Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
28 856
Wijziging van de Mediawet in verband met een nieuwe
financieringsstructuur voor de regionale publieke omroep
Nota van wijziging
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
1.
In artikel I, onderdeel A, wordt punt 2 vervangen door:
2. De onderdelen c tot en met n worden geletterd b tot en met m.
2.
In artikel I, onderdeel D wordt artikel 107 als volgt gewijzigd:
1° In het eerste lid wordt de laatste volzin vervangen door: Deze
bekostiging waarborgt in ieder geval dat per provincie het in 2004
bestaande niveau van de activiteiten met betrekking tot de verzorging
van radio- en televisieprogramma's en van de activiteiten als bedoeld in
artikel 13c, derde lid, van de regionale omroepinstelling(en) ten minste
gehandhaafd blijft.
2° Toegevoegd wordt een derde lid, luidende:
3. Onze Minister zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van
dit artikel, en vervolgens telkens na drie jaar, aan de Staten-Generaal
een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het bepaalde
in dit artikel in de praktijk.
3.
De artikelen II en III worden vervangen door de volgende artikelen:
Artikel II
Indien het bij koninklijke boodschap van 25 november 2003 ingediende
voorstel van wet tot aanpassing van bijzondere wetten aan de Wet
dualisering provinciebestuur (Wet dualisering provinciale
medebewindsbevoegdheden) tot wet wordt verheven en op een eerder
tijdstip dan deze wet in werking treedt, wordt artikel I van deze wet als
volgt gewijzigd:
---
A
In onderdeel C wordt in het derde lid van artikel 43 "het
provinciebestuur heeft" vervangen door: Provinciale Staten hebben.
B
In onderdeel D wordt in artikel 107, eerste lid, "Het
provinciebestuur draagt" vervangen door: Provinciale Staten dragen.
Artikel III
Indien het bij koninklijke boodschap van 25 november 2003 ingediende
voorstel van wet tot aanpassing van bijzondere wetten aan de Wet
dualisering provinciebestuur (Wet dualisering provinciale
medebewindsbevoegdheden) tot wet wordt verheven en op een later
tijdstip dan deze wet in werking treedt, wordt artikel V van die wet als
volgt gewijzigd:
A
In onderdeel A vervalt punt 2 en wordt in punt 3 "achtste lid"
vervangen door: zesde lid.
B
Onderdeel B, punt 3, vervalt.
C
De onderdelen C tot en met E vervallen.
Artikel IIIa
Indien het bij koninklijke boodschap van 17 juli 2003 ingediende
voorstel van wet tot aanpassing van bijzondere wetten aan de Wet
dualisering gemeentebestuur (Wet dualisering gemeentelijke
medebewindsbevoegdheden) tot wet wordt verheven en op een later
tijdstip dan deze wet in werking treedt, wordt artikel X van die wet als
volgt gewijzigd:
---
In onderdeel A, punt 3, wordt "achtste lid" vervangen door: zesde
lid.
4.
Artikel IV komt te luiden:
Artikel IV
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip en kan terugwerken tot en met een in dat besluit te bepalen
tijdstip. In dat besluit wordt zonodig toepassing gegeven aan artikel 16
van de Tijdelijke referendumwet.
Toelichting
Onderdeel 2
In het voorstel van wet is 2001 als peiljaar gehanteerd, omdat in dat
jaar overeenstemming werd bereikt tussen de toenmalige
staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het
Interprovinciaal Overleg (IPO) over overdracht van de middelen voor
regionale omroep uit de mediabegroting van de minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap naar het Provinciefonds. Intussen zijn enkele
jaren verstreken, waarