Provinciefonds - publicaties - Antwoorden op vragen van de vaste
commissie voor BZK over de provinciefondsbegroting 2005
Antwoorden op vragen van de vaste commissie voor BZK over de
provinciefondsbegroting 2005
18 november 2004
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
presenteert de antwoorden van de regering op vragen over de
provinciefondsbegroting 2005.
---
1. Vraag
Waarom fluctueren het gemeentefonds en provinciefonds gedurende het
lopende jaar mee, terwijl in het verleden tussentijdse bezuinigingen
pas een jaar later in het fonds werden verwerkt?
1. Antwoord
De fluctuatie volgt uit de normeringsmethodiek die sinds 1995 de
omvang van de fondsen bepaalt. Door de automatische koppeling aan de
netto gecorrigeerde rijksuitgaven werken wijzigingen in de
rijksbegroting direct door naar de fondsen. Dit geldt in positieve
zowel als negatieve zin: beleidsintensiveringen op rijksniveau leiden
direkt tot opwaartse bijstelling van de fondsen, ombuigingen tot
neerwaartse bijstelling.
Vóór 1995 werden de fondsen nagecalculeerd aan de hand van een
beleidsmatige beoordeling van de uitgavenontwikkeling van het Rijk in
het voorafgaande jaar. Eliminatie van de vertraging die daardoor
optrad, was één van de redenen om de huidige normeringsmethodiek in te
voeren. Destijds is wel herkend dat grote ombuigingen op rijksniveau -
gezien de parallel lopende budgettaire besluitvorming - tot
onaangename repercussies kunnen leiden bij de decentrale overheden.
Deze werden echter niet onoverkomelijk geacht. Van belang is nog te
weten dat er een 'schokdempende' voorziening is getroffen in de vorm
van een behoedzaamheidsreserve. Uit de praktijk blijkt dat veel
gemeenten in hun begrotingsproces inspelen op de fluctuaties in de
uitkering en dat zij geen behoefte hebben aan wijziging van de
systematiek. Zie ook vraag 5 en vraag 7.
2. Vraag
Wat was de aanleiding om in het Bestuurlijk Overleg Financiële
Verhouding (BOF) van 10 juni te spreken over de wenselijkheid van een
gezamenlijk vastgestelde gedragslijn?
2. Antwoord
Deze gezamenlijke gedragslijn heeft betrekking op de bepaling van
zgn.`fictieve budgetten', bijvoorbeeld wanneer er een uitname uit de
fondsen moet worden gedaan. Omdat er verschillende manieren zijn om
zo'n fictief budget te bepalen, en elke manier een andere financiële
uitkomst heeft, ligt het gevaar van `selectief winkelen' op de loer:
elke partij (d.w.z. Rijk en VNG/ IPO) kiest de methode die hem het
beste uitkomt. Daarom was het wenselijk om afspraken te maken. Dit is
overigens inmiddels gebeurd in het BOF van 27 oktober jl..
3. Vraag
Wie bepaalt in een bepaald geval of het 'wenselijk' is dat een of meer
leden van het kabinet voor het BOF worden uitgenodigd?
3. Antwoord
In eerste aanleg is het aan de voorzitter om in goed onderling overleg
met betrokken partijen om een ander lid van het kabinet te nodigen
voor het bestuurlijk overleg Financiële verhouding. In de praktijk zal
het vooral in die gevallen gaan waarbij het overleg tussen de VNG
en/of het IPO met de vakminister niet tot het gewenste resultaat heeft
geleid.
4. Vraag
Voor wie en waarvoor is het totaalbeeld van de financiële ruimtes van
provincies relevant?
4. Antwoord
Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de financiële verhouding
Rijk-provincies heb ik behoefte aan inzicht in de financiële ruimte,
mede in verband met overleg met het Interprovinciaal overleg en met de
Tweede Kamer. De financiële ruimte vergelijkt de inkomstenontwikkeling
van provincies (algemene uitkering, specifieke uitkeringen en
belastingen) met de kostenontwikkeling van provincies (hoe ontwikkelen
zich de uitgaven, uitgaande van datgene dat naar het oordeel van het
Rijk noodzakelijk is, dus exclusief de effecten van provinciale
beleidskeuzen). De financiële ruimte is derhalve voor mij een
indicator van de toereikendheid van de financiële middelen.
