Lees het juryrapport van de Prijs der Nederlandse Letteren 2004
Prijs der Nederlandse Letteren 2004 - juryrapport
Hella S. Haasse
Van de talloze complexe relaties tussen het bewustzijn en die immense
vergaarbak van verleden tijd die geschiedenis heet, heb ik mij in de
loop van de jaren in toenemende mate rekenschap gegeven, rekenschap
moeten geven, omdat dat verleden, die geschiedenis, een wezenlijk
aspect vormt van wat ik voor het gemak maar mijn levensbesef zal
noemen. Om mijzelf compleet te voelen heb ik nodig wat Henry James
aanduidde met de woorden 'a sense of the past'.
(Hella S. Haasse in een lezing over 'De moderne historische roman'
voor de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde in 1982)
Hella S. Haasse is een opmerkelijk compleet auteur, maar voor vele
lezers is ze in de eerste plaats toch de schrijfster van historische
romans. Voor Haasse is het verleden niets anders dan een heden dat
zich in een vroegere tijd bevindt, het is zichtbaar, hoorbaar,
ruikbaar. Men kan het binnentreden met behulp van verbeelding en
documenten, en men kan het veranderen door eigen visie en onderzoek.
De twee polen waarbinnen de historische schrijver altijd opereert -
die van de documentatie en van de imaginatie - heeft Haasse in de loop
van een halve eeuw schrijverschap op steeds nieuwe manieren aan elkaar
getoetst en met elkaar in spanning gebracht, in de meest diverse
historische genres: van vie romancée tot documentair-historisch essay,
geschreven met een brede waaier van vertelvormen en perspectieven.
Het dichtst bij de eind-negentiende-eeuwse traditie stond Haasses
eerste historische roman Het woud der verwachting uit 1949. Na de
debuutnovelle Oeroeg die haar bekendheid gaf, leek dit boek met zijn
824 dichtbedrukte bladzijden wel een overcompensatie, waarmee Haasse
zich als eenendertigjarige definitief als een erudiet en ambitieus
auteur op de kaart zette. Het woud der verwachting speelt aan de hoven
van Frankrijk en Engeland in de vijftiende eeuw. De hoofdfiguur
Charles d'Orléans is een zoekend personage, geprangd tussen genetisch
bepaalde verplichtingen en individuele creativiteit; iemand die zijn
scheppingsdrang als een uitweg gebruikt uit de beperkende
omstandigheden van zijn leven. Aan het eind van deze historische
ontwikkelingsroman heeft de protagonist zich op zijn sterfbed een
socratische wijsheid eigen gemaakt, die hij uitspreekt tegenover de
zeer geïrriteerde koning van Frankrijk, Louis XI:
Het is maar een klein deel van de waarheid, maar genoeg om mij te doen
beseffen, dat ik niets weet. Sinds ik dit heb ingezien, heb ik een
diep verlangen om waarachtig wijs te worden. Ik ben er mij van bewust,
dat wat ik tot nog toe voor werkelijkheid hield - niet de
werkelijkheid is. De wereld, waarin men groot en machtig en gevreesd
wil zijn, uw wereld, sire, is een drogbeeld.
Deze woorden van de oude stervende dichter kunnen als een expliciet
poëticaal statement van de jonge historische romanschrijfster worden
gelezen. Hier verwoordde Haasse al een overtuiging die haar gehele
historische en postkoloniale werk is blijven dragen: dat alleen vanuit
de kleine geschiedenis - die van mensen, van buitenstaanders vaak - de
grote geschiedenis - die van de politiek - kan worden beschreven. Ook
een tweede constante vinden we hier terug: het besef van de
relativiteit van de waarneming en dus van de werkelijkheid. Het is een
vraag die niet alleen de historische maar ook de psychologische auteur
Haasse heeft bezig gehouden: is de bijzondere waarneming niet geldiger
dan de als enig geldende waarneming? Is de blik van de eenling soms
niet scherper dan die van de collectiviteit? In een interview met
Elisabeth Lockhorn voor het maandblad Opzij, dat haar in 1995 de Annie
Romeinprijs toekende, zei de schrijfster:
Ik word mij steeds meer bewust van de volstrekte ondoorgrondelijkheid
van het bestaan. Hoe ouder ik word, hoe meer ik besef dat ik niets
weet. Het enige dat overblijft, is met grote verwondering gadeslaan
wat er is, proberen in dat kleine leven van ons zo goed mogelijk mee
te gaan in die grote stroom.
Hiermee nam ze onbewust de woorden over die ze vijftig jaar eerder
haar romanpersonage Charles d'Orléans op zijn sterfbed in de mond had
gelegd. Na Het woud der verwachting heeft het besef van de
relativiteit van de waarneming Hella S. Haasse ertoe gebracht de
alwetende verteller los te laten en te experimenteren met de structuur
van de roman. Nog altijd doet een historisch tijdsgewricht dienst als
repoussoir om een individuele geschiedenis scherper te stellen, die op
haar beurt de collectieve geschiedenis verheldert. In De scharlaken
stad (1952) gaat Giovanni Borgia op zoek naar zijn afkomst. Zijn
identiteitsqueeste krijgt reliëf tegen het zestiende-eeuwse Italië, op
het snijvlak van Renaissance en Barok. De vorm van de roman is
modernistisch - latere critici hebben een deel van Haasses oeuvre
zelfs postmodernistisch genoemd, maar die term bestond nog niet in
1952. Hoofdstukken in dagboekvorm wisselen af met fragmenten van
brief-wisselingen, monologues intérieurs, dialogen of auctorieel
vertelde passages, waardoor verschillende versies van de waarheid aan
het licht komen en de grens vervaagt tussen historisch feit en fictie.
Ook Een nieuwer testament (1966) speelt zich af in Rome in onzekere
tijden, tijdens de vijfde eeuw bij de botsing van Christendom en
heidendom. Zoals in veel ander werk van Haasse lopen in deze roman de
thema's van zelfontdekking en metamorfose parallel met het
caleidoscopische vertellen en de labyrintische vorm. In de
essayistische roman De tuinen van Bomarzo (1968) ontvouwt zich de
structuur van de doolhof in de grillige tuinen van Bomarzo zelf, als
een mandala van het leven.
Haasses veelzijdigheid en flexibiliteit als historische
romanschrijfster lijken natuurlijk voort te vloeien uit het respect
dat ze heeft voor de eigenheid van elke gekozen vertelstof. Zoals een
beeldhouwer een aparte vorm schept die ontstaat uit de eigen
gelaagdheid en textuur van een ruwe steen, zo dwingt bij Haasse het
materiaal een vorm af. Als Haasse recentere historische stof onder
handen heeft, krijgt de documentatie de overhand op de fictie, en de
montage op de vertelling. Maar hoe ver de defictionalisering ook gaat
- het verst gaat daarin Onverenigbaarheid van Karakter (1981) over de
achttiende-eeuwse femme terrible Charlotte Sophie Bentinck - alle
historische werken van Hella Haasse blijven een belangrijke
filosofische en vooral psychologische dimensie dragen.
Een existentiële interesse voor de diepste motivaties van mensen vormt
de stuwkacht van Hella Haasses gehele oeuvre. Zij heeft een bijzonder
gevoel voor het creëren van psychologische spanning door onverwachte
wendingen, open plekken en open eindes. Vele van haar zuiver
fictionele romans - van De verborgen bron (1950) tot Fenrir (2002) -
tonen in hun structuur gelijkenis met een puzzel, maar noodzakelijk
een met ontbrekende stukken. Want zelden kan de legkaart van het
menselijke portret volledig worden uitgelegd. De verzamelde werken van
Haasse vormen naar vorm en inhoud een krachtige demonstratie van de
complexiteit en de onpeilbaarheid van de menselijke psyche.
Als geëngageerd en introspectief kunstenaar neemt Haasse in haar werk
ook de zoektocht naar zichzelf tot onderwerp en inzet. Ook hier kan er
geen afronding zijn, maar worden steeds weer nieuwe pogingen
ondernomen om een vorm te vinden voor herinneringen en analyses die
meegroeien met het leven, en om het touw rond de waarheid steeds
strakker aan te halen. De consistentie en volharding van Haasses
zoektocht naar de verborgen bronnen van haar eigen bestaan, in de loop
van een halve eeuw, komen indrukwekkend naar voren in Het dieptelood
van de herinnering (2003), samengesteld uit Zelfportret als legkaart
(1954), Persoonsbewijs (1967), Krassen op een rots (1970) en Een
handvol achtergrond, 'Parang Sawat' (1993).
Als humanistisch auteur is Hella Haasse ook feministe, op de haar
eigen, vanzelfsprekende manier. In het Oerboek dat Lisa Kuitert en
Mirjam Rotenstreich in 2002 over en met haar samenstelden is een zeer
strijdbare column van Haasse opgenomen uit 1957 onder de titel 'Iedere
vrouw heeft tijd om te lezen' - waarin zij geen enkele
tegenstrijdigheid wenst te zien tussen haar huisvrouwelijke taken (ze
had twee kleine kinderen) en haar behoefte aan lezen. Lezen is volgens
Haasse in 1957 het grootste innerlijk avontuur:
het fascinerende zoeken en kiezen en proeven en laten bezinken
en bewaren, een genot vergeleken waarbij m.i. alle andere vreugden
verbleken - die 'exercice spirituel' zoals Malraux het lezen ergens
genoemd heeft waarbij men zijn mens-zijn op een intensere manier
ondergaat, met alle glorie en misère van dien. Wie in die zin contact
heeft met de dichters en denkers uit heden en verleden zal nooit meer
zeggen: 'Hoe kan ik nu lezen, ik heb immers geen tijd.'
In hetzelfde Oerboek is een kopie van een handgeschreven
boodschappenlijstje te vinden waar links de kaas, room, fruit, melk en
sherry zijn doorgestreept om rechts ruimte te maken voor aantekeningen
voor het boek dat later De tuinen van Bomarzo zou worden. Haasse
schreef de hele dag, ook al zat ze niet achter een schrijfmachine: het
was - en is - voor haar een modus van zijn. In haar bijdragen aan het
debat over emancipatie in de jaren zestig stelde zij zich resoluut op
het standpunt dat niemand geheel man of vrouw is, dat - behalve het
biologische baren, zogen en verwekken van kinderen 'alle menselijke
eigenschappen en functies verwisselbaar tussen mannen en
vrouwen'. Emancipatie betekent volgens haar niet alleen dat vrouwen
'het 'mannelijke' element, intellect en initiatief' in zich moeten
ontwikkelen maar vooral dat mannen 'het 'vrouwelijke' in zich en in de
wereld moeten bevrijden'. Zij noemt dat de 'e-vrouwcipatie'. Er is
volgens Haasses cultuurkritische visie een groot gebrek aan een
mentaliteit 'die ten onrechte als typisch 'vrouwelijk' is gedoodverfd
en die te maken heeft met eigenschappen als geduld, contemplatie,
verantwoordelijkheidsgevoel, zorgend ordenen en tact enerzijds, en
spontaneïteit, vreugde in lichamelijkheid, overgave aan een natuurlijk
rhythme aan de andere kant'.
Terwijl Haasse zich soms buiten het strijdgewoel opstelde en van een
intellectuele afstand schreef over de man en devrouw, liet zij in een
autobiografische tekst als Zelfportret als legkaart (1954) zien hoe
zij ook in haar eigen leven worstelt om te blijven denken en schrijven
te midden van de versnippering van een leven met man en kinderen. Zij
ensceneerde die versnippering ook in haar tekst: het wordt een
verbrokkelde tekst, waar tussen die brokstukken een nieuw verhaal over
het mens-zijn (een nieuwe 'Elckerlyc') wordt uitgedacht. Zowel in haar
literaire werk als in haar erudiete essays - over schrijfsters, over
beelden van vrouwen in de literatuur, over het werk van bewonderde
collega's als Vestdijk, Hermans en Multatuli - heeft Haasse zich vaak
zeer sensitief betoond omtrent de verschillende levens en posities van
mannen en vrouwen en hun culturele en literaire representatie. Zij is
hierin haar tijd vaak ver vooruit geweest.
Hella Haasse heeft veel cruciale bijdragen geleverd aan de Indische
literatuur. Dat begon met de zeer bekend geworden novelle Oeroeg
(1948), stukgelezen door generaties Nederlandse scholieren die
daardoor een vormende introductie tot de pijnlijke raciale
verhoudingen van Nederlands-Indië kregen. De (blanke) 'ik' is vanaf
zijn vroegste jeugd onafscheidelijk bevriend met de inheemse jongen
Oeroeg. Langzaam ontdekt hij - door signalen van zowel zijn ouders als
van de buitenwereld - wat zijn en Oeroegs respectievelijke posities in
de koloniale wereld zijn. Terwijl de 'ik' daardoor verward is, kwetst
deze hiërarchie Oeroeg eveneens. De woorden ervoor vindt hij pas
wanneer hij zich als zeventienjarige ontwikkelt tot een jonge
nationalist. 'Ik heb jullie hulp niet nodig' voegt Oeroeg zijn
boezem-vriend dan toe, die geschokt is opeens te worden ingedeeld bij
de anderen, bij 'jullie'. Hij vertrekt naar Europa, en komt tijdens de
politionele acties als ingenieur terug naar Indië. Daar komt hij
Oeroeg nog eenmaal tegen, als gewapend guerrillastrijder, voor wie hij
de vijand is: 'Ga weg,' zei hij in het Soendanees, 'ga weg,
anders schiet ik. Je hebt hier niets te maken'.
Dit verhaal is zeer metaforisch voor de wijze waarop Haasse de
koloniale verhoudingen ziet: de blanke wereld is in menselijk opzicht
killer dan de inheemse wereld. Oeroegs vader, een bediende, valt ten
offer aan de onachtzaamheid van zijn meester, de vader van de 'ik':
veel blanken springen roekeloos om met de gevoelens, de waardigheid en
het fysieke bestaan van de inheemse mens. De jeugdige 'ik', die
afstand neemt van die arrogantie en geen totok wil zijn, wordt toch in
de gevolgen ervan betrokken, of hij wil of niet. Het geheimzinnige
zwarte meer lijkt een beeld voor Indië zelf te zijn vanuit het witte
perspectief: gevaarlijk met zijn grijpende waterplanten onder een
oppervlakte waarin zich zoveel bevindt dat een Belanda niet ten volle
kan of wil begrijpen en gelegen in een krater - als om het
ondergrondse explosieve karakter van de koloniale verhoudingen aan te
duiden die tijdens de dekolonisatie als een vulkaan uitbarstten.
Oeroeg zelf lijkt ook meer te zijn dan een concreet individu: hij
lijkt te staan voor het geliefde Indië dat op verscheurende wijze
vreemd wordt voor de blanke 'ik' die het beminde als het landschap van
zijn jeugd, een overdeterminering die blijkt uit een beschrijving als
deze:
Oeroeg was mijn vriend, vrijwel sinds mijn geboorte het enige levende
wezen in mijn omgeving met wie ik iedere fase in mijn bestaan, iedere
gedachte, iedere gewaarwording gedeeld had. En dat niet alleen. Oeroeg
was meer. Oeroeg betekende - hoewel ik dat toen niet onder woorden kon
brengen het leven op en om Kebon Djati, de bergtochten, het spelen in
de tuinen en op de stenen in de rivier, het reizen met de trein, het
schoolgaan - het abc van mijn kinderleven.
Het is opmerkelijk dat de 'ik' in Oeroeg zelf naamloos blijft - alsof
niet hij onderwerp van het boek is maar de verloren Oeroeg. Alsof ook
hij niet een specifiek persoon is maar aan de blanke kant
representatief is voor het scheidingsdrama dat velen doormaakten.
Haasse noemt zichzelf - in het in 2002 verschenen Oerboek - 'een kind
van dat land, ook al had ik Nederlandse ouders' en zij vervolgt: 'als
je er leefde, dacht en handelde je niet in het sjabloon dat
buitenstaanders eraan opdringen: dat van de onderdrukkers contra de
onderdrukten. Het waren complexe menselijke situaties, een vorm van
saamhorigheid van ongelijke elementen. Ik moest die verstoorde
saamhorigheid oproepen.'
Haasse slaagt er inderdaad in al haar Indische boeken in om de
problematiek van de door raciaal verschil 'verstoorde saamhorigheid'
in al zijn nuances neer te zetten. Briljanter, rijper, subtieler nog
dan in Oeroeg deed zij dat in haar in 2002 verschenen roman
Sleuteloog, waar het weer gaat om een Indische boezemvriendschap,
ditmaal tussen twee meisjes, de blanke Herma Warner en het rijke
Indische meisje Dee Meijers. Opnieuw vindt de ik-persoon de tekenen
van blanke arrogantie pijnlijk in strijd met hoe zij zelf de
verhouding tot Indische vrienden aanvoelt: 'Op zulke ogenblikken had
ik het gevoel niet te behoren tot dezelfde soort van mensen-in-Indië
als mijn ouders. Maar tot welke soort behoorde ik dan wel?' Ook deze
vriendschap raakt verloren omdat de Indische vriendin Dee zich
aangetrokken voelt tot het Indonesisch nationalisme. Maar er speelt in
Sleuteloog nog veel meer dan politieke verwikkelingen en raciale
tegenstellingen. Er zijn ook duistere familiegeheimen. Het al dan niet
behoren tot een bepaalde raciale groep wordt op losse schroeven gezet
en zelfs tot een onbeslisbare kwestie gemaakt. Er zijn verzwegen
passies die in elke generatie opnieuw weer een rol spelen, zelfs in de
jongste generatie van de twee vriendinnen, waar Dee een levenslange
verzwegen verhouding blijkt te hebben gehad met Herma's man. De
waarheid is onkenbaar - de herinneringen komen van heel ver - als vaak
bij Haasse komen er oude documenten, brieven, foto's, verre
herinneringen en beelden bij flarden uit het verleden naar boven en
puzzelt de oudgeworden Herma de brokstukken bij elkaar, zonder ooit
zeker te weten hoe en waarom het was. Het lijkt eerder te gaan om de
zoektocht naar het verleden zelf dan om de ultieme waarheid. Doordat
de lezer brokstukken krijgt toegeworpen raakt hij/zij sterk betrokken
in dit zoekproces. Raadsels worden opgegeven maar niet opgelost,
waardoor je als lezer in hetzelfde schemergebied belandt als waarin
Herma zich bevindt. Ook in deze roman wemelt het van de geladen
beelden die de getourmenteerde relatie met Indië symboliseren.
Prominent is het beeld van de grote rijkversierde kist, waarin zich
Herma's Indische herinneringen bevinden. Deze antieke kist raakt zoek,
en kan pas na de Indonesische revolutie naar Nederland worden
gestuurd. Daar vindt de oudgeworden Herma pas na lange tijd de
sleutel, die niet meer past. Als de kist uiteindelijk wordt
opengemaakt door de historicus aan wie Herma hem voor onderzoek heeft
gegeven blijkt hij... leeg. Het oog van de sleutel bevat een Arabische
kalligrafie, die betekent: 'Al wat je ooit zag of hoorde, al wat je
dacht te weten, is niet meer dat, maar anders.' Dit rijke,
schitterende boek gaat over het immer wijkende karakter van de
herinnering, over de complexe geschiedenis van Indië en de wijze
waarop die door betrokkenen van velerlei kleur en positie werd
beleefd, over de verknoping van het lot van allen, over de verwerking
van trauma's en de onmogelijkheid dat ooit volledig te doen.
Tussen Oeroeg en Sleuteloog in ligt het monumentale Heren van de Thee
(1992) dat als veel van Haasses boeken is gebaseerd op archieven,
namelijk het 'Indisch thee- en familiearchief' waarin materiaal is
ondergebracht van de families Van der Hucht en Kerkhoven. Een
indrukwekkend epos in brieven dat vijftig jaar Indisch leven bestrijkt
en dat terecht een regelrechte bestseller werd. Heren van de Thee
beleefde in de eerste tien jaar na verschijnen zevenenveertig drukken.
Ook in Krassen op een rots. Notities bij een reis op Java (1970), in
Indonesië: drie gezichten (1983), in Een handvol achtergrond, 'Parang
Sawat' (1993) en in andere teksten heeft Haasse op schitterende wijze
haar relatie verwoord tot het land van haar jeugd en de daarmee
verbonden geschiedenis. Haar visie op het land van herkomst is een
kostbaar stuk postkoloniaal erfgoed van internationale allure. Het kan
zich meten met het werk van Conrad, Naipaul, Walcott, Mukherjee,
Rushdie en Morrison. Wars van elke zucht naar geweld dat de literaire
of filmische verbeelding van de postkoloniale conditie kan kenmerken
(Apocalypse Now, van Francis Ford Coppola) of van gemakkelijk
sentiment (Good Morning Vietnam, van Barry Levinson) weerstaat Haasse
de neiging tot oplossing of afsluiting van dit verhaal - en elke
reductie van zichzelf tot een eenduidige identiteit. Zoals Herma het
formuleert in Sleuteloog: 'wat ik in mijn geboorteland zintuiglijk en
emotioneel beleefd heb, ligt verankerd op de bodem van mijn
bewustzijn, het bepaalt mij, maar ik kan er niet meer bij. Dat ik
nergens ooit helemaal thuishoor heb ik aanvaard als mijn natuurlijke
staat van zijn.' Thuisloosheid is de postkoloniale conditie bij
uitstek.
Zestig jaar lang is Hella Haasse nooit afwezig geweest van de
literaire scene in het Nederlandse taalgebied. Haar gestaag groeiende
oeuvre is een van de meest veelvormige en tegelijk een van de meest
coherente geworden van het Nederlandse taalgebied. Van de Tweede
Wereldoorlog tot nu sprak zij tegelijk verschillende generaties lezers
aan, van jonge scholieren tot gepensioneerde totoks. Zo'n zeventig
titels staan op haar naam. Driemaal schreef ze het boekenweekgeschenk:
Oeroeg (1948), Dat weet ik zelf niet (1959), Transit (1995) en werken
van haar zijn verschillende keren verfilmd. Dat Haasses naam zelden
wordt toegevoegd aan het rijtje Reve-Hermans-Mulisch zegt meer over de
dwingende mythe van het driemanschap dan over Haasses eigen
scheppingskracht. Zelf heeft Haasse zich in geschriften of openbare
gesprekken nooit negatief of ongemotiveerd uitgelaten over schrijvende
collega's. Haar collegialiteit komt voor uit haar diepe respect voor
de creatieve mens.
Weinig auteurs hebben de Nederlandse literatuur zo waardig en
nadrukkelijk op een internationaal podium geplaatst als Hella S.
Haasse en weinig oeuvres hebben een dergelijk internationaal karakter.
Zij is na Anne Frank de tot dusver meest vertaalde Nederlandstalige
schrijfster van de twintigste eeuw. Al in 1958 kreeg Haasse de
Internationale Atlantische prijs voor De ingewijden, en sindsdien is
de buitenlandse bewondering voor haar oeuvre alleen maar groter
geworden. Vaak liggen er tussen de verschijning van de Nederlandse
roman en de vertaling ervan vele jaren - wat zeker iets zegt over de
lange houdbaarheid van haar werk - en niet zelden is de buitenlandse
pers lovender dan de Nederlandse - wat misschien iets zegt over de
minder grote ruimhartigheid van de Nederlandse kritiek. In a dark wood
wandering, de Engelse vertaling van Het woud der verwachting verscheen
veertig jaar na haar Nederlandse origineel, en werd in Amerika
ontvangen als een meesterwerk. La fonte nascosta, de Italiaanse
vertaling van De verborgen bron (1950) uit 1997, kreeg vele
enthousiaste kritieken. Vooral in het Franse taalgebied werd Hella S.
Haasse met honneurs binnengehaald. La Marguerite Yourcenar hollandaise
werd in Frankrijk benoemd tot Officier des Arts et des Lettres (1994)
en tot Officier de la Légion d'Honneur (2000). De uitgevers Editions
du Seuil en Actes du Sud werken aan de integrale vertaling van haar
werk. Drieëntwintig titels liggen er tot nu toe in de Franse
boekhandels, van Oeroeg (Le lac noir, 1991) tot Sleuteloog (L'Anneau
de clé, 2004). In 2003 kreeg La Récalcitrante, de Franse vertaling van
Mevrouw Bentinck. Onverenigbaarheid van karakter & De groten der aarde
(1990), de Prix du Meilleur Livre Etranger. Haasses genuanceerde
benaderingen van de postkoloniale samenleving in de Oost hebben haar
ook in de West een groot lezerspubliek bezorgd. In Suriname is Haasse
een veelgelezen auteur, niet alleen op middelbare scholen. Toen in
november 2002 in Paramaribo een groot literair festival plaatsvond met
Surinaamse en Nederlandse schrijvers, heette dat als hommage aan de
schrijfster (die helaas niet zelf aanwezig kon zijn) Het woud der
verwachting.
Verre van een polemisch schrijfster te zijn, is Haasse een schrijfster
over polariteiten en het opheffen daarvan. Er zijn vele
spanningsvelden te noemen die Haasse in haar oeuvre met evenredige
aandacht heeft belicht: oost-west, realiteit-verbeelding, scheppende
mens-zorgende mens, hart-verstand, vrijheid-verantwoordelijkheid,
kunst-leven. In een beschouwing over 'de verantwoordelijkheid als mens
van de kunstenaar' schreef Haasse veertig jaar geleden dat ze niet
geloofde 'dat in een creatieve persoonlijkheid de mens en de
kunstenaar gescheiden zijn. Integendeel, zij zijn één, zij horen dat
te zijn. Wie de kunstenaar in zichzelf onderdrukt of doodt is niet
werkelijk mens. Wie zich niet met hart, ziel en zinnen mens voelt, kan
geen kunstenaar zijn'. En over het engagement van de kunstenaar zei
ze: 'Kunst is een kwestie van absolute integriteit, wat niet
hetzelfde hoeft te zijn als 'goedheid' in de ethische betekenis van
dat woord. De kunstenaar vervult zijn sociale functie door zo intens
mogelijk te zijn wie en wat hij is, en door zo goed mogelijk te doen
wat hij kan.'
De jury van de Prijs der Nederlandse Letteren 2004 is unaniem van
oordeel dat Hella S. Haasse de belangrijkste literaire prijs uit ons
taalgebied verdient om de absolute integriteit van haar zestigjarige
kunstenaarschap.
Jozef Deleu (voorzitter), Geert Buelens, Reintje Gianotten, Joop van
der Horst, Elisabeth Leijnse, Maaike Meijer, Lut Missinne
Hella S. Haasse ontving de Prijs der Nederlandse Letteren op 17
november 2004 uit handen van H.M. Koningin Beatrix der Nederlanden. De
Prijs der Nederlandse letteren wordt driejaarlijks toegekend door de
Nederlandse Taalunie. Deze oeuvreprijs is bedoeld ter onderscheiding
van Nederlandstalige auteurs van belangrijke, oorspronkelijk in het
Nederlands geschreven literaire werken.
© Nederlandse Taalunie, 2000-2004 alle rechten voorbehouden
Nederlandse Taalunie