1
Agenda voor de bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken, 19
november 2004 te Brussel
B-punten
3. Evaluatie van de tenuitvoerlegging van het EU-actieplan inzake drugs (2000-2004)
document : COM (2004) 707 final (EN)
status document : openbaar
rechtsgrondslag : artikelen 29, 31, eerste lid, onder e, van het EU-Verdrag en artikel
152 van het EG-verdrag
Het in 1999 door de Europese Commissie voorgestelde en in 2000 door de Raad
aangenomen Actieplan Drugs (2000-2004) voorzag in een (tussentijdse, alsook)
eindevaluatie. Voorliggende Mededeling van de Commissie bevat de resultaten van de
eindevaluatie van zowel het Actieplan Drugs (2000-2004) als de EU Drugs Strategie 2000-
2004. De informatie die aan de eindevaluatie ten grondslag ligt, is afkomstig van een door de
lidstaten ingevulde vragenlijst alsmede inbreng van het Europees Waarnemingscentrum voor
Drugs en Drugsverslaving (EWDD) en Europol.
Doel van de eindevaluatie was vast te stellen in hoeverre de in het Actieplan voorgestelde
acties uitgevoerd zijn, te bepalen in hoeverre deze acties hebben bijgedragen aan het behalen
van de doelstellingen van de Drugsstrategie, alsook de impact van zowel Actieplan als Drugs
Strategie op de drugssituatie in de EU te schatten.
De eindevaluatie geeft enerzijds aan dat voortgang is gemaakt in het bereiken van de
doelstellingen van de EU Drugs Strategie 2000-2004. Voorts wordt vastgesteld dat een groot
aantal van de in het Actieplan voorgestelde acties inderdaad is uitgevoerd of momenteel wordt
geïmplementeerd. Anderzijds bevestigen beschikbare data niet dat, zoals de Drugs Strategie
onder meer voorschreef, er een aanzienlijke vermindering in het drugsgebruik is opgetreden
of dat de beschikbaarheid van drugs substantieel teruggedrongen is.
Volgens de eindevaluatie kunnen op basis van de uitkomsten de volgende conclusies
getrokken worden:
Duidelijke en precieze doelen en prioriteiten moeten vertaald kunnen worden in
operationele indicatoren en acties in toekomstige Actieplannen. Het is van belang dat
verantwoordelijkheden en termijnen voor implementatie duidelijk gedefinieerd worden.
Ten aanzien van de beschikbaarheid, kwaliteit en vergelijkbaarheid van informatie over de
monitoring van de drugssituatie zijn verbeteringen noodzakelijk, mede omdat op een
aantal deelterreinen (met name uit de handhavingssfeer) vooralsnog geen vergelijkbare
data voorhanden bleken te zijn.
Het Meerjarenprogramma ter versterking van vrijheid, veiligheid en recht moet de
doelstellingen van de nieuwe EU Drugsstrategie 2005-2012 en de daaruit voortvloeiende
Actieplannen onderschrijven.
In de nog te verschijnen Raadsconclusies over deze evaluatie van het EU-actieplan inzake
drugs neemt de Raad kennis van de evaluatie, waarvan de inhoud zal worden meegenomen
bij de opstelling van de nieuwe drugsstrategie.
4. Ontwerp-kaderbesluit over de bewaring van gegevens die zijn verwerkt en opgeslagen
in verband met het aanbieden van openbare elektronische-communicatiediensten of
gegevens in openbare communicatienetwerken met het oog op het voorkomen,
onderzoeken, opsporen en vervolgen van strafbare feiten, daaronder begrepen
terrorisme
document : 8958/04 CRIMORG 36 TELECOM 82 (NL)
2
status document : openbaar
rechtsgrondslag : artikel 34, tweede lid onder b, van het EU-verdrag
Het gemelde ontwerpkaderbesluit is in de raadswerkgroep strafrechtelijke samenwerking op
27 en 28 september 2004 en op 19 en 20 oktober 2004 besproken. Het onderwerp is thans
nog in bespreking in het Comité artikel 36 ter voorbereiding van de Raadsbijeenkomst van 19
november 2004. Aan het Comite artikel 36 zullen een aantal vragen worden voorgelegd met
het oog op een richtinggevende instructie aan de werkgroep aangaande de wenselijke
reikwijdte van het Kaderbesluit. Het gaat daarbij om een algemene oriëntatie met betrekking
tot de vraag van de reikwijdte van een bewaarplicht en de eventuele consequenties daarvan
voor de rechtsgrondslag van het kaderbesluit en de vraag in hoeverre gekomen kan worden
tot verdergaande harmonisatie ten aanzien van de gegevens als bedoeld in artikel 2, derde
lid, onderdelen b en c van het ontwerp-kaderbesluit (onder meer SMS- en internetdiensten).
Afhankelijk van de uitkomsten van de bespreking in het Comite artikel 36 zullen de
betreffende vragen kunnen worden voorgelegd aan de Raad. De wenselijke reikwijdte is
enerzijds afhankelijk van de klaarblijkelijke behoefte aan verkeers- en locatiegegevens bij de
opsporingsdiensten en justitie in concrete gevallen en anderzijds van de weging van de
gevolgen van de algemene bewaarplicht voor de persoonlijke levenssfeer van burgers,
alsmede van de praktische en financiële gevolgen voor de telecommunicatie-aanbieders en
de overheid. Daarbij komt dat de keuze voor een bepaalde reikwijdte van het besluit niet los
gezien kan worden van de rechtsgrondslag (art. 31(1) (c) en 24 (2)(b) van titel VI van het EU-Verdrag)
voor behandeling in de derde pijler van de Europese Unie en de duur van het
behandelingstraject. Het ontwerp strekt ertoe de bestaande wetgeving van de lidstaten met
betrekking tot het bewaren van gegevens door telecommunicatieaanbieders met het oog op
het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van strafbare feiten, te harmoniseren.
Dit om effectieve politiële en justitiële samenwerking in strafzaken mogelijk te maken. Gelet op
de reikwijdte van de in artikel 2, tweede lid, van het ontwerpkaderbesluit voorgestelde
minimum gegevensset is van groot belang te bepalen in hoeverre een eventueel aan de
aanbieders op te leggen bewaarplicht dient te zijn beperkt uitsluitend tot gegevens die ten
behoeve van commerciele of zakelijke doeleinden worden bewaard dan wel dat ook gegevens
kunnen zijn betrokken die de aanbieders in het kader van de eigen bedrijfsvoering
voorhanden hebben.
5. Ontwerp-conclusies van de Raad inzake de versterking van de operationele politie-samenwerking
(Task Force Europese politiechefs)
document : niet beschikbaar
rechtsgrondslag : artikel 29, 30 en 32 van het EU-verdrag
In de verklaring van de Europese Raad inzake terrorismebestrijding van maart 2004 is de
volgende opdracht opgenomen: "Voorts onderstreept de Europese Raad de rol van de Task
Force van Hoofden van Politie bij de coördinatie van de operationele maatregelen als reactie
op en ter voorkoming van terroristische daden. De Europese Raad roept de Task Force op na
te gaan hoe zijn operationele capaciteit kan worden versterkt en zich toe te leggen op pro-actieve
inlichtingenvergaring." Het is aan het Nederlands voorzitterschap om hieraan invulling
te geven en om hierover nog dit jaar overeenstemming te bereiken.
Op dit moment wordt hierover nog op ambtelijk niveau onderhandeld. De discussie spitst zich
toe op invulling van de strategische en operationele taken van de Task Force, en meer
specifiek de verhouding van de Task Force Hoofden van Politie tot Europol.
6. Ontwerp-kaderbesluit betreffende de vereenvoudiging van de uitwisseling van
informatie en inlichtingen tussen de wetshandhavingsautoriteiten van de lidstaten van
de Europese Unie, met name ten aanzien van zware misdrijven, zoals terroristische
daden
documenten : 10215/04 CRIMORG 46 ENFOPOL 69 COMIX 382 + ADD 1 (NL)
status documenten : openbaar
rechtsgrondslag : artikel 34, tweede lid onder b, van het EU-verdrag
3
Dit voorstel beoogt een snellere informatie-uitwisseling tot stand te brengen tussen
autoriteiten die bevoegd zijn op het gebied van voorkomen, onderzoeken of opsporen van
strafbare feiten. De uitwisseling van informatie voor strafrechtelijke onderzoeken en
onderzoeken die deze status nog niet hebben bereikt, zou plaats moeten vinden binnen een in
het kaderbesluit neergelegde tijdslimiet. De verkregen informatie mag niet worden gebruikt als
bewijs in een strafzaak.
