CDA

CDA
22-11-04
Pas 65: ouderen zijn geen doelgroep, maar een doe-groep

Ouderen zijn met hun pensionering 'pas 65' en geen doelgroep maar een doe-groep. In deze notitie wordt gewezen op het verschil dat bestaat tussen allerlei beelden over de toekomstige ouderen als een aparte groep of generatie en de werkelijkheid waarin sprake is van grote verbondenheid tussen ouders en (klein)kinderen in de praktijk van alledag.

De huidige maatschappelijke discussie over ouderen is probleemgericht, bijvoorbeeld als het gaat om de toenemende druk op het zorgstelsel. Die discussie is in hoge mate gerechtvaardigd. Regeren is vooruit zien en lasten moeten en mogen niet onnodig naar de toekomstige generaties worden verschoven. Solidariteit tussen generaties is een groot goed, dat behouden dient te blijven en niet nodeloos onder druk moet worden gezet.

Soms echter gaat de discussie ook over het risico dat een getalsmatige grote en welvarende generatie van 'calculerende ouderen' hun belangen zal verdedigen ten koste van jongere generaties. In de notitie wordt om te beginnen geconstateerd dat deze beeldvorming sterk is gebaseerd op relatief kleine groepen die niet maatgevend zijn voor de brede middengroepen. Daarnaast wordt het beeld bestreden van de toenemende kloof tussen de generaties, dat wordt opgeroepen door de discussies over vergrijzing op macroniveau. Daarvan is momenteel geen sprake. Maar ook die verworvenheid dient behouden te blijven.

Als er momenteel problemen optreden bij de onderlinge contacten en ondersteuning, dan heeft dat vooral andere oorzaken van meer structurele aard. Zoals het gegeven dat de reisafstanden tussen ouders en kinderen sterk zijn gegroeid. Of de ontwikkelingen in de levensloop, waardoor kinderen juist een piekbelasting in het eigen gezin ervaren als hun ouders hulpbehoevend worden.

Schijf van Vijf van het ouderenbeleid

Waar het dus in het beleid om moet gaan, is het (her)scheppen van infrastructurele voorwaarden die nodig zijn om de verbindingen tussen generaties te laten functioneren op de manier waarop burgers dat zelf willen. Dit wordt toegelicht in de vorm van een 'schijf van vijf' voor het beleid ten behoeve van de oudere generaties

Bescherming van zwakkeren
Ten eerste gaat het om de ondersteuning van ouderen met een laag inkomen, waarbij nadrukkelijk gekozen moet worden voor specifieke maatregelen via fiscale regelingen (in plaats van generieke verhoging van middelen) om het geld daar te laten komen waar het echt nodig is.

Behoud van kennis en ervaring
Ten tweede gaat het om maatregelen om ouderen te ondersteunen die hun kennis en ervaring op alle mogelijke manieren willen blijven inzetten voor de maatschappij. Dat vraagt ook om aanpassingen op de arbeidsmarkt, om mogelijkheden voor bij- en omscholing, om een levensloopregeling, om trajecten voor zelfgekozen demotie, om de mogelijkheid te blijven doorwerken na het 65e levensjaar, evt tegen een gereduceerd belastingtarief etc.

Bouw generatiebewust
Ten derde gaat het om de ontwikkeling van een levensloopbestendig ruimtelijk beleid, dat er voor zorgt dat op het niveau van woningen, wijken, dorpen en steden generaties dicht genoeg bij elkaar wonen om elkaar organische steun te geven.

Bestuur mee op lokaal niveau
Ten vierde gaat het om een dusdanige invoering van de nieuwe Wet op de Maatschappelijke Ondersteuning dat burgers in een zeer vroeg stadium in staat gesteld worden om het lokale beleid mee te sturen en om
-desgewenst- zelf keuzen te kunnen maken.als het gaat om de het ontvangen van diensten en ondersteuning.

Bepaal mee in instellingen
Ten vijfde gaat het om het geven van voldoende informatie en macht aan (vertegenwoordigers van) cliënten om effectief invloed uit te kunnen oefenen op het aanbod en op het beleid van bijvoorbeeld zorginstellingen.

De commissie komt binnen het kader van deze Schijf van Vijf met de volgende concrete beleidsaanbevelingen

Aanbeveling 1: bevorder flexibele pensionering op basis van keuzevrijheid.
In de toekomst is het nodig om werk te maken van (verdere) flexibilisering van de arbeidsmarkt. In dat kader dient ook het ondersteunende beleid, gericht op verbetering van het beeld en de praktijk van oudere werknemers doorgezet te worden. In aansluiting bij het bovenstaande moet worden benadrukt dat flexibilisering gepaard gaat met keuzevrijheid: de mogelijkheid bijvoorbeeld tot doorwerken na het 65e levensjaar kan in onderlinge overeenstemming tussen werkgever en werknemer worden geregeld.

Aanbeveling 2: stimuleer alle vormen van behoud en overdracht van kennis van oudere werknemers, zowel op vrijwillige als ondernemersbasis.

Aanbeveling 3: Alle gemeenten moeten (kunnen) beschikken over een demografisch model voor de toekomst, dat moet worden afgestemd met het regionale niveau. Gemeenten kunnen daarbij samenwerken en eventueel ondersteund worden door landelijke expertise bij bestaande instituten zoals het CBS.

Aanbeveling 4:Innovatie en creativiteit op het terrein van levensloopbestendig bouwen moet worden gestimuleerd in samenwerking met lokale overheden, corporaties en marktpartijen. Het gaat bij levensloopbestendigheid steeds om de vraag in hoeverre generaties op een haalbare en dus leefbare en beheersbare afstand van elkaar kunnen (blijven) wonen. Er moet structureel nagedacht worden over knelpunten die optreden als gevolg van schaalvergroting, arbeidsmobiliteit, suburbanisatie e.d.

Structurele aandacht voor de levensloopbestendigheid van woonomgevingen en de ontwikkeling van nieuwe initiatieven op dit terrein is dus nodig, bijvoorbeeld door experimentele zones waarin gemeenten dit kunnen realiseren of doot het stimuleren van creativiteit middels prijsvragen e.d..

Aanbeveling 5: op lokaal niveau moeten in het kader van de nieuwe WMO uitgebreide mogelijkheden komen voor (georganiseerde) groepen ouderen en andere betrokkenen om in een vroeg stadium betrokken te worden bij de ontwikkeling van het beleid, zodat de burgers in een gemeente zelf de ontwikkeling van voorzieningen mee kunnen bepalen. Voor keuzevrijheid en maatschappelijk initiatief moet -desgewenst- optimaal de ruimte zijn.

Aanbeveling 6: geef de WMO zo snel mogelijk een heldere en ook voor burgers duidelijke uitleg of zelfs een andere naam, bijvoorbeeld de 'Lokale Hulpregeling of de Gemeentelijke Assistentiewet, waarmee het specifieke karakter - aanvulling indien de zelfredzaamheid van mensen onvoldoende is - ook direct duidelijk wordt. Informeer vervolgens burgers over hun eigen mogelijkheden om dit op lokaal niveau mee te bepalen, liefst op creatieve maar om te beginnen op eenvoudig leesbare wijze.

Aanbeveling 7: organisaties van cliënten zouden meer mogelijkheden moeten krijgen voor het organiseren en laten uitvoeren van eigen evaluaties en onderzoek, bijvoorbeeld door het verschuiven van budgetten van instellingen die nu uitsluitend voor de overheid of het veld werken.
Vanuit het perspectief van de eigen verantwoordelijkheid van burgers en de onafhankelijkheid van hun vertegenwoordigers is het een goede zaak om belangenorganisaties financieel te ondersteunen. Er kan gedacht worden aan toekenning van specifieke middelen voor onderzoek aan belangenorganisaties die aan criteria van respresentativiteit en zelfstandigheid kunnen voldoen. Vanuit dat perspectief is herschikking van de vele bestaande geldstromen, om tegemoet te komen aan de noodzaak van een sterke organisatie van burgers zelf, in de toekomst nodig. Inkoopmacht voor patiënten is van belang om consumenten/patiënten tot gelijkwaardige marktspelers te maken.

Aanbeveling 8: de transparantie van en publieke controlemogelijkheden op aanbieders in de maatschappelijke sector -in casu maatschappelijke ondernemingen - moeten worden vergroot; dit kan bijvoorbeeld door wettelijke rechten op informatie en medebeslismacht, waarbij een 'cliëntencommisaris' in zorginstellingen een van de mogelijkheden is. Het gaat om de omschakeling van aanbod- naar vraagsturing, van bureaucratische controle naar (maatschappelijk) ondernemen. Dat is buitengewoon moeilijk als er te weinig ruimte is voor maatschappelijk initiatief en voor een serieuze tegenkracht in de vorm van georganiseerde cliënten. Bij het binnenkort te presenteren concept van de maatschappelijke onderneming moet hiermee rekening worden gehouden.

Aanbeveling 9: een betere infrastructuur voor de begeleiding van cliënten op verschillende niveaus is nodig.

Te denken valt aan constructies als een 'zorg-o-theker' voor de brede middengroepen die letterlijk zelf kunnen 'winkelen' en coaches of mentoren voor mensen met ingewikkelde zorgvragen. Slechts een kleine groep van cliënten beschikt over de combinatie van middelen en van persoonlijke capaciteiten om een gelijkwaardige partij ten opzichte van de zorgaanbieder te zijn. Goede, toegankelijke en vergelijkende informatie over zorgverzekeraars en zorgaanbieders is onontbeerlijk. Voor de grote meerderheid van cliënten is ondersteuning nodig. Dit kan verkregen worden door gespecialiseerde bemiddelaars, vergelijkbaar met de huidige bemiddeling die consumenten kunnen krijgen bij het nemen van een hypotheek. Verder moeten alle cliënten op alle niveaus van het proces betrokken worden bij onderzoek en evaluatie, of dat zelf doen door middel van hun organisaties.