Meer specifiek is er een relatie met de normeringsafspraak voor het
Provinciefonds. De toepassing van de normeringsafspraak, in zoverre
deze wordt opgevat als een rekenregel, resulteert in het
provinciefondsaccres. Onderdeel van de normeringsafspraak is echter
ook de bestuurlijke toets of de uitkomst redelijk is. De financiële
ruimte beoogt dit bestuurlijke oordeel kwantitatief te ondersteunen.
Dat gebeurt, zoals hiervoor is aangegeven, door ten eerste álle
provinciale inkomstenbronnen te bezien en ten tweede de inkomsten af
te zetten tegen de kosten.
5. Vraag
In hoeverre heeft sinds 1997 de behoedzaamheidsreserve de stabiliteit
van de algemene uitkering uit het gemeentefonds en het provinciefonds
daadwerkelijk bevorderd? Heeft de instelling van deze
behoedzaamheidsreserve ook neveneffecten (gehad)? Zo ja, welke?
5. Antwoord
De behoedzaamheidsreserve is een tijdelijke inhouding van een deel van
de algemene uitkering bij de bevoorschotting gedurende het
begrotingsjaar. Normaliter valt de definitieve omvang van de fondsen
door onderuitputting op de rijksbegroting iets lager uit dan de raming
in het begrotingsjaar. De behoedzaamheidsreserve zorgt ervoor dat de
bevoorschotting beter aansluit op de definitieve algemene uitkering
dan het geval zou zijn geweest zonder deze tijdelijke inhouding.
In de zeven afgesloten begrotingsjaren sinds 1997 heeft deze situatie
zich vijfmaal voorgedaan. Zonder de tijdelijke inhouding zouden de
gemeenten en provincies een deel van de voorschotten hebben moeten
terugstorten, met alle begrotingsperikelen van dien. In deze jaren
heeft de behoedzaamheidsreserve dus zeker aan de bedoelingen
beantwoord. In twee jaren is sprake geweest van een sterke groei van
de rijksuitgaven lopende het begrotingsjaar, waardoor de
behoedzaamheidsreserve achteraf gezien niet noodzakelijk zou zijn
geweest. Een herhaling van deze bijzondere situatie lijkt niet zeer
waarschijnlijk.
Door de behoedzaamheidsreserve komt een deel van de algemene uitkering
met enige vertraging tot uitbetaling, hetgeen een zeker renteverlies
inhoudt. Hiertegenover staan echter extra middelen ter grootte van de
helft van de behoedzaamheidsreserve, die zijn verstrekt bij de
invoering in 1997. Zie ook vraag 1 en vraag 7
6. Vraag
In hoeverre is de toereikendheid van middelen in het provinciefonds
medebepalend voor de resultaten die provincies met deze middelen
bereiken? Zijn provincies geheel vrij in het bepalen van hun
taakstelling?
6. Antwoord
Als middelen ontoereikend zijn, is het niet mogelijk dezelfde
resultaten te bereiken als met toereikende middelen het geval zou
zijn. In die zin is de toereikendheid van middelen medebepalend. De
provincies zijn geheel vrij in het bepalen van hun taakstelling,
gegeven de vigerende wet-en regelgeving.
7. Vraag
Hoe vaak zijn de uitkomsten van de normeringssystematiek in de periode
1995-2003 aan de orde gesteld in het BOF? Wat zegt dit over de mate
waarin de normeringssystematiek voldoet?
7. Antwoord
De uitkomsten van de normeringssystematiek vormen een vast agendapunt
in het BOF, dat tot voor kort zelfs het 'normeringsoverleg' werd
genoemd, hetgeen aangeeft dat de kern van overleg lag en ligt in het
vormen van een bestuurlijk oordeel over de (uitkomsten van) de
normering. Ook nu het overleg is uitgebreid tot een overleg over de
breedte van de hele financiële verhouding, blijft de bespreking van de
uitkomsten van de normering een essentieel agendapunt. Die bespreking
verloopt bijna altijd soepel, en daaruit kan worden afgeleid dat de
normeringssystematiek in de ogen van de betrokken partijen over het
algemeen goed voldoet. Zie ook vraag 1.
8. Vraag
Welke andere indicatoren zijn er - naast het Periodiek
Oonderhoudsrapport (POR) - voor de verdeling?
8. Antwoord
Het Periodiek Onderhoudsrapport is een instrument dat vanuit het
fondsbeheerder is opgezet om op systematische wijze de adequaatheid
van de verdeling in de gaten te houden, te 'scannen'. Daarnaast is het
mogelijk dat er signalen binnenkomen vanuit provincies of IPO. Dat kan
bijvoorbeeld worden geuit in het Bestuurlijk Overleg financiële
verhouding. Er zijn overigens geen signalen van die aard aan de orde.
9. Vraag
Welke "uitkomst van de normeringssystematiek" is een variabele voor
het bereiken van de beleidsdoelstelling? Wat zegt deze variabele over
het bereiken van de beleidsdoelstelling?
9. Antwoord
Als de uitkomst van de normeringssystematiek door de betrokken
partijen als acceptabel wordt aanvaard, is dat te beschouwen als een
signaal dat de provincies voorzien worden van voldoende financiële
middelen om hun t aken uit te voeren. Het "voorzien.van voldoende
financiële middelen om hun taken uit te voeren" is een
beleidsdoelstelling.
10. Vraag
Wanneer zal de nieuwe verdeling van middelen voor regionale omroepen
worden ingevoerd?
10. Antwoord
Dit hangt samen met het voorstel tot `wijziging van de mediawet in
verband met een nieuwe financieringsstructuur voor de regionale
omroep'. Het traject van dit wetsvoorstel is leidend.
11. Vraag
Wat gebeurt er zodra duidelijk is of het bestaande beeld van de
ontwikkeling van lokale lasten gebaseerd is op de feitelijke
ontwikkeling?
11. Antwoord
De ontwikkeling van de lokale lasten heeft onlangs centraal gestaan in
een overleg tussen de staatssecretaris van Financien, mijzelf, de VNG,
het IPO, de Unie van Waterschappen, het CBS, VNO/NCW en het MKB. De
FNV, het CNV, de consumentenbond en de Vereniging eigen huis waren
genodigd, maar verhinderd. In dat overleg is besloten om een integraal
beeld op te stellen van de ontwikkeling van de lokale lasten, waarbij
ook aandacht besteed wordt aan de ontwikkeling van het kostenniveau en
de voorzieningen. Dit zal in het kader van de monitor inkomsten lokale
heffingen 2005 plaats vinden. Op basis daarvan is nadere
oordeelsvorming over de feitelijke ontwikkeling van lokale lasten
mogelijk.
12. Vraag
Is de omvang van de jaarlijkse compensatie voor dualisering ook
volgens het IPO en de provincies afdoende?
12. Antwoord
Ja; het IPO is daarmee na overleg akkoord gegaan.
13. Vraag
Welke invloed zal aanvaarding van het wetsvoorstel Wgr+ (TK 29532)
hebben op de financiële verhoudingen?
13. Antwoord
Het wetsvoorstel beoogt primair de bestuurlijke structuur te
continueren in een beperkt aantal gebieden met grootstedelijke
problemen. Van een wezenlijk nieuwe situatie is dan ook geen sprake.
Evenmin wordt dan ook een wezenlijke invloed op de huidige financiële
verhoudingen voorzien.
14. Vraag
Wat betekent het voor het provinciefonds dat vanaf 2005 "in de geest
van het Investeringsbudget Landelijk gebied (ILG)" zal worden gewerkt?
14. Antwoord
De ontwikkeling van het provinciefonds, zowel omvang als verdeling,
wordt naar huidig inzicht niet beïnvloed door de invoering van het
Investeringsbudget landelijk gebied (ILG). Dat geldt ook voor de
periode tot de daadwerkelijke invoering.
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties