---

Kamervragen en antwoorden
---

Vragen van het Kamerlid Van der Staaij over het afstoten van defensieterreinen

17-11-2004 16:19:00

Onder verwijzing naar uw brief van 1 oktober 2004 bied ik u hierbij mede namens de ministers van Verkeer en Waterstaat en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de antwoorden aan op de vragen van het lid Van der Staaij (SGP) over het afstoten van Defensieterreinen.

DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE

1. Verloopt het afstoten van de diverse defensieterreinen conform planning? Kunt u dit per defensieterrein inzichtelijk maken?

De planning van de afstoting van defensieobjecten wordt in de eerste plaats bepaald door het moment waarop deze objecten ontruimd worden en voor verkoop beschikbaar zijn. De kazernecomplexen in Ede komen in 2007 beschikbaar, het marinevliegkamp Valkenburg begin 2007 en de vliegbases Twenthe en Soesterberg eind 2007. De voorbereiding daarvan verloopt goed. Voordat van verkoop sprake kan zijn, moeten de nieuwe functies voor die terreinen zijn bepaald. In de besluitvorming daarover vervullen de lokale en regionale overheden een leidende rol. Defensie heeft dan ook uitdrukkelijk gekozen voor publiek-publieke samenwerking. Naast lokale en regionale overheden zijn er verschillende partijen, vaak met uiteenlopende belangen, betrokken bij het proces van herbestemming. Om de voortgang te bevorderen, is voor genoemde objecten gekozen voor een projectmatige aanpak van de herbestemming en afstoting, het project Feniks.

2. In welk stadium verkeert de besluitvorming inzake de toekomstige gebruiksfuncties van deze gebieden? In welke richting, voor wat betreft de invulling van de verschillende gebieden, beweegt deze besluitvorming zich?

Met inachtneming van de leidende rol van lokale overheden in het proces van herbestemming en het nog prille stadium waarin de gedachtevorming over de verschillende terreinen zich bevindt, kan over de vier Feniksobjecten het volgende worden opgemerkt:

In Ede is de besluitvorming over de herbestemming van de kazernecomplexen het verst gevorderd. Het Masterplan Ede-Oost, dat ook het Enka-terrein en de Spoorzone omvat, zal volgend voorjaar gereed zijn en aan de gemeenteraad ter goedkeuring worden voorgelegd. Het Masterplan geeft nadere uitwerking aan de stedelijke ontwikkeling van Ede-Oost.

Voor de herbestemming van Soesterberg ligt de nadruk op de natuurfunctie. Er zijn beperkte mogelijkheden voor woningbouw en bedrijventerreinen. Overigens heeft Defensie nog geen definitieve besluiten genomen over de toekomst van Camp New Amsterdam en over de vestiging van een museum op het hoofdveld. De uitkomst daarvan is ruimtelijk en financieel belangrijk voor de verdere planontwikkeling. Waarschijnlijk worden hierover eind dit jaar of begin volgend jaar besluiten genomen. De ruimtelijke planontwikkeling voor Soesterberg maakt in de regio onderdeel uit van het project Hart van de Heuvelrug.

Voor de toekomstige bestemming van de vliegbasis Twenthe is onder leiding van de Kamer van Koophandel Veluwe en Twente onderzoek gedaan naar de toekomst van de burgerluchtvaart in Twente. Tot de onderzochte scenarios behoort ook een groene variant, een "natuurgebied, met eventueel beperkte woningbouw en algemene voorzieningen". Het woord is nu in de eerste plaats aan bestuurlijk Twente, maar ook de rijksoverheid zal zich over deze scenarios en daarmee over de toekomst van het terrein een oordeel vormen.

Het besluit tot afstoting van marinevliegkamp Valkenburg is het laatste genomen, eind april 2004. De herbestemming van het marinevliegkamp is onderdeel van het veel grotere project As Leiden Katwijk, waarin een aantal planologische en infrastructurele doelstellingen in de regio zijn samengebracht. De planontwikkeling is nog niet begonnen. In de Nota Ruimte staat over de bestemming van het terrein: "groen wonen in lage dichtheden en in evenwicht met de opgaven voor groen en water".

3. Op welke wijze wordt de ruimtelijke en economische invulling (herinrichting) van de vrijgekomen defensieterreinen gecoördineerd, zowel tussen de lokale, provinciale en landelijke overheden als tussen de verschillende departementen onderling?

Het project Feniks kent op rijksniveau een interdepartementaal regieteam, waarin de ministeries van Defensie, Economische Zaken, Financiën, LNV en VROM zijn vertegenwoordigd, dat wordt voorgezeten door de Commissaris van de Koningin in de provincie Limburg, mr. B.J.M. baron van Voorst tot Voorst. Voor elk van de vier terreinen is een regionale projectgroep opgericht of, in het geval van Valkenburg, wordt die nog opgericht. In die projectgroepen zijn over het algemeen de betrokken gemeentelijke en provinciale overheden vertegenwoordigd en de regionale vestigingen van de eerdergenoemde ministeries en van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Er is sprake van een goede coördinatie tussen het regieteam en de projectgroepen.

4. Op welke wijze wordt gewaarborgd en gecoördineerd dat vrijkomende defensieterreinen, die bijvoorbeeld worden aangewezen voor woningbouw en bedrijvigheid, tijdig een adequate infrastructurele ontsluiting krijgen?

In de projectgroepen nemen ook regionale vertegenwoordigers van het ministerie van Verkeer en Waterstaat deel. Bij de beoordeling van mogelijke toekomstige functies en de planontwikkeling voor deze terreinen wordt ook aandacht besteed aan de infrastructurele consequenties en aan eventueel noodzakelijke maatregelen voor een goede ontsluiting. Bij de beoordeling daarvan zal ook de verantwoordelijkheidsverdeling en de beschikbaarheid van financiële middelen een rol spelen.

5. Welke bestemming krijgen de gelden die vrijkomen bij het afstoten van de defensieterreinen?

6. Welke mogelijkheden zijn er om de gelden die vrijkomen bij het afstoten van de defensieterreinen toe te wijzen of te oormerken aan de herinrichting van de betreffende gebieden?

De afstoting van deze terreinen komt voort uit de Prinsjesdagbrief en de daarin opgenomen bezuinigingen op de Defensiebegroting. Zoals in de Prinsjesdagbrief is aangegeven betekent de afstoting van de vier Feniksobjecten een structurele bezuiniging. Afstoting leidt voorts tot verkoopopbrengsten. Voor de raming daarvan is rekening gehouden met de mogelijke nieuwe functies van de objecten. Er is dus rekening mee gehouden dat de vrijkomende terreinen deels een groene en deels een rode bestemming krijgen. De kosten van opruiming van opstallen en infrastructuur en van schoonmaak, zoals bodemsanering, zullen op de opbrengsten in mindering worden gebracht.

Uit de netto-opbrengsten zal de door Defensie in de meerjarenraming ingeboekte taakstelling worden betaald. Meeropbrengsten op een Feniksobject worden gebruikt om eventuele te lage opbrengsten bij één of meer andere Feniksobjecten te compenseren. Indien zich daarna nog meeropbrengsten voordoen, dan is het in beginsel mogelijk dat die worden gebruikt voor het realiseren van beleidsdoelstellingen die met Feniks samenhangen.

7. Hoe oordeelt u over het aanmerken van de herinrichting van één van de defensieterreinen (bijvoorbeeld rond Ede-oost) als pilot project, waarbij onder een integrale regie, dat wil zeggen lokaal, provinciaal en nationaal, de ontwikkeling van dit gebied, voor wat betreft infrastructurele ontsluiting, ruimtelijke- en economische inrichting, ontwikkeling stationsgebied, etc., gestalte krijgt? Bent u hiertoe bereid?

De mogelijkheid om de verdere ontwikkeling van Ede-Oost in een dergelijk pilotproject aan te pakken, wordt op het ogenblik in Feniks-verband bestudeerd. Hierover zal in de eerste helft van 2005 duidelijkheid ontstaan.

Nieuws Nieuwsberichten