Rijksvoorlichtingsdienst
Het Koninklijk Huis

17/11/04 Toespraak van H.M. de Koningin bij de verlening van de Prijs der Nederlandse Letteren aan Hella Haasse, Den Haag, 17 november 2004

Dames en Heren,

Graag heet ik u allen van harte welkom bij de uitreiking van de Prijs der Nederlandse Letteren. Dit is een uniek evenement, dat ik mag delen met de Koning der Belgen. Eens in de drie jaar overhandigen wij, om de beurt, deze prijs aan een auteur uit het Nederlandse taalgebied. Deze gedeelde prijs onderstreept de taal- en letterengemeenschap die wij in onze beide landen koesteren.
Dit jaar zijn er voor mij twee heel bijzondere aspecten aan deze ceremonie verbonden. In het verleden reikte ik de prijs steeds uit aan een winnaar of winnares uit Vlaanderen, maar dit keer gaat de eer naar een landgenote. Het is ook bijzonder dat de schrijfster aan wie ik de prijs mag uitreiken, en ik elkaar al heel lang kennen. Daarom vervul ik vandaag mijn taak met des te meer plezier en met des te meer persoonlijke betrokkenheid.
Mevrouw,
Wij ontmoetten elkaar voor het eerst kort voor mijn 18de verjaardag, toen een boek met opstellen over mij werd voorbereid ter gelegenheid van wat mijn staatsrechtelijke meerderjarigheid werd genoemd. Het eerste hoofdstuk in dat boek was van uw hand. Voorafgaande daaraan hebben wij een aantal keren met elkaar gesproken. Dat was voor mij een spannende ervaring, omdat ik daarmee - zij het via de pen van een ander - in de publiciteit zou treden. Maar het waren bijzonder prettige contacten, waarin u mijn vertrouwen wist te winnen. Dat vertrouwen is sindsdien blijven bestaan. Uw portret van mij in het boek was uiteindelijk welwillend en met begrip voor de misschien wel lastige tiener die ik toen was, geschreven.
Vele jaren later zetten wij het contact voort in de gesprekken die mijn man en ik destijds op Drakensteyn organiseerden met mensen uit de culturele wereld. U nam een paar keer deel aan die bijeenkomsten. Wij waren bij deze ontmoetingen beiden meer ontspannen, omdat u na afloop niets hoefde te schrijven en ik mij toen niet meer geanalyseerd voelde.
Kort voordat ik 50 werd, kregen wij de kans de dialoog die wij 32 jaar eerder waren begonnen, te hervatten. Het was toen weer de bedoeling op een bijzondere manier aandacht aan mij te besteden ter gelegenheid van een verjaardag die in ons land als belangrijk wordt beschouwd. Ditmaal gebeurde dat voor een moderner medium, de televisie. Het was een ambitieus project en wij hebben samen bij de voorbereidingen de grenzen afgetast waarbinnen dit portret zou kunnen worden gemaakt. Die tijd staat mij bij als een drukke, maar ook inspirerende periode, waarin u mij enorm hebt geholpen mijn gedachten te verwoorden in een vorm die voor het publiek interessant zou kunnen zijn. Mensen die u kenden en wisten dat u vroeger met veel plezier op het toneel hebt gestaan, zullen verrast zijn geweest te zien hoe u in dit programma verkoos zelf zoveel mogelijk op de achtergrond te blijven, terwijl u mij uitdaagde tot openhartige uitspraken. Ook aan deze samenwerking bewaar ik een goede herinnering - in het bijzonder aan de momenten waarop er geen camera draaide.
Ik ontdekte natuurlijk ook uw boeken. Al vroeg heb ik kennisgemaakt met uw historische romans en ervaren hoe knap u de sfeer van de tijd weet op te roepen en de lezer het idee geeft zelf deel uit te maken van de historie. Dit heb ik in het bijzonder gevoeld in De tuinen van Bomarzo. Ik ben later met mijn man en zoons in die tuinen geweest. Daar voelde ik dat u onzichtbaar met ons meeliep en op die speciale Hella Haasse-manier ons betrok bij het mysterie van deze unieke schepping. Met dat schitterende boek was u opeens ook - als ware dochter van uw vader - de schrijfster van een detectiveroman. Andere herinneringen die bij mij opkomen, zijn beelden uit uw mooie en bekende boek Oeroeg, waarin u indringend de vriendschap tussen een Indonesische en een Nederlandse jongen beschrijft, uit Het woud der verwachting, met het fascinerende tijdsbeeld van de vroege vijftiende eeuw, uit Schaduwbeeld of het geheim van Appeltern, waarin u de fameuze Joan Derk van der Capellen tot den Pol weer tot leven wekt en uit Mevrouw Bentinck, waarin u de bewogen geschiedenis van een echtpaar beschrijft uitsluitend met behulp van brieven, dagboekaantekeningen en andere tijdsdocumenten. Bij al uw boeken is het duidelijk dat er een intensieve studie aan vooraf is gegaan. U hebt bij al uw grondige onderzoekingen en het verzamelen van kennis waarschijnlijk steun en inspiratie gevonden in het feit dat u een vrouw bent met drie vaderlanden: Nederland, Indonesië en Frankrijk. Ik kan mij voorstellen hoe verheugend het voor u moet zijn dat uw werk, behalve in vele andere talen, in prachtig Frans is vertaald, in Frankrijk veel succes heeft geoogst en daar meermalen is bekroond.
Het spreken over uw werk heb ik gaarne aan de jury overgelaten, die aanzienlijk deskundiger is dan ik. Toch wil ik daarover, ter afsluiting, nog wel één ding zeggen. Als ik met vakantie voor mijn plezier boeken meeneem en daar een van u bij is, lees ik dat altijd het eerst.
Met des te meer genoegen, Mevrouw, vraag ik u thans naar voren te komen om de Prijs der Nederlandse Letteren 2004 in ontvangst te nemen.