de financieringsinstrumenten de mondiale inzet
t.a.v. ontwikkelingssamenwerking enigszins (namelijk t.a.v.
nabuurschapslanden) heeft laten varen. Voor ontwikkelingsactiviteiten
in de nabuurschapsregio's zijn nu aparte voorzieningen getroffen in
het ENPI.
Nederland heeft de volgende bedenkingen bij de nieuwe opzet die door
de Commissie is gekozen:
· Het mondiale karakter van het instrument voor
ontwikkelingssamenwerking en economische ontwikkeling wordt in de
huidige opzet voor wat betreft de nabuurschapsregio's ingeperkt. De
vraag is wat dit betekent voor de coherentie van het
ontwikkelingsbeleid van de EG en voor de verwezenlijking van de
belangrijkste ontwikkelingsdoelstellingen (armoedebestrijding en de
Millennium Development Goals).
· Nederland wil beter inzicht in hoe in de voorgestelde opzet
binnen het ENPI de toerekening van ODA en non-ODA middelen
plaatsvindt, nu het instrument in zowel door ODA als non-ODA
gefinancierde activiteiten voorziet.
· Aangezien het instrument voor ontwikkelingssamenwerking en
economische ontwikkeling tevens in (beperkte) mate
financieringsmogelijkheden biedt voor landen uit de nabuurschapsregio,
is onduidelijk hoe de twee instrumenten zich precies tot elkaar
verhouden en hoe ongewenste overlap voorkomen kan worden.
· Aangezien de Commissie kiest voor een thematische aanpak van
de toedeling van middelen zijn de consequenties voor landen en regio's
moeilijker af te leiden. Nederland zou graag willen zien hoe de
verdeling van middelen voor de uitgevoerde programma's onder ENPI
uiteindelijk neerslaan in een bepaald land of bepaalde regio.
Meer duidelijkheid is gewenst over hoe de conditionaliteit van de hulp
in praktijk zal uitwerken. Veel landen hebben nog veel werk te
verzetten op het gebied van goed bestuur, mensenrechten en
democratische hervormingen. De vraag is hoe de positieve
conditionaliteit die aan de basis ligt van het Europees
Nabuurschapsbeleid in de praktijk wordt vormgegeven. Dit zou
bijvoorbeeld kunnen door aan deze landen meer geld ter beschikking te
stellen naarmate zij meer voortgang boeken op eerdergenoemde thema's.
Voorts vindt Nederland een goede coördinatie met andere internationale
organisaties (VN, Raad van Europa en IFI's) essentieel.
Nederland vindt dat er een duidelijke afbakening moet zijn in de
praktische uitvoering van de verschillende instrumenten van het
externe beleid. Voorkomen moet worden dat voor de financiering van een
bepaalde activiteit `geshopt' gaat worden tussen de instrumenten.
Wat betreft de financiering van het externe beleid is het Nederlandse
kabinetsstandpunt t.a.v. de Financiële Perspectieven 2007-2013
leidend. Dit standpunt houdt een reëel constant uitgavenkader voor het
totaal en het principe `nieuw-voor-oud' in. Verder dient elk voorstel
te worden getoetst aan subsidiariteit en toegevoegde waarde. Voor wat
betreft het externe beleid in het bijzonder wordt door het Nederlandse
kabinet voor een versterking gepleit. Over de verdeling van de
financiële middelen tussen de verschillende instrumenten van het
extern beleid, waaronder dus ook het ENPI, is evenwel nog geen besluit
genomen.
Fiche 5: Verordening inzake financieringsinstrument voor
ontwikkelingssamenwerking en economische samenwerking
Titel: Proposal for a Regulation of the European Parliament and of
the Council establishing a Financing Instrument for Development
Cooperation and Economic Cooperation
Datum Raadsdocument: 18 oktober 2004
Nr. Raadsdocument: 13689/04
Nr. Commissiedocument: COM(2004) 629 final
Eerstverantwoordelijk ministerie: BZ i.o.m. FIN, JUST, VWS, EZ,
VROM, V&W, LNV, OCW
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep
Ontwikkelingssamenwerking, Raad voor Algemene Zaken en Externe
Betrekkingen.
De horizontale aspecten van dit voorstel, dat deel uitmaakt van het
pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven
2007-2013, worden behandeld in de Ad Hoc Groep Financiële
Perspectieven en de RAZEB.
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Dit voorstel maakt deel uit van het pakket voorstellen in het kader
van de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013. De Commissie
publiceerde een overkoepelende Mededeling over dit pakket (COM
2004/487). Over deze Mededeling is het parlement separaat geïnformeerd
door middel van een Kamerbrief betreffende `Reactie op voorstellen van
de Commissie inzake de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013'
(Kamerstuk 2003-2004, 21501-20, nr. 259 TK).
De Commissie heeft voorgesteld de bestaande indeling van categorie IV
van de begroting (extern beleid) drastisch te stroomlijnen en te
vervangen door zes instrumenten, waarvan vier nieuw zijn (zie
BNC-fiche over de Commissie Mededeling terzake). Reden hiervoor is dat
het bestaande spectrum van uiteenlopende budgetlijnen steeds
moeilijker op een effectieve en coherente manier te beheren is en dat
de huidige situatie bovendien de transparantie en zichtbaarheid van
het buitenlands optreden van de EU compliceert. Het uiteindelijke doel
van de exercitie is de coherentie van het externe beleid te bevorderen
en de beschikbare middelen effectiever in te zetten.
Een van de vier nieuwe instrumenten is het Financieel Instrument voor
Ontwikkelingssamenwerking en Economische Samenwerking (DCEC), dat in
de plaats zal komen van een groot aantal bestaande budgetlijnen. Het
instrument is in principe mondiaal van opzet en kan worden ingezet
voor samenwerking met alle derde landen, met uitzondering van de
pre-accessie en nabuurschaps-landen, die slechts in beperkte mate in
aanmerking komen voor financiering onder dit instrument (omdat het
ENPI en IPA in de huidige opzet eveneens voorzieningen bieden voor
ontwikkelingssamenwerking).
De Commissie gaat er in de Verordening vanuit dat het Europees
Ontwikkelingsfonds (EOF), bestemd voor ontwikkelingsactiviteiten in de
ACS-landen en tot nu toe intergouvernementeel gefinancierd, wordt
opgenomen in de reguliere EU-begroting en onderdeel zal uitmaken van
dit instrument.
Het DCEC-instrument staat open voor alle vormen van samenwerking die
in art. 177 t/m 181a van het EG verdrag zijn voorzien en die zijn
opgenomen in (bilaterale) partnerschap- en
samenwerkingsovereenkomsten. Het gaat onder andere om samenwerking op
het gebied van gezondheid en onderwijs; plattelandsontwikkeling;
voedselzekerheid; milieubescherming; duurzame ontwikkeling van
natuurlijke hulpbronnen; infrastructuur; ondersteuning van de private
sector; handel en investeringen; bevordering van goed bestuur,
democratische rechtsstaat en respect voor mensenrechten;
capaciteitsopbouw; beheer van migratiestromen; veiligheidszaken zoals
mensenhandel, misdaad en terrorisme; nucleaire veiligheidszaken;
ontwikkeling van een media-infrastructuur; en economische en culturele
samenwerking met meer ontwikkelde landen.
De uitgangspunten voor het beheer en de besteding van de fondsen zijn:
· coherentie van beleid;
· betere beleidsafstemming tussen de Commissie en de lidstaten
teneinde complementariteit te bevorderen;
· coördinatie en samenwerking met multilaterale en regionale
organisaties, zoals de Internationale Financiële Instellingen (IFI's),
en de VN-fondsen en programma's;
· steun voor nationale ontwikkelingsstrategieën; nadruk op de
sectorale benadering en het gebruik van begrotingssteun;
· respect voor democratie, de rechtstaat en mensenrechten.
De Commissie gaat uit van een algemeen raamwerk waarbinnen de
programmering en allocatie van middelen plaatsvindt. In het geval van
geografische programma's, zal de Commissie een strategiedocument en
een indicatief meerjarenprogramma opstellen voor ieder partnerland of
-regio. Hierin zullen prioriteitsterreinen worden geïdentificeerd,
alsmede specifieke doelstellingen, te verwachten resultaten en
performance-indicatoren, plus de indicatieve allocaties.
In het geval van thematische programma's zal de Commissie soortgelijke
meerjaren-strategiedocumenten opstellen, voor een maximumperiode van
zeven jaar. Hierbij wordt gelet op de samenhang met de regionale
strategieën.
Op basis van de strategiedocumenten en de meerjarenprogramma's zal de
Commissie jaarlijkse actieprogramma's aannemen, welke ter informatie
naar de lidstaten worden gestuurd. Als gevolg van uitzonderlijke
omstandigheden zoals crises, post-conflictsituaties of bedreigingen
van de democratie of rechtstaat, kan de Commissie speciale maatregelen
nemen die niet zijn voorzien in de strategiedocumenten.
De ontwerp-Verordening geeft aan welke entiteiten voor financiering
onder de Verordening in aanmerking komen en welke vormen van
financiering mogelijk zijn. Activiteiten vallend onder de Verordening
zullen openstaan voor co-financiering van lidstaten, andere
donorlanden, internationale en regionale organisaties, de private
sector en ontvangende partnerlanden of -regio's. Inzake financieel
beheer en aanbestedingsprocedures zijn enkele algemene richtlijnen
opgenomen in de ontwerp-Verordening.
De Commissie zal de resultaten van de geografische en thematische
programma's regelmatig evalueren en hierover verslag uitbrengen. In
een Jaarverslag over de uitvoering van de hulp zal de Commissie
jaarlijks aan het Europees Parlement en de Raad rapporteren over de
implementatie van de Verordening. Dit verslag zal een financieel
overzicht bevatten per land, regio en samenwerkings-sector, alsmede de
resultaten van monitoring en evaluatie-exercities.
De Commissie zal in haar werkzaamheden terzijde gestaan worden door
een nieuw op te richten beheerscomité. Het mandaat en de bevoegdheden
van dit comité worden in de Verordening niet verder uitgewerkt.
Tot slot bevat de ontwerp-Verordening een artikel dat de mogelijkheid
biedt tot opschorting van de hulp indien een ontvangend land de
algemene uitgangspunten van de Verordening niet in acht neemt.
Rechtsbasis van het voorstel: Art. 179 en 181A EG
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:
Co-decisie.
Overkoepelende besluitvorming over het gehele pakket voorstellen in
het kader van de Financiële perspectieven 2007-2013 geschiedt door de
Europese Raad met unanimiteit.
Instelling nieuw Comitologie-comité:Onder artikel 21 is de instelling
van een beheerscomité voorzien.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief. Overeenkomstig art. 177 EG verdrag, vormt
het beleid van de Gemeenschap op het gebied van
ontwikkelingssamenwerking een aanvulling op het beleid van de
lidstaten. De toegevoegde waarde van de inzet van middelen op het
EG-niveau voor hulpprogramma's is gelegen in schaal- en
synergievoordelen. De EG-hulpprogramma's kunnen door hun omvang een
grotere impact en dus effectiviteit sorteren dan (kleinere)
programma's van individuele lidstaten. Een ander belangrijk argument
voor hulpprogramma's op EG-niveau is dat het een onmisbaar instrument
vormt in de relatie van de EU met veel (arme) landen in de wereld.
Armoedebestrijding is de centrale doelstelling van het
ontwikkelingsbeleid van de Gemeenschap. Op basis van de Algemene
Beleidsverklaring van 2000 concentreert de EG zich in haar
hulpprogramma's op de terreinen waar ze de grootste toegevoegde waarde
heeft, namelijk handel, regionale integratie, macro-economisch beleid,
transport, voedselzekerheid/rurale ontwikkeling en institutionele
capaciteitsopbouw. Overeenkomstig art. 180 EG verdrag coördineren de
Gemeenschap en de lidstaten hun ontwikkelingsbeleid en vindt er
overleg over de onderlinge hulpprogramma's plaats.
Art. 181A voorziet in maatregelen voor economische, financiële en
technische samenwerking met derde landen, niet specifiek zijnde
ontwikkelingslanden. Deze maatregelen dienen wel coherent te zijn met
het ontwikkelingsbeleid van de Gemeenschap en vullen de maatregelen
van de lidstaten aan.
Proportionaliteit: positief. Een verordening is het geëigende
instrument om de gestelde doelen te realiseren.
Consequenties voor de EU-begroting:
De Commissie stelt voor om voor de periode 2007-2013 in totaal EUR
44,229 miljard te begroten voor dit instrument, ten laste van
categorie IV van de begroting (extern beleid). Hierbij is ervan
uitgegaan dat het EOF, dat nu nog intergouvernementeel wordt
gefinancierd, wordt opgenomen in de EU-begroting. De discussie over
integratie van het EOF in de reguliere begroting is binnen de EU nog
niet afgerond.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Geen.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): geen
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
De Verordening treedt in werking na publicatie in het Publicatieblad
van de Europese Unie. Zij is van toepassing vanaf 1 januari 2007,
wanneer ook de nieuwe Financiële Perspectieven ingaan. Dit is
haalbaar.
Consequenties voor ontwikkelingslanden:
De ontwerp-Verordening is (vrijwel geheel) gericht op de
ontwikkelingssamenwerking van de Europese Gemeenschap en bevat
elementen die tot een effectievere en efficiëntere besteding van de
bestaande middelen kunnen leiden. Op een aantal punten dient de
Verordening echter verder uitgewerkt en verbeterd te worden. Daarnaast
is het vanuit een ontwikkelingsoogpunt van belang dat het bestaande
aandeel van ODA binnen de EG-middelen voor extern beleid minimaal
gehandhaafd en zo mogelijk verhoogd wordt en dat hierbinnen een
doelstelling voor low income countries wordt vastgesteld.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland is van mening dat de Unie in toenemende mate de
buitenlands-politieke verantwoordelijkheid moet kunnen dragen die
hoort bij haar mondiale economische status. Conform de Nederlandse
positie ten aanzien van de nieuwe Financiële Perspectieven is
Nederland binnen reëel constante uitgavenkaders voorstander van een
versterking van het externe beleid. Over de verdeling van de
financiële middelen tussen de verschillende instrumenten van het
extern beleid, waaronder het DCEC-instrument, is evenwel nog geen
besluit genomen.
Versterking moet vooral worden bereikt door een effectievere en meer
coherente inzet van het instrumentarium van de Unie. Het feit dat het
huidige budget voor het externe optreden versnipperd en
onoverzichtelijk is, komt de coherentie niet ten goede. De voorstellen
van de Commissie bieden mogelijkheden tot stroomlijning en
rationalisatie van de begrotingsstructuur voor het externe beleid;
deze inzet wordt door Nederland gesteund.
Doelstellingen en reikwijdte instrument
- Nederland is van mening dat de doelstellingen
van het instrument (armoedebestrijding; Millennium
- Development Goals) steviger verankerd dienen te
worden in de tekst van de Verordening, mede op basis van de relevante
artikelen van het EG verdrag en de Algemene Beleidsverklaring uit
2000.
- Het uitgangspunt van de Commissie om een
mondiaal Instrument voor Ontwikkelingssamenwerking en Economische
Ontwikkeling in te stellen, zoals door de Commissie in haar Mededeling
van jl. februari bepleit, verdient naar de mening van Nederland steun.
In lijn hiermee was het consistent geweest dit instrument ook van
toepassing te laten zijn op de landen uit de nabuurschapsregio's en de
allocatie van middelen hierop af te stemmen. Nederland constateert dat
de Commissie bij de huidige opzet van de financieringsinstrumenten de
mondiale inzet t.a.v. ontwikkelingssamenwerking enigszins heeft laten
varen. Voor ontwikkelings-activiteiten in de nabuurschapsregio's zijn
nu aparte voorzieningen getroffen in het Nabuurschaps-instrument
(ENPI).
- Nederland heeft de volgende vragen bij de nieuwe
opzet die door de Commissie is gekozen:
- Het mondiale karakter van het Instrument voor DCEC wordt
in de huidige opzet ingeperkt. Nederland vraagt zich af wat dit
betekent voor de coherentie van het ontwikkelingsbeleid van de EG en
voor de verwezenlijking van de belangrijkste
ontwikkelingsdoelstellingen (armoedebestrijding en de Millennium
Development Goals).
- Meer duidelijkheid is nodig over de vraag hoe in de
huidige opzet binnen het ENPI de toerekening van ODA en non-ODA
middelen plaats vindt, nu het instrument in beide activiteiten
voorziet.
- Aangezien het DCEC tevens in (beperkte) mate
financieringsmogelijkheden biedt voor landen uit de nabuurschapsregio,
is onduidelijk hoe de twee instrumenten zich precies tot elkaar
verhouden en hoe ongewenste overlap voorkomen kan worden.
- Nederland is voorstander van de door de
Commissie voorgestelde integratie van het intergouvenementeel
gefinancierde EOF in de reguliere EU-begroting, omdat dit kan
bijdragen tot een effectievere besteding van de middelen en een meer
coherent extern optreden van de Unie. Wel dient een adequate besteding
van de EOF middelen gewaarborgd te worden en zullen de pluspunten van
het EOF (o.a. heldere allocatiecriteria) behouden moeten worden.
- Het nieuwe instrument zal, net als het EOF en
diverse budgetlijnen nu, middelen dienen te bieden voor samenwerking
met de Europese Investeringsbank (o.a. rentesubsidies voor
ontwikkelingslanden met een onhoudbare schuld, technischeassistentie
bij EIB-leningen, risicokapitaal, leningen in lokale valuta, etc.).
- Nederland is van mening dat het ODA-aandeel van
de EG-fondsen voor extern beleid gehandhaafd dient te worden en dat
hierbinnen een doelstelling voor low income countries (inclusief least
developed countries) vastgesteld zou moeten worden. Het
OESO/DAC-gemiddelde van 0,65 % zou hiervoor als maatstaf kunnen
dienen.
- De ontwerp-Verordening is ook van toepassing op
de samenwerking van de EG met niet-EU OESO-landen (op basis van art.
181A EG verdrag). Dit onderdeel van de Verordening dient verder
gespecificeerd te worden.
- Nederland onderschrijft de door de Commissie
gedefinieerde uitgangspunten voor het beheer en de besteding van de
fondsen, en steunt verdere uitwerking hiervan (bijv. op het gebied van
samenwerking met de IFI's en de VN-fondsen en programma's).
- In de lange lijst met te financieren
activiteiten zou een duidelijkere prioritering moeten plaatsvinden, op
basis van strategische doelstellingen en de Algemene Beleidsverklaring
uit 2000.
- Ook is het van belang dat meer duidelijkheid
verkregen wordt over de afbakening van het DCEC-instrument met andere
instrumenten, waaronder het Stabiliteitsinstrument. Voorkomen dient te
worden dat voor de financiering van een bepaalde activiteit "geshopt"
gaat worden tussen de instrumenten.
- Nederland ondersteunt het voorstel van de
Commissie om een coherente set van regels en procedures te hanteren
voor alle programma's die onder dit instrument uitgevoerd zullen
worden.
- Nederland is eveneens positief over de
integratie van een aantal belangrijke best practices, zoals
meerjarenprogrammering, ownership van het ontvangende land, nadruk op
nationale ontwikkelingsprogramma's, op de sectorbenadering en op
budgetsteun.
- Het feit dat coherentie, coördinatie en
complementariteit nadrukkelijk aan de orde komen is eveneens positief.
- Co-financiering en ontbinding van de hulp worden
in de ontwerp-Verordening geïnstitutionaliseerd, hetgeen Nederland
ondersteunt.
- Nederland hecht, ook in EU-verband, aan
bevordering van een beter ondernemingsklimaat in ontwikkelingslanden
en versterking van hun concurrentievermogen, zowel nationaal als
internationaal.
Allocatiecriteria, beheer en verantwoording
- In januari heeft de Raad de Commissie reeds verzocht
voorstellen te doen voor objectieve en transparante standaard
allocatiecriteria gebaseerd op need en performance voor de externe
hulp. Het ligt voor de hand deze voorstellen, die Nederland graag
z.s.m. tegemoet ziet, te betrekken bij de besprekingen over categorie
IV van de Financiële Perspectieven.
- Teneinde de effectiviteit van de hulp en een
geïntegreerd extern optreden te bevorderen is een overzichtelijke
beheersstructuur van belang. Het door de Commissie voorgestelde
beheerscomité voorziet in vereenvoudiging van de beheersstructuur,
hetgeen op zichzelf positief is, maar behoeft verdere uitwerking
(mandaat, bevoegdheden, werkwijze).
- In lijn met de principes van Activity Based
Budgeting, dient de Commissie duidelijker aan te geven hoe ze
verantwoording af zal leggen aan het Europees Parlement en aan de
Raad. De Commissie zal objectieve en meetbare criteria dienen op te
stellen ter evaluatie van haar performance.
- De Commissie refereert in de Mededeling niet aan de
functie van de Europees Minister van Buitenlandse Zaken (EMBZ) en zijn
toekomstige rol in de begrotingsprocedure en de
eindverantwoordelijkheid voor de budgetten onder categorie IV binnen
de Commissie. Daarover zal t.z.t. een discussie gevoerd moeten worden.
Wat betreft de financiering van het externe beleid is het Nederlands
kabinetsstandpunt t.a.v. de Financiële Perspectieven 2007-2013
leidend. Dit standpunt houdt een reëel constant uitgavenkader voor het
totaal en het principe `nieuw-voor-oud' in. Verder dient elk voorstel
te worden getoetst aan subsidiariteit en toegevoegde waarde. Voor wat
betreft het externe beleid in het bijzonder wordt door het Nederlandse
kabinet voor een versterking gepleit. Over de verdeling van de
financiële middelen tussen de verschillende instrumenten van het
extern beleid is evenwel nog geen besluit genomen.
Fiche 6: Verordening over het stabiliteitsinstrument
Titel: Proposal for a Regulation of the Council establishing an
Instrument for Stability
Datum Raadsdocument: 18 oktober 2004
Nr Raadsdocument: 13690/04
Nr. Commissiedocument: COM(2004)630 final
Eerstverantwoordelijk ministerie: Buitenlandse Zaken i.o.m. FIN,
EZ, LNV, VROM, V&W, VWS, JUST, BZK, DEF
Behandelingstraject in Brussel:
Raadswerkgroep Externe Betrekkingen (RELEX), Raad Algemene Zaken en
Externe Betrekkingen.
De horizontale aspecten van dit voorstel, dat deel uitmaakt van het
pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven
2007-2013, worden behandeld in de Ad Hoc Groep Financiële
Perspectieven en de RAZEB.
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Dit voorstel maakt deel uit van het pakket voorstellen in het kader
van de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013. De Commissie
publiceerde een overkoepelende mededeling over dit pakket (COM
2004/487). Over deze overkoepelende mededeling is het parlement
separaat geïnformeerd door middel van een Kamerbrief betreffende
"Reactie op voorstellen van de Commissie inzake de nieuwe Financiële
Perspectieven 2007-2013" (Kamerstuk 2003-2004, 21501-20, nr. 259 TK).
De Commissie heeft met het oog op de nieuwe Financiële Perspectieven
een voorstel gedaan waarin de bestaande verordeningen op grond waarvan
cat. IV is ingedeeld vervangen worden door zes instrumenten, waarvan
vier nieuwe (zie BNC-fiche over de Mededeling van de Commissie
hierover).
Een van de nieuwe instrumenten is het Stabiliteit Instrument, dat een
achttal bestaande instrumenten zal gaan vervangen. De
concept-verordening stelt de Commissie in staat om effectieve, snelle
en geïntegreerde financiële, economische en technische steun te
verlenen, om de stabiliteit in derde landen of regio's te waarborgen
of te herstellen. Dat kan in crisissituaties en als onderdeel van een
breder beleid van de Unie om de stabiliteit in een derde land of regio
te bevorderen. Deze activiteiten zullen complementair zijn aan de
activiteiten die al onder de andere instrumenten (humanitarian aid,
macro-financiële assistentie, integrated pre-accession, neighbourhood
and partnership, development co-operation and economic co-operation)
en het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB)
plaatsvinden. Het gaat daarbij om conflict preventie en `crisis
response', de strijd tegen de georganiseerde misdaad, tegen
terrorisme, tegen de proliferatie van massavernietigingswapens en de
ontwikkeling van vredesbewarende en vredesondersteunend activiteiten
in samenwerking met internationale en regionale organisaties.
De Commissie wil daartoe de volgende concrete activiteiten ondernemen:
· Activiteiten ten behoeve van herstel van een stabiele
politieke en sociaal-economische situatie waarin de reguliere
instrumenten (pre-accessie, neighbourhood and partnership, en
development co-operation and economic co-operation) weer volledig
kunnen worden ingezet:
- conflictpreventie;
- ondersteunen van militaire waarnemers, vredesbewarende en
vredesondersteunende operaties; uitgevoerd door regionale organisaties
van derde landen met VN-mandaat;
- hulp in geval van door mensen veroorzaakte rampen;
- DDR-programma's (disarmement, demobilisation and
reintegration);
- opruimen anti-personeelmijnen en kleine wapens;
- ondersteuning van maatregelen om sociale en economische
stabiliteit terug te brengen, bijvoorbeeld door instellen van een
interim-bestuur;
- het bevorderen en beschermen van mensenrechten en
democratie tijdens een crisissituatie;
- wederopbouw van infrastructuur na een crisis;
- bevorderen van overgang van een crisissituatie naar een
normale situatie.
· Activiteiten met derde landen ter bescherming van de
veiligheid en de fundamentele burgerrechten:
- versterken van politie en justitie m.b.t. de strijd tegen
terrorisme en georganiseerde misdaad, inclusief smokkel van personen
en goederen;
- versterken van het internationale raamwerk voor de
bescherming van mensenrechten en democratie;
- bevorderen van de veiligheid van de internationale
transport en energie infrastructuur en activiteiten op dit terrein,
inclusief het vervoer van goederen en passagiers;
- reactie op epidemieën;
- versterken van nationale wetgeving en internationale
samenwerking op deze gebieden.
· Activiteiten die landen en bevolkingen moeten beschermen
tegen de proliferatie van nucleaire, biologische, chemische en
radiologische wapens, gerelateerde materialen en expertise, waaronder:
- bevorderen van nucleaire veiligheid;
- voorkomen van illegale handel in nucleair materiaal;
- terugbrengen van voorraden nucleair materiaal en
wapengerelateerde biologische en chemische agentia (ontwapening);
- omvormen van wapengerelateerde industrieën en productie
faciliteiten;
- ontwikkelen en naleven van effectieve exportcontrole
systemen op het gebied van `dual use' goederen;
- voorbereiden op grote milieurampen;
- bevorderen van internationale samenwerking op deze
gebieden.
De concept-verordening voorziet in drie manieren waarop dergelijke
steun kan worden verleend:
- `exceptional assistance measures': t.b.v. crisissituaties,
waarbij spoedig optreden noodzakelijk is. In beginsel voor een periode
van maximaal negen maanden, waarna bezien wordt of verlenging
noodzakelijk is. De Commissie neemt het besluit om deze maatregelen in
te zetten en informeert het comité van lidstaten hierover (binnen 72
uur).
- `interim response programmes': t.b.v. het normaliseren van
een bepaalde situatie, zodat de gangbare instrumenten van het externe
beleid weer volledig kunnen worden ingezet. In beginsel voor de duur
van maximaal twee jaar. De Commissie besluit om deze programma's in te
stellen na raadpleging van het comité (raadgevend comité).
- `multi-annual programmes': t.b.v. het bereiken of behouden
van stabiliteit in een bepaald land of regio over een langere termijn.
Dergelijke programma's moeten opgenomen zijn in bestaande strategieën
onder de overige instrumenten, die voor een periode van zeven jaar
worden opgesteld aan de hand van specifieke doelstellingen en meetbare
resultaten. De Commissie neemt de meerjarenprogramma's aan nadat het
comité hier zijn goedkeuring aan heeft gegeven (beheerscomité). De
jaarlijkse actieprogramma's ter uitvoering van de meerjarenprogramma's
worden echter door de Commissie alleen vastgesteld en (binnen een
maand) ter informatie naar het comité gestuurd.
Onder `exceptional assistance measures' voorziet de Commissie tevens
de mogelijkheid om in nauwe consultatie met de Raad steun te verlenen
aan het ontplooien van vredesbewarende en vredesondersteunende
operaties van derde landen of regio's, waaronder vredesafdwingende
operaties. Ondersteuning van vredesafdwingende operaties kan
uitsluitend als deze operaties met een mandaat van de Verenigde Naties
worden uitgevoerd. Dergelijke ondersteuning zal worden gemonitord door
onafhankelijke waarnemers. De Commissie wil in dit kader bovendien
fact finding missies kunnen uitzenden.
Naast de drie bovengenoemde typen steun geeft de concept-verordening
de Commissie de mogelijkheid om speciale maatregelen te treffen in
onvoorziene situaties, waardoor de Commissie enige flexibiliteit in
haar optreden heeft. Bij bedragen boven de EUR 15 miljoen moet de
Commissie dit voorleggen aan het beheerscomité dat zal worden
ingesteld m.b.t. het Stabiliteit Instrument.
In aanmerking voor ondersteuning vanuit het Stabiliteit Instrument
komen derde landen en regio's en hun instituties, gedecentraliseerde
organen van derde landen (provincies, gemeenten), gezamenlijke organen
van de Gemeenschap met bovengenoemde landen en regio's en
internationale organisaties. Voorts komen publieke organisaties,
bedrijven, financiële instellingen, non-state actors (zoals NGO's) en
natuurlijke rechtspersonen in aanmerking voor ondersteuning. De
activiteiten worden onder meer uitgevoerd door middel van projecten,
programma's, begrotingssteun, via financiële instellingen, bijdragen
in natura en aan internationale fondsen, en schenkingen en staan open
voor cofinanciering, onder meer door de lidstaten.
De ondersteuning vanuit het Stabiliteit Instrument kan niet worden
gebruikt voor de aanschaf van wapens en munitie, voor periodieke
militaire uitgaven, voor training van militairen voor
gevechtsoperaties of voor het ontplooien van militaire eenheden van
lidstaten. Tevens zijn activiteiten die thuishoren onder het
Humanitaire Hulp Instrument uitgesloten van financiering onder het
Stabiliteit Instrument.
De concept-verordening bevat voorts uitgebreide regels voor deelname
aan aanbestedingen.
Over de activiteiten die onder het Stabiliteit Instrument worden
uitgevoerd, zal jaarlijks worden gerapporteerd aan de Raad en aan het
Europees Parlement.
Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 308 EG, art. 203 Euratom.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:
De Raad beslist met unanimiteit na raadpleging van het EP.
Overkoepelende besluitvorming over het gehele pakket voorstellen in
het kader van de Financiële Perspectieven 2007-2013 geschiedt door de
Europese Raad met unanimiteit.
Instelling nieuw Comitologie-comité:
Onder artikel 25 van de concept-verordening is de instelling van een
comité voorzien, dat in sommige gevallen als raadgevend comité
optreedt en in sommige gevallen als beheerscomité.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief. Gezien de problematiek waarvoor dit
instrument ontworpen is, zal actie op dit gebied op gemeenschapsniveau
effectiever, efficiënter en sneller kunnen zijn dan actie van de
afzonderlijke lidstaten, onder meer door de coördinatie ervan in één
hand te houden. Bovendien wordt door middel van de concept-verordening
meer coherentie in de diverse activiteiten op dit gebied aangebracht
en kan kosteneffectiever worden opgetreden door het schaalvoordeel.
Proportionaliteit: Positief. Een verordening is het juiste middel om
de gestelde doelen te realiseren.
Consequenties voor de EU-begroting:
De Commissie heeft EUR 4,455 miljard begroot voor de periode
2007-2013. De begrote bedragen nemen jaarlijks toe. Het bedrag
voorzien voor 2013 is daarbij ruim 3,5 keer zoveel als het bedrag voor
2006 (laatste jaar van de huidige FP's).
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Geen.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): Geen
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
De verordening treedt in werking na publicatie in het Publicatieblad.
Hij is van toepassing vanaf 1 januari 2007, wanneer ook de nieuwe
Financiële Perspectieven ingaan. Dit is haalbaar.
Consequenties voor ontwikkelingslanden:
Het Stabiliteit Instrument is een instrument dat wereldwijd inzetbaar
is, zeker ook in ontwikkelingslanden. Van belang is dat de
concept-verordening er in voorziet dat activiteiten onder het
Stabiliteit Instrument complementair moeten zijn aan eventuele
activiteiten die in het betrokken land of de betrokken regio reeds
worden uitgevoerd onder een van de andere instrumenten.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Wat betreft de financiering van het externe beleid is het Nederlands
kabinetsstandpunt t.a.v. de Financiële Perspectieven 2007-2013
leidend. Dit standpunt houdt een reëel constant uitgavenkader voor
het totaal en het principe `nieuw-voor-oud' in. Verder dient elk
voorstel te worden getoetst aan subsidiariteit en toegevoegde waarde.
Voor wat betreft het externe beleid in het bijzonder wordt door het
Nederlandse kabinet voor een versterking gepleit. Binnen dit kader is
de prioriteitsbepaling tussen de verschillende instrumenten van het
extern beleid, waaronder het onderhavige, echter nog onderwerp van
discussie.
In de concept-verordening wordt aandacht besteed aan het belang van
afstemming van activiteiten onder het Stabiliteit Instrument met reeds
bestaande activiteiten in een derde land of regio onder het
Humanitaire Instrument en het Instrument voor
Ontwikkelingssamenwerking en Economische Samenwerking. Nederland
ondersteunt het belang van nauwe samenwerking en afstemming met
internationale organisaties als de Verenigde Naties en met de
Internationale Financiële Instellingen. Het is in het Nederlands
belang dat de Commissie ten aanzien van de activiteiten onder het
Stabiliteit Instrument helder aangeeft welke activiteiten onder ODA
vallen en welke als non-ODA geclassificeerd moeten worden.
Hoewel Nederland het streven van een coherent Stabiliteit Instrument
toejuicht en de doelstelling van de Gemeenschap actief bij te dragen
aan een stabieler en veiliger wereld ondersteunt, maakt Nederland zich
zorgen over de activiteiten die de Gemeenschap wenst te ontplooien op
terreinen die tot de kern van het GBVB horen, zoals ondersteuning van
militaire operaties en activiteiten op het terrein van
non-proliferatie. Dit te meer omdat de concept-verordening voorziet in
een onduidelijk consultatiemechanisme en een zwakke comitologie die
verdere uitwerking behoeft. Dat kan leiden tot een concurrentiestrijd
tussen Raad en de Commissie, hetgeen niet in het belang is van de
lidstaten. Nederland vindt dat de concept-verordening niet gebruikt
mag worden voor eenzijdige exegese van de bestaande
competentieverdeling tussen Unie en Gemeenschap, de reikwijdte van het
voorstel zou dan ook beperkt moeten worden. Hieraan gerelateerd is de
vraag of art. 308 EG Verdrag wel de juiste rechtsbasis voor dit
instrument is.
Op terreinen waarvoor een gemengde competentie bestaat of waar thans
geen heldere afbakening bestaat tussen de competenties van de
Gemeenschap en die van de Unie, met name waar dit raakt aan de
kerncompetenties van het GBVB, kan niet volstaan worden met
informatievoorziening en consultatie op initiatief van de Commissie.
Het ligt meer voor de hand om voor deze terreinen een
samenwerkingskader te ontwikkelen, waarbij de Commissie het recht van
initiatief wordt gelaten om activiteiten die complementair zijn aan
het GBVB voor besluitvorming voor te leggen aan de Raad en de Raad het
recht heeft de Commissie uit te nodigen om complementaire activiteiten
te ondernemen. De toekomstige Europese Minister van Buitenlandse Zaken
zou dit proces moeten faciliteren.
Hiermee verbonden is de vraag naar de plaats, omvang en invulling van
het GBVB-budget binnen cat. IV, waarover in de concept-verordening en
de overkoepelende mededeling met geen woord wordt gerept. Nederland
staat een zich ontwikkelend, krachtiger GBVB voor, met een bijbehorend
budget dat de lidstaten in volledige coherentie met het externe beleid
van de Gemeenschap, in staat stelt activiteiten te ondernemen op die
gebieden die zij politiek van belang acht. Tevens vanuit dat
perspectief zal de Commissie snel helderheid moeten geven over de
relatie van het Stabiliteit Instrument en het GBVB en de plaats van
het GBVB-budget binnen cat. IV van de nieuwe Financiële Perspectieven.
De concept-verordening biedt zeer veel flexibiliteit bij de
uitvoering: de middelen kunnen in vrijwel alle landen, voor vrijwel
alle doelen, in veel verschillende financieringsvormen en voor veel
verschillende typen ontvanger worden ingezet. Tezamen met de zwakke
comitologie (lidstaten kunnen zich alleen dwingend uitspreken over de
meerjarenprogramma's) geeft deze opzet de Commissie te veel ruimte om
naar eigen goeddunken het Instrument in te zetten. De lidstaten spelen
nauwelijks een rol. Dit is niet in het Nederlands belang. Ofwel de
flexibiliteit t.a.v. het inzetten van de middelen moet worden beperkt,
ofwel de rol van de lidstaten in de comitologie moet worden versterkt.
Om de effectiviteit van de hulp en een geïntegreerd extern optreden te
bevorderen is een overzichtelijke beheersstructuur van belang. Het
door de Commissie voorgestelde beheerscomité voorziet in
vereenvoudiging van de beheersstructuur, hetgeen op zichzelf positief
is, maar behoeft verdere uitwerking (mandaat, bevoegdheden,
werkwijze). In lijn met de principes van Activity Based Budgeting,
dient de Commissie duidelijker aan te geven hoe ze verantwoording af
zal leggen aan het EP en aan de Raad. De Commissie zal objectieve en
meetbare criteria dienen op te stellen ter evaluatie van haar
performance. De Commissie refereert in de Mededeling niet aan de
functie van de Europese Minister voor Buitenlandse Zaken (EMBZ) en
zijn toekomstige rol in de begrotingsprocedure en de
eindverantwoordelijkheid voor de budgetten onder cat. IV binnen de
Commissie. Daarover zal t.z.t. een discussie gevoerd moeten worden.
Fiche 7: Beschikking over gevaarlijke stoffen in elektrische en
elektronische apparatuur
Titel: Voorstel voor een beschikking van de Raad tot wijziging van
richtlijn 2002/95/EG van het EP en de Raad met het oog op de
vaststelling van de maximale concentraties van bepaalde gevaarlijke
stoffen in elektrische en elektronische apparatuur
Datum Raadsdocument: 29 september 2004
Nr Raadsdocument: 12610/04
Nr. Commissiedocument: COM(2004) 606 definitief
Eerstverantwoordelijk ministerie: VROM i.o.m. EZ, DEF, BZ
Behandelingstraject in Brussel: RWG Milieu, Milieu-Raad
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Het betreft hier een voorstel voor een beschikking van de Raad tot
wijziging van richtlijn 2002/95/EG, betreffende beperking van het
gebruik van gevaarlijke bestanddelen in elektrische en elektronische
apparaten: Restriction of the Use of certain Hazardous Substances in
electrical and electronical equipment (RoHS). Het voorstel heeft tot
doel maximum concentratiewaarden vast te stellen: tot welke waarde
mogen de in artikel 4 genoemde bestanddelen voorkomen in specifieke
materialen en componenten van elektrische en elektronische producten.
De voorgestelde maximum concentratiewaarden zijn eerst besproken in
een comitologie-comité (Technisch Advies Comité voor WEEE (Waste
Electrical and Electronical Equipments) en RoHS). Hier werd geen
overeenstemming bereikt over de voorgestelde wijzigingen zodat de
Commissie volgens de in de richtlijn gekozen procedure het voorstel
bij de Raad heeft ingediend.
De reden dat in het comité geen overeenstemming werd bereikt is dat
Duitsland het voorstel wilde uitbreiden met een aantal definities. Een
aantal lidstaten had hier geen behoefte aan. Daarnaast was het te laat
om deze wijzigingen nog in te brengen. Een aantal lidstaten stemde
tegen omdat er voor hen nog teveel onduidelijkheden in het
(Commissie)voorstel zaten.
In een tweede sessie van het comité, op 20 juli 2004, is het voorstel
inhoudelijk afgerond: er is een definitie vastgesteld van "homogeneous
material", een definitie die nodig is voor een uitleg van het Besluit.
Tevens is vastgesteld dat in een zgn. guidance document bijbehorende
uitleg wordt gegeven over hoe om te gaan met definities.
Op expertniveau zijn de lidstaten het eens dat het voorstel als
zodanig kan worden vastgesteld. Daarop heeft de Commissie haar
oorspronkelijke voorstel ongewijzigd naar de Raad gestuurd.
Vanuit het bedrijfsleven blijkt dat er zeer veel behoefte is aan
duidelijkheid rond de implementatie van de RoHS richtlijn, waar deze
wijziging een noodzakelijk begin v ooris.
Rechtsbasis van het voorstel: art. 5, lid 1 sub a van Richtlijn
2002/95/EG
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:
Comitologie-procedure: In het (regelgevend) Comité (ingesteld bij
artikel 18 van RL 75/442/EG) van 10 juni 2004 bestond geen
gekwalificeerde meerderheid. Overeenkomstig de in art. 7 van de in
richtlijn 2002/95/EG vermelde procedure is nu een voorstel voor een
beschikking bij de Raad ingediend. Indien de Raad niet binnen drie
maanden na 23/9/2004 met gekwalificeerde meerderheid een besluit heeft
genomen, worden na afloop van die termijn de voorgestelde maatregelen
door de Commissie vastgesteld. Wanneer de Raad binnen die termijn met
een gekwalificeerde meerderheid van stemmen te kennen geeft zich tegen
het voorstel te verzetten, neemt de Commissie het voorstel opnieuw in
behandeling. Zij kan bij de Raad een gewijzigd voorstel indienen, haar
voorstel opnieuw indienen of een wetgevingsvoorstel indienen op basis
van het Verdrag.
Instelling nieuw Comitologie-comité: N.v.t.
Subsidiariteit en proportionaliteit: N.v.t.
Consequenties voor de EU-begroting: Geen
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Geen
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): Geen
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: de wijzigingen
worden via een dynamische verwijzing in bestaande regelgeving direct
geïmplementeerd.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland kan instemmen met het voorstel: de vaststelling van maximale
concentraties van de in de beschikking genoemde stoffen is nodig om
uitwerking te geven aan de RoHS-Richtlijn. Daarnaast vloeien de
wijzigingen rechtstreeks voort uit hetgeen in de richtlijn is bepaald.
De afspraak om de interpretatie van de bepalingen (hoe om te gaan met
definities etc.) vast te leggen in een guidance document, geeft
bovendien de nodige en gewenste flexibiliteit.
Fiche 8: Richtlijn betreffende een aantal aspecten van de organisatie
van de arbeidstijd
Titel: Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de
Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/88/EG betreffende een aantal
aspecten van de organisatie van de arbeidstijd
Datum Raadsdocument: 24 september 2004
Nr Raadsdocument: 12683/04
Nr. Commissiedocument: COM(2004) 607
Eerstverantwoordelijk ministerie: Sociale Zaken en
Werkgelegenheid i.o.m. VWS, DEF, BZK, EZ, FIN, V&W, JUST, LNV, OCW en
VNG
Behandelingstraject in Brussel: RWG Sociale Vraagstukken,
Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en
Consumentenzaken.
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
De achtergrond van het Commissievoorstel is tweeledig.
Het Europese Hof van Justitie heeft op 9 september 2003 in het arrest
Jaeger bepaald dat de tijd, die rustend tijdens een
aanwezigheidsdienst op de arbeidsplaats wordt doorgebracht, moet
worden aangemerkt als arbeidstijd in de zin van de
arbeidstijdenrichtlijn. Dit betekent dat er met het huidige
personeelsbestand minder aanwezigheidsdiensten kunnen worden gedraaid,
omdat de grens van 48 uur per week (gemiddeld) eerder wordt bereikt.
Dit arrest heeft daarom grote financiële en personele consequenties,
met name in de zorgsectoren (in de ruimste betekenis), brandweer en
defensie. Het Hof heeft tevens bepaald dat de compenserende rusttijd
onmiddellijk na de aanwezigheidsdienst moet worden verleend. Met het
voorstel van de Commissie voor herziening van de
arbeidstijdenrichtlijn zullen de belangrijkste problemen rond
aanwezigheids-diensten worden opgelost. Doordat de rusttijd bij een
aanwezigheidsdienst niet meer als arbeidstijd wordt aangemerkt, wordt
de kans, dat de grens van de gemiddelde arbeidstijd van 48 uur per
week niet langer overschreden wordt, aanzienlijk beperkt.
2. De Arbeidstijdenrichtlijn bevat twee bepalingen waarin vastgelegd
is dat zij opnieuw zullen worden behandeld vóór het verstrijken van
een periode van zeven jaar te rekenen vanaf de uiterste datum voor de
omzetting van de richtlijn in de wetgeving van de lidstaten, dat wil
zeggen vóór 23 november 2003.
Het gaat om afwijkingen van de referentieperiode voor de toepassing
van artikel 6 (maximale wekelijkse arbeidstijd) en de mogelijkheid om
artikel 6 niet toe te passen wanneer de werknemer met het verrichten
van dergelijke arbeid instemt (opt-out).
De Commissie heeft op 22 september 2004 een voorstel voor herziening
van de arbeidstijden-richtlijn gedaan na consultatie van de Europese
werkgevers- en werknemersorganisaties, zoals voorgeschreven in het
verdrag. De sociale partners hadden daarop kunnen besluiten zelf over
een voorstel voor een herziening van de richtlijn te onderhandelen,
maar hebben aan de Commissie laten weten geen onderhandelingen
hierover te kunnen beginnen. Het is dan aan de Commissie om een
voorstel te doen. De Commissie geeft nu met dit voorstel gehoor aan de
oproep van de lidstaten in de Raad van 4 maart 2004 om daar op korte
termijn mee te komen.
Belangrijkste elementen in het voorstel van de Commissie zijn:
- Wacht- of slaapuren tijdens aanwezigheidsdiensten
worden niet langer als arbeidstijd geteld;
- De individuele opt-out van de 48-urige werkweek
blijft mogelijk, zij het onder strengere voorwaarden;
- De standaard referentieperiode voor de berekening
van de gemiddelde arbeidstijd (48 uur per week) blijft 4 maanden maar
kan voortaan ook bij wet, na consultatie van sociale partners, worden
verlengd tot een jaar;
- Iedere inkorting van de dagelijkse rust, dient
binnen 72 uur gecompenseerd te worden.
Rechtsbasis van het voorstel: artikel 137, lid 2 EG
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Co-decisie
Instelling nieuw Comitologie-comité: Nee
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief. Het voorstel van de Commissie ligt in de
rede omdat het een noodzakelijke wijziging van een bestaande richtlijn
betreft.
Proportionaliteit: positief. Het voorstel staat in verhouding met het
nagestreefde doel. Een richtlijn is het geëigende instrument om een
bestaande richtlijn te wijzigen.
Consequenties voor de EU-begroting: Geen.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Met dit voorstel van de Commissie voor herziening van de
arbeidstijdenrichtlijn kunnen de grote financiële en personele
consequenties rond aanwezigheidsdiensten worden ondervangen en worden
de belangrijkste problemen rond aanwezigheidsdiensten opgelost.
Doordat wacht- of slaapuren tijdens aanwezigheidsdiensten niet langer
meetellen als arbeidstijd wordt de kans, dat de grens van de
gemiddelde arbeidstijd (inclusief overwerk) van 48 uur per week niet
langer overschreden wordt, aanzienlijk beperkt. Invoering van de
72-uur termijn betekent een aanscherping van de Nederlandse wetgeving,
aangezien dit zou betekenen dat een inbreuk op de minimale dagelijkse
rust binnen 72 uur gecompenseerd zou moeten worden. Nederland is geen
voorstander van deze aanscherping en vindt de termijn van 72 uur
waarbinnen gecompenseerd moet worden niet acceptabel. Nederland is
geen voorstander van het opnemen van een absolute termijn bij de
compenserende rust.
De regel van compensatie leidt naar huidige inzichten mogelijk tot
personele en budgettaire consequenties bij de brandweer. In de
vakantieperioden gaan brandweermensen per ploeg op vakantie, zodat
voor langere perioden (zes weken) de andere ploegen meer diensten per
week draaien. Als de compenserende rust binnen 72 uur moet worden
toegekend, is dit niet meer mogelijk en zou dit kosten voor een bedrag
van 10 miljoen euro kunnen betekenen.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): De richtlijn moet
worden geïmplementeerd in de nationale regelgeving. Er is nog geen
informatie over de exacte consequenties voor andere bestuurslagen.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: nog onbekend.
Nederland zal in een vroeg stadium een begin maken met de
voorbereidingen voor implementatie.
Consequenties ontwikkelingslanden: Geen.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland is verheugd over het voorstel van de Commissie voor
herziening van de arbeidstijdenrichtlijn. Hiermee zullen de
belangrijkste problemen rond aanwezigheidsdiensten worden opgelost.
Doordat de rusttijd bij een aanwezigheidsdienst niet meer als
arbeidstijd wordt aangemerkt, wordt de kans dat de grens van de
gemiddelde arbeidstijd van 48 uur per week niet langer overschreden
wordt aanzienlijk beperkt.
Nederland kan onder strikte voorwaarden instemmen met de continuering
van de opt out. De keuzevrijheid van de werknemer is met name van
belang. Daarnaast moet de veiligheid en gezondheid van de werknemer
die een opt out overeenkomst tekent voldoende worden beschermd.
Nederland wenst geen verzwaring van het huidige regime voor wat
betreft de compenserende rusttijd en vindt de termijn van 72 uur
waarbinnen gecompenseerd moet worden van de inkorting van de
dagelijkse rust, niet acceptabel. Tenslotte acht Nederland een grotere
flexibiliteit bij de organisatie van de arbeidstijd in het belang van
zowel werkgever als werknemer. Een langere referentieperiode kan
hiertoe een bijdrage leveren.
-Council regulation no. 1762/92 on the implementation of the
Protocols on financial and technical cooperation concluded by the
Community with Mediterranean non-member countries.
-Council regulation no. 1734/94 on financial and technical cooperation
with the Occupied Territories
-Council regulation no. 1488/96 on financial and technical measures to
accompany (MEDA) the reform of economic and social structures in the
framework of the Euro-Mediterranean partnership.
-Council regulation no 99/2000 concerning the provision of assistance
to the partner States in Eastern Europe and Central Asia. (TACIS)
Ministerie van Buitenlandse Zaken