Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Postbus 90801 Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Telefoon (070) 333 44 44 Binnenhof 1a Telefax (070) 333 40 33 2513 AA DEN HAAG

Uw brief Ons kenmerk
IZ/IA/2004/79905

Onderwerp Datum
Standpunt t.a.v. het (niet-)bekrachtigen van 19 november 2004 IAO-Verdrag nr. 179 (werving van en
arbeidsbemiddeling voor zeevarenden)

In overeenstemming met het bepaalde in artikel 19, vijfde lid, van het Statuut van de Internationale Arbeidsorganisatie werd bij brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 30 maart 1998 (kenmerk IZ/ISI/98/718)) aan de Voorzitter van de Tweede Kamer een afschrift voorgelegd van de authentieke tekst van het Verdrag en de Aanbeveling betreffende de werving van en arbeidsbemiddeling voor zeevarenden, 1996 (Verdrag nr. 179 en Aanbeveling nr. 186, aangenomen door de Internationale Arbeidsconferentie in haar vierentachtigste zitting); Genève, 22 oktober 1996 (Trb. 1997, 218 en 1998, 158).

In de brief van 30 maart 1998 was nog geen standpunt van de regering opgenomen ten aanzien van de wenselijkheid van de bekrachtiging van Verdrag nr. 179. Zoals aangekondigd in de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 11 februari 2004 (kenmerk IZ/IA/2004/814), doe ik u door middel van deze brief dat standpunt mede namens de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken en de Minister van Verkeer en Waterstaat toekomen. Het standpunt luidt dat het naar de mening van de regering om procedurele redenen niet wenselijk is om tot bekrachtiging van dit verdrag over te gaan.
./. In de bijlage bij deze brief treft u een uitleg van dit standpunt aan.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(H.A.L. van Hoof)

Uitleg van het standpunt van de Nederlandse regering ten aanzien van het niet- bekrachtigen van het Verdrag betreffende de werving van en arbeidsbemiddeling voor zeevarenden, 1996 (Verdrag nr. 179) (Trb. 1997, 218 en 1998, 158)

I Totstandkoming van het Verdrag

Op 22 oktober 1996 is te Genève totstandgekomen het Verdrag betreffende de werving van en arbeidsbemiddeling voor zeevarenden, 1996 (Verdrag nr. 179, aangenomen door de Internationale Arbeidsconferentie (IAO) in haar vierentachtigste zitting; Trb. 1997, 218 en 1998, 158). Verdrag nr. 179 (hierna te noemen: het Verdrag) vormt een herziening van het op 10 juli 1920 te Genua totstandgekomen Verdrag betreffende plaatsing van zeelieden, 1920 (Verdrag nr. 9; Stb. 1948, I 403). Het Koninkrijk heeft Verdrag nr. 9 op 9 januari 1948 bekrachtigd voor Nederland en op 5 augustus 1957 voor de Nederlandse Antillen. Sinds 1 januari 1986 is er sprake van een voortgezette gebondenheid voor Aruba.

Verdrag nr. 179 is op 22 april 2000 in werking getreden. Op 13 april 2004 was sprake van bekrachtiging van het Verdrag door zeven staten, te weten Bulgarije, de Filippijnen, Finland, Ierland, Marokko, Noorwegen en de Russische Federatie.

II De inhoud van het Verdrag algemeen

Algemene achtergrond van het Verdrag is dat Verdrag nr. 9, de voorganger van Verdrag nr. 179, door de ontwikkelingen was achterhaald. Het onderhavige Verdrag houdt op adequate wijze rekening met de moderne arbeidsmarkt en de functie van private wervings- en bemiddelingsdiensten op die markt, terwijl tegelijkertijd enkele essentiële normen voor de bescherming van de zeevarenden worden of blijven gewaarborgd.

Het Verdrag houdt rekening met de wenselijkheid in sommige landen een strikte regulering, via een vergunningenregime voor werving en plaatsing van zeevarenden, te handhaven. Een stelsel van verplichte vergunningen wordt echter niet langer vereist. Een regulering volgens nationaal recht, die overigens voldoet aan de normen van het Verdrag, volstaat. Het systeem van de huidige Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) past in de regulering die het Verdrag vereist.

Het Verdrag betreft zowel de publieke als de private werving en plaatsing in de zeescheepvaart. Werving en plaatsing van zeevarenden mét winstoogmerk wordt onder het Verdrag mogelijk. Onder het Verdrag valt zowel arbeidsbemiddeling als ter beschikking stellen van arbeid. Het was niet duidelijk of Verdrag nr. 9 ook ter beschikking stellen van arbeid omvat. Het Verdrag heft deze onduidelijkheid dus op.

III Noodzakelijke aanpassingen van de Nederlandse wet- en regelgeving

Wat betreft de aanpassingen in de regelgeving zou het moeten gaan om aanpassingen voor zowel de publieke als de private werving en plaatsing in de zeescheepvaart. Het Verdrag ziet immers op beide vormen. Dit betekent dat regelgeving die voor particuliere bureaus wordt genomen in de regelgeving bij de Waadi ook met betrekking tot de openbare arbeidsbemiddeling door de Centra voor Werk en Inkomen (CWI) zal moeten worden


2

genomen. Dit betekent dat de taak van de CWI, die in de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) is geregeld, nader moet worden ingevuld voor deze doelgroep. Dit brengt met zich mee dat in de Wet SUWI een grondslag voor een nadere regeling zal moeten worden opgenomen bij algemene maatregel van bestuur.

Het Verdrag omvat een aantal belangrijke grondregels die in de Nederlandse wet- en regelgeving zijn opgenomen. Zo dient de overheid te waarborgen dat er geen honoraria of andere kosten van werving of tewerkstelling rechtstreeks of indirect, geheel of ten dele worden gedragen door de zeevarende. Deze bepaling sluit aan bij het huidige betaalverbod uit de Waadi. Ook schrijft het Verdrag voor dat verdragsstaten door middel van nationale wetgeving of regelgeving waarborgen dat wervings- en bemiddelingsdiensten bij plaatsing van zeevarenden normen van privacy en vertrouwelijkheid respecteren ten aanzien van persoonlijke gegevens. Nederland voldoet aan deze verplichting in de Wet bescherming persoonsgegevens.

De volgende reeks uitvoeringsbepalingen is niet op genomen in de Nederlandse wet- en regelgeving en zou daarin wel moeten worden opgenomen als Nederland zou willen voldoen aan de normen van het Verdrag:

Artikel 4:
­ De bevoegde autoriteit (de wetgever) moet als eis stellen dat de leiding en het personeel van de wervings- en bemiddelingsdienst naar behoren is opgeleid en adequate kennis heeft van de maritieme sector. Nederland stelt nu geen eisen aan de leiding en personeel van wervings- en bemiddelingsdiensten.
­ Wervings- en bemiddelingsdiensten moeten worden verplicht om maatregelen te treffen, voorzover realiseerbaar, om te garanderen dat de werkgever over voldoende middelen beschikt om te voorkomen dat een zeevarende in een vreemde haven wordt achtergelaten. De Nederlandse wetgeving stelt een dergelijke eis niet aan wervings- en bemiddelingsbureaus. Wel zijn voor zeewerkgevers in Nederland die een arbeidsovereenkomst hebben afgesloten met een zeevarende, reeds soortgelijke bepalingen opgenomen in het Wetboek van Koophandel.
­ Zeevarenden moeten worden gecompenseerd voor financiële verliezen vanwege het niet- nakomen van verplichtingen door wervings- en bemiddelingsdiensten.
­ De overheid moet de normen voor de dienstverlening uit het Verdrag vaststellen en dient te bepalen wat de sancties zijn bij overtreding.

Artikel 5:
­ Wervings- en bemiddelingsdiensten moeten een register bijhouden van alle zeevarenden, die via hen zijn geworven of geplaatst.
­ Wervings- en bemiddelingsdiensten dienen ervoor zorg te dragen dat elke via hen geworven of geplaatste zeevarende, beschikt over de voor de betreffende functie benodigde kwalificaties en documenten, en dat de tewerkstellingsovereenkomsten en arbeidsovereenkomsten in overeenstemming zijn met de wetten, regelingen en collectieve overeenkomsten, die van toepassing zijn.
­ Wervings- en bemiddelingsdiensten moeten de zeevarenden informeren over rechten en plichten en in staat stellen het contract grondig te bestuderen. In geval van terbeschikkingstelling van arbeid betreffen deze bepalingen de tewerkstellings- en arbeidsovereenkomst tussen zowel de zeevarende en de zeewerkgever, als de zeevarende en de uitzendwerkgever.


3

Artikel 6:
­ Wervings- en bemiddelingsdiensten dienen zélf elke klacht te onderzoeken, respons te geven en, als de klacht niet wordt opgelost, de bevoegde autoriteit daarover in kennis te stellen. Wervings- en bemiddelingsdiensten dienen daartoe over een adequate (interne) klachtenprocedure te beschikken.
­ Aan wervings- en bemiddelingsdiensten ter kennis gebrachte klachten over werk- en leefomstandigheden moeten door deze diensten worden doorgezonden naar de desbetreffende autoriteit. De klacht kan door de zeevarende ook rechtstreeks ter kennis worden gebracht aan de desbetreffende autoriteit.

In een algemene maatregel van bestuur bij de Wet SUWI en in het besluit Arbeidsbemiddeling (de algemene maatregel van bestuur behorende bij de Waadi) zouden deze uitvoeringsregels dienen te worden opgenomen.

IV Standpunt ten aanzien van bekrachtiging

De gedachte, systematiek en reikwijdte van het Verdrag komen overeen met de Nederlandse wet- en regelgeving. Voor bekrachtiging van het Verdrag zou echter ten aanzien van de uitwerking op onderdelen de wet- en regelgeving moeten worden aangepast. Aangezien binnen het kader van de IAO wordt gewerkt aan integrale aanpassing van alle bestaande zeescheepvaartverdragen van de IAO teneinde in 2005 te komen tot één integraal gemoderniseerd zeescheepvaartverdrag, waarin het onderhavige Verdrag wordt opgenomen en op punten zal worden gewijzigd, is het niet efficiënt thans het onderhavige Verdrag afzonderlijk en vooruitlopend op het nieuwe, geconsolideerde zeescheepvaartverdrag, te bekrachtigen. De onderhandelingen over het geconsolideerde zeescheepvaartverdrag vinden op dit moment plaats. In september 2004 heeft de technische, voorbereidende, maritieme IAO-conferentie plaatsgevonden. Bij deze conferentie heeft een eerste lezing van het nieuwe, geconsolideerde zeescheepvaartverdrag plaatsgevonden waarbij ook gesproken is over het onderhavige Verdrag nr. 179. Medio 2005 of begin 2006 volgt naar verwachting de vaststelling van het geconsolideerde zeescheepvaartverdrag.

V Consultatie sociale partners

Ingevolge het op 21 juni 1976 te Genève totstandgekomen Verdrag Tripartite Raadpleging (Internationale Arbeidsnormen), 1976 (Verdrag nr. 144) (Trb. 1976, 177) worden de meest representatieve organisaties van werkgevers en van werknemers onder andere geconsulteerd over voornemens tot bekrachtiging en afzien van bekrachtiging van Verdragen. Daartoe werd de concepttekst van deze brief op 15 april 2004 voorgelegd aan de Raad van Centrale Ondernemersorganisaties (RCO), de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders (KVNR), de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) alsmede de daarbij aangesloten Federatie van Werknemers in de Zeevaart (FWZ), het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV) en de Vakcentrale voor middengroepen en hoger personeel (MHP). Van de zijde van MHP en VNO-NCW is een reactie ontvangen.


4

VNO-NCW respecteert het standpunt van de regering wat betreft het niet-bekrachtigen van Verdrag nr. 179. Gewezen wordt op het consolidatieproces dat gaande is waardoor het na voltooiing hiervan niet langer mogelijk zal zijn de afzonderlijke maritieme verdragen te ratificeren.

De MHP ziet op zichzelf gesproken juist wel reden om Verdrag nr. 179 te bekrachtigen omdat het gaat om een verdrag dat een modernisering en een verduidelijking inhoudt ten opzichte van de voorganger, Verdrag nr. 9. De MHP begrijpt de praktische overwegingen van de regering om nu Verdrag nr. 179 als afzonderlijk verdrag niet meer te willen ratificeren. De MHP wijst er wel op dat de voorgestelde procedure geen garantie is voor bekrachtiging van (de inhoud van) Verdrag nr. 179. Er kunnen immers problemen ontstaan bij de totstandkoming en bekrachtiging van het nieuwe geconsolideerde verdrag. De MHP pleit daarom voor een heroverweging van het regeringsstandpunt indien zich inderdaad problemen zouden voordoen bij de totstandkoming of bekrachtiging van het geconsolideerde verdrag.

De regering heeft begrip voor het bezwaar van de MHP. De voorgestelde procedure is inderdaad geen garantie voor het bekrachtigen van de inhoud van Verdrag nr. 179. Bovendien, zoals VNO-NCW opmerkt, is heroverweging van het standpunt ten aanzien van Verdrag nr. 179 na totstandkoming van het geconsolideerde verdrag niet meer mogelijk. Nederland neemt echter wel actief deel aan de onderhandelingen en zal speciale aandacht geven aan het onderwerp benmiddeling en uitzending in de zeescheepvaart.

VI Koninkrijkspositie

De regering van de Nederlandse Antillen wenst op dit moment geen medegelding van dit Verdrag omdat Nederlands-Antilliaanse schepen niet via Antilliaanse bemanningsbureaus worden bemand. Dientengevolge is Verdrag nr. 179 voor de Nederlandse Antillen niet van essentieel belang. De regering van Aruba heeft aangegeven evenmin medegelding van dit Verdrag wenselijk te achten vanwege de geringe toepasselijkheid van dit verdrag voor Aruba.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(H.A.L. van Hoof)