Met dit voorstel wordt tegemoet gekomen aan een van de actiepunten van de EU-terrorismeverklaring
van de Europese Raad van 25 maart jl. Ook wordt voldaan aan een van
de deadlines van het EU Actieplan ter bestrijding van terrorisme. De Raad moet het voorstel
uiterlijk 30 juni 2005 aannemen.
In de behandeling van het voorstel staat een aantal discussiepunten centraal. Een
discussiepunt is de definitie van 'bevoegde rechtshandhavingsautoriteit'. In het bijzonder gaat
het daarbij om de vraag in hoeverre 'gerechtelijke autoriteiten' betrokken kunnen worden bij
de uitwisseling van informatie die niet als bewijs mag worden gebruikt. Een ander
discussiepunt betreft de vraag welke typen informatie in aanmerking komen voor uitwisseling
onder dit voorgestelde regime. Aan de Raad wordt tussentijds verslag gedaan.
7. Terrorisme: stand van zaken
document : geen
rechtsgrondslag : artikel 29 van het EU-verdrag
Conform een eerdere afspraak wordt op elke Raadsbijeenkomst een toelichting gegeven over
de stand van zaken in de uitvoering van het EU Actieplan terrorismebestrijding. Er is
voortgang geboekt met het bespreken van de landenrapporten van de wederzijdse evaluatie
terrorisme. Tijdens de bijeenkomst van de Raad van 2-3 december a.s. zal het interim rapport
aangeboden worden aan de Raad waarin bevindingen uit de landenrapporten worden
verwerkt. Er zijn tevens besprekingen gaande over het ontwerp-kaderbesluit vereenvoudiging
van de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de rechtshandhavingsdiensten van
de lidstaten en het voorstel voor een kaderbesluit bewaring van verkeersgegevens. Inmiddels
is de verordening tot oprichting van het agentschap buitengrenzen aangenomen en is er in het
algemeen politieke overeenstemming bereikt over de verordening over standaarden voor
veiligheids- en biometrische kenmerken in paspoorten van Europese burgers door de Raad.
8. Ontwerp-conclusies van de Raad inzake de voorbereiding van de JBZ-ministeriële
ontmoeting met de Westelijke Balkan op 3 december 2004
document : 13657/1/04 CRIMORG 112 (NL)
status document : niet openbaar
rechtsgrondslag : niet van toepassing
Na de Raadsbijeenkomst vindt op 3 december a.s. een JBZ Ministeriële bijeenkomst plaats
tussen de EU en (onder andere) de vijf Westelijke Balkanlanden (Albanië, Bosnië-Herzegovina,
Kroatië, voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Servië-Montenegro).
Het Voorzitterschap heeft reeds aangegeven dat tijdens deze bijeenkomst de
volgende twee onderwerpen centraal staan: de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit,
en het geïntegreerd beheer van de buitengrenzen. Ten aanzien van beide onderwerpen zal
het Voorzitterschap de vijf Westelijke Balkanlanden vragen om een actieve bijdrage, terwijl de
lidstaten en overige partijen zullen worden uitgenodigd om desgewenst een schriftelijke
bijdrage aan te leveren.
Het eerste agendapunt zal waarschijnlijk uit de volgende deelonderwerpen bestaan:
Follow-up van de onder de Thessaloniki Akkoorden tussen de EU en de Westelijke Balkan
overeengekomen Speciale Actiegerichte Maatregelen en monitoring van de implementatie
4
door de Westelijke Balkanlanden van specifieke actiegerichte maatregelen ter bestrijding
van georganiseerde misdaad.
Versterking van de rol van het Regional Centre for Combating Trans-border Crime van het
SECI (South East European Cooperative Initiative).
Samenwerking op het gebied van rechterlijke macht en rechtshandhaving.
Presentatie van de resultaten van het rapport van de Friends of the Presidency over
georganiseerde misdaad afkomstig uit de Westelijke Balkan.
Het voornoemde rapport is besproken tijdens de vergadering van de Multidisciplinaire
Raadswerkgroep Georganiseerde Criminaliteit van 22 oktober 2004. Over het algemeen is het
rapport goed ontvangen door de lidstaten. Het rapport bevat een aantal concrete
aanbevelingen die enerzijds de samenwerking tussen de EU organisaties welke actief zijn in
de regio doen verbeteren en anderzijds de samenwerking tussen de lidstaten (en hun
organisaties) en de locale instellingen die belast zijn met de bestrijding van de georganiseerde
criminaliteit een nieuwe impuls geven. Centraal bij een aantal aanbevelingen staat de nadruk
op het vergaren, uitwisselen en analyseren van criminele informatie, hetgeen wordt gezien als
absolute voorwaarde om aan de georganiseerde criminaliteit het hoofd te kunnen bieden. In
dit kader stelt het rapport voor om een netwerk van Intelligence Development officieren
(IDO's) op te richten dat deze taak op zich kan nemen.
Onder het tweede agendapunt zal nader worden ingegaan op de implementatie door de
Westelijke Balkanlanden van maatregelen welke voortvloeien uit de Ohrid Regional
Conference on Border Security and Management d.d. 22 en 23 mei 2003.
Ten aanzien van het rapport van de Groep Vrienden van het Voorzitterschap zullen
schriftelijke conclusies worden aangenomen door de Raad. Ten aanzien van ministeriële
bijeenkomst als geheel zal een verklaring van het voorzitterschap worden aangenomen. De
tekst van deze verklaring wordt op dit moment ambtelijk voorbereid.
9. Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende een specifieke procedure voor de
toelating van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk
onderzoek
document : nog niet beschikbaar
rechtsgrondslag : artikel 63, lid 3, onder a, en lid 4 van het EG-verdrag
De ontwerp-richtlijn en de daarbij behorende aanbevelingen zijn op 30 maart 2004 door de
Commissie in de Raad gepresenteerd. Op de aanbevelingen is inmiddels onder het Iers
voorzitterschap een akkoord verkregen. Op de ontwerp-richtlijn beoogt het Nederlands
voorzitterschap een akkoord te bereiken. Momenteel staan nog twee onderdelen van de
ontwerp-richtlijn ter discussie.
Het eerste punt betreft de vraag in welke mate een onderzoeksinstantie financieel
verantwoordelijk kan worden gesteld voor de wetenschappelijk onderzoeker uit een derde
land. Enkele lidstaten stellen zich op het standpunt dat een onderzoeksinstantie alleen
verantwoordelijk kan worden gesteld in het geval de onderzoeksinstantie ook echt nalatig is
geweest of dat er sprake van fraude is. Andere lidstaten zijn van mening dat de garantstelling
in alle situaties opgeld doet. Daarnaast is er, voorzover het de garantstelling betreft, nog
discussie over de vraag tot welke kosten de financiële verantwoordelijkheid zich uitstrekt.
Enkele lidstaten vinden dat zowel verblijfskosten als terugkeerkosten daarvoor in aanmerking
moeten kunnen komen. Andere lidstaten vinden dat dat alleen kosten voor terugkeer zouden
moeten zijn.
Het tweede punt ziet op de mobiliteit van wetenschappelijk onderzoekers binnen de Europese
Unie. Met name over de voorwaarden waaraan een wetenschappelijk onderzoeker uit een
derde land moet voldoen, indien hij voor een periode die korter is dan drie maanden in een
andere lidstaat wil verblijven, is nog discussie. Het kernpunt van deze discussie is of een
wetenschappelijk onderzoeker uit een derde land voor voornoemde periode aan alle
voorwaarden voor verblijf in de tweede of opeenvolgende lidstaat moet voldoen. Een5
meerderheid van de lidstaten, vindt dat voor een dergelijk korte periode slechts aan de
voorwaarden die de eerste lidstaat stelt, moet worden voldaan. Eén lidstaat is de mening
toegedaan dat niet alleen aan de voorwaarden van de eerste lidstaat moet worden voldaan
maar ook aan de, mogelijk daarvan afwijkende, voorwaarden van de tweede of
opeenvolgende lidstaat. Dat betekent bijvoorbeeld dat het inkomen in de tweede of
opeenvolgende lidstaat moet worden bijgesteld omdat er een ander minimumloon geldt.
10. Gemeenschappelijke basisbeginselen inzake het integratiebeleid in de Europese Unie
document : nog niet beschikbaar
rechtsgrondslag : niet van toepassing
Het Nederlandse voorzitterschap streeft, als uitwerking van conclusies van de Europese Raad
van Thessaloniki van juni 2003, naar het bevorderen van een samenhangend kader voor de
integratie van immigranten binnen de Europese Unie en naar het ontwikkelen van een
Europese visie op het integratiebeleid. Om dit te bewerkstellingen legt het voorzitterschap in
deze Raad een aantal gemeenschappelijke, juridisch niet bindende, basisbeginselen met een
daarbij behorende toelichting over integratie voor.
De basisbeginselen dienen, met respect voor de nationale bevoegdheden, als hulpmiddel voor
een sterkere coördinatie, samenwerking en afstemming van het integratiebeleid tussen
lidstaten onderling. Voor de Europese Unie dient het als basis om bestaande Europese
instrumenten, waarvan integratie-aspecten een onderdeel uitmaken, af te stemmen en verder
te ontwikkelen.
De basisbeginselen gaan uit van een integrale aanpak. Samenvattend hebben de ontwerp
gemeenschappelijke basisbeginselen betrekking op: integratie is een voortdurend
tweerichtingsproces; respect voor de basiswaarden van de Europese Unie;
arbeid; basiskennis van de taal, geschiedenis en instituties van de ontvangende samenleving;
onderwijs; toegankelijkheid van instellingen, goederen en diensten; interactie tussen
immigranten en de samenleving; uitoefening van cultuur en religie; participatie in het
democratische proces; het beter afstemmen van integratiemaatregelen; en het ontwikkelen
van doelstellingen, indicatoren en evaluatiemechanismen.
Deze basisbeginselen liggen in de lijn met hetgeen daarover wordt gesteld in het door de
Raad van 25-26 oktober jl. grondig besproken ontwerp-meerjarenprogramma: "Het Haagse
Programma; versterking van de vrijheid, de veiligheid en het recht in de Europese Unie".
11. (Eventueel) Raadsconclusies inzake een gemeenschappelijke minimumlijst van veilige
landen van herkomst, aan te nemen als bijlage bij de ontwerp-richtlijn betreffende
minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking
van de vluchtelingenstatus
document : nog niet beschikbaar
rechtsgrondslag : niet van toepassing
De Raad heeft, bij het bereiken van het politiek akkoord over de ontwerp-richtlijn inzake
minimumnormen voor asielprocedures op 29 april 2004, besloten dat een gemeenschappelijke
minimumlijst van veilige landen van herkomst moet worden opgesteld. De
gemeenschappelijke minimumlijst zal een bijlage bij de richtlijn vormen. Voordat deze bijlage
kan worden vastgesteld, moet de Raad overeenstemming bereiken over de landen die hierin
kunnen worden opgenomen. Hiertoe zijn ontwerp-raadsconclusies opgesteld. Hierover bent u
meest recentelijk geïnformeerd bij de geannoteerde agenda voor de Raad van 25-26 oktober
2004.
Het voorzitterschap streeft naar het bereiken van een akkoord tijdens de Raad van 19
november a.s., zodat de ontwerp-richtlijn zo spoedig mogelijk voor advies naar het Europees
Parlement kan worden verstuurd. Het Europees Parlement heeft aangegeven binnen zeer6
korte termijn over de ontwerp-richtlijn advies te willen uitbrengen, zodat de richtlijn wellicht nog
tijdens het Nederlandse voorzitterschap kan worden aangenomen.
Het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie