Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
2509 LV Den Haag
der Staten Generaal Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1A Telefoon (070) 333 44 44
Telefax (070) 333 40 33
2513 AA 's-GRAVENHAGE
Uw brief Ons kenmerk
SZW0400581 SV/R&S/04/73636
Onderwerp Datum
richtlijnen bedragen IRO - plusfactoren IRO 17 november 2004
In de brief van 28 september 2004 vraagt de vaste commissie voor Sociale Zaken en
Werkgelegenheid mijn reactie op de brief d.d. 5 september 2004 van Phoenix te Rotterdam
inzake richtlijnen IRO. In deze brief doet branchevereniging Phoenix voor
reïntegratiebedrijven enige voorstellen inzake de financiering van de individuele
reïntegratieovereenkomst (IRO).
Phoenix voelt zich, blijkens bovengenoemde brief, betrokken bij de IRO-regeling. Het
verheugt mij te zien dat cliënten, reïntegratiebedrijven en UWV de mogelijkheden van de
IRO-regeling onderkennen en in praktijk brengen. Het zal van de praktische uitvoering van
de IRO-regeling afhangen of dit een waardevol aanvullend reïntegratie-instrument is dat
bijdraagt aan de duurzame reïntegratie van uitkeringsgerechtigden. Het is nuttig om
feedback uit de praktijk te ontvangen over de werking van de regeling.
Phoenix toont zich bezorgd over de mogelijkheden van de IRO-regeling voor moeilijk
plaatsbare groepen. Ik heb over dit onderwerp reeds enkele malen met de Tweede Kamer
van gedachten gewisseld. Tijdens het Algemeen Overleg met de vaste commissie voor
Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 23 juni jl. heb ik de Tweede Kamer toegezegd te
komen met een voorstel voor de wijze hoe om te gaan met de financiering van IRO-trajecten
voor moeilijk plaatsbare groepen. Cruciaal daarbij was dat het begrip moeilijk plaatsbare
groepen eerst geoperationaliseerd diende te worden. Tijdens dit Algemeen Overleg heb ik
aangegeven, dat de IRO-regeling zo spoedig mogelijk in werking zou treden, mede ook om
het groeiende aantal cliënten, dat reeds langere tijd wachtte op goedkeuring van hun
aanvraag, tegemoet te komen. De wachttijd voor cliënten is ook een belangrijk punt voor
Phoenix. De uitwerking van het begrip moeilijk plaatsbare groepen en besluitvorming over
de financiering van deze groep was bij inwerkingtreding van de regeling nog niet afgerond.
Inmiddels heb ik de Tweede Kamer in mijn brief van 13 oktober 2004 hierover
geïnformeerd.
De IRO-regelgeving is in werking getreden op 14 juli 2004. In de IRO-regelgeving, zoals
opgenomen in het Besluit SUWI en de Regeling SUWI is geen maximum bedrag vastgelegd
voor een IRO-traject. Op grond van artikel 4.2, derde lid, van het Besluit SUWI is UWV
bevoegd een ten hoogste verschuldigd bedrag vast te stellen voor een IRO-traject. UWV
2
dient de IRO-trajectprijs aan te sluiten bij de trajectprijzen zoals die tot stand komen in de
aanbestedingsprocedure. Op deze wijze is de IRO-trajectprijs gerelateerd aan de in de markt
tot stand gekomen trajectprijzen. Zo wordt voorkomen dat de IRO-trajecten en de reguliere
trajecten in dit opzicht ongelijk aan elkaar worden. Daarbij is in de toelichting op de
regelgeving gewezen op de mogelijkheid de trajectprijs te differentiëren, bijvoorbeeld voor
verschillende doelgroepen.
UWV heeft er aanvankelijk voor gekozen om één bedrag vast te stellen. Op basis van
ervaringen met de prijzen van trajecten, die in het kader van de aanbesteding zijn ingekocht,
heeft UWV na afstemming met het ministerie van SZW het bedrag vastgesteld op 5.000.
UWV is van oordeel dat met dit bedrag een groot deel van de IRO-trajecten gefinancierd
kan worden. Voor cliënten die kunnen aantonen dat een hoger bedrag nodig is om op de
arbeidsmarkt geplaatst te worden, kan UWV, in uitzonderingsgevallen een hoger bedrag
toekennen. De cliënt kan hiertoe, zo nodig in samenspraak met het reïntegratiebedrijf, een
gemotiveerd verzoek indienen bij UWV. Hierdoor is UWV in staat om voor iedere cliënt
maatwerk te leveren. Zo kan UWV de trajectprijs relateren aan de hoogte van de in de
aanbestedingsprocedure tot stand gekomen marktconforme prijzen en heeft het tegelijkertijd
de mogelijkheid flexibel te zijn in individuele gevallen met grotere afstand tot de
arbeidsmarkt. Juist in deze laatste gevallen is flexibiliteit gewenst omdat de behoefte aan
ondersteuning van cliënten per individu verschilt.
Phoenix doet een aantal suggesties om te differentiëren in de trajectprijs. Daarbij hanteert
Phoenix het uitgangspunt dat een IRO-traject tussen de 5.000 en 12.000 kan bedragen.
Dit uitgangspunt deel ik niet. Phoenix gaat er vanuit dat de IRO-trajectprijs standaard hoger
ligt dan de in de aanbestedingsprocedure tot stand gekomen prijs. Dit is niet op voorhand te
zeggen. Een IRO wordt weliswaar per individueel traject afgesloten, hetgeen zou kunnen
leiden tot een hogere prijs. Daartegenover staat dat, over het algemeen, juist de meest
gemotiveerde cliënten voor een IRO zullen kiezen en het reïntegratiebedrijf de kans heeft
om de cliënt te leren kennen voordat er een offerte wordt uitgebracht. Uitgangspunt is
daarom dat de hoogte van het trajectbedrag van IRO-trajecten, waar vergelijkbaar, juist
afgestemd dient te zijn op de in de reguliere aanbestedingsprocedure tot stand gekomen
trajectprijs. Zou dit niet worden aangehouden dan zouden IRO-trajecten worden verkozen,
niet op grond van de doelstelling die aan de IRO-regeling ten grondslag ligt, maar op
financiële gronden.
In mijn brief van 13 oktober (kenmerk SV/R&S/04/67280) bepleit ik dat UWV
differentieert in het ten hoogste verschuldigd bedrag voor IRO-trajecten. Voor een zeer
moeilijk plaatsbare cliënt kan UWV het bedrag voor een IRO-traject relateren aan de
trajectprijs die in de aanbestedingsprocedure tot stand komt voor de reïntegratie van
moeilijke doelgroepen. Daarbij hanteert UWV een financieringswijze van 50% op basis van
inspanning en 50% op basis van resultaat. Gezien de differentiatie in trajectprijs en het feit
dat deze gerelateerd is aan de marktconforme prijs blijft het voor reïntegratiebedrijven
voldoende interessant om een IRO af te sluiten voor een moeilijk plaatsbare cliënt. Het
realiseren van een duurzame plaatsing blijft dan voor de IRO in gelijke mate het doel als dat
geldt voor reguliere trajecten. UWV heeft mij inmiddels geïnformeerd dat UWV het bedrag
voor cliënten op wie het protocol voor zeer moeilijk plaatsbare cliënten van toepassing is,
heeft vastgesteld op 7.500. Als de cliënt kan aantonen dat een hoger bedrag nodig is dan
7.500 om op de arbeidsmarkt geplaatst te worden, dan kan UWV, in uitzonderingsgevallen
een hoger bedrag toekennen.
3
Samenvattend:
· Er geldt een ten hoogste verschuldigd bedrag van 5.000. Als de cliënt kan aantonen dat
een hoger bedrag nodig is om op de arbeidsmarkt geplaatst te worden, dan kan UWV in
uitzonderingsgevallen een hoger bedrag toekennen. Er geldt resultaatfinanciering
waarbij 50% van de kosten op basis van inspanning en 50% op basis van resultaat
worden betaald.
· Er geldt een ten hoogste verschuldigd bedrag van 7.500 indien de cliënt als zeer
moeilijk plaatsbaar is aangemerkt. Als de cliënt kan aantonen dat een hoger bedrag
nodig is om op de arbeidsmarkt geplaatst te worden, dan kan UWV in
uitzonderingsgevallen een hoger bedrag toekennen. Er geldt resultaatfinanciering
waarbij 50% van de kosten op basis van inspanning en 50% op basis van resultaat
worden betaald.
Inmiddels is een onderzoek voor monitoring en evaluatie van de IRO-regelgeving, conform
eerdere toezeggingen aan de Tweede Kamer, gestart. Hierin wordt gekeken wordt naar de
implementatie van de regelgeving en de daarmee gemoeid zijnde knelpunten. Vooruitlopend
op de eerste rapportage, wil ik u erop wijzen dat cliënten van het UWV gedurende een half
jaar voor de definitieve inwerkingtreding van de IRO-regelgeving, reeds aanvragen konden
doen. Het spreekt vanzelf dat het mogelijk is dat deze mensen een langere wachttijd hebben
gehad dan in de normale uitvoering het geval is. Met definitieve inwerkingtreding van de
regelgeving zou dit probleem verholpen moeten zijn. Indien de wachttijd van cliënten ook
na inwerkingtreding van de regelgeving een knelpunt is, dan zal dit naar verwachting in het
monitoring- en evaluatieonderzoek naar voren komen.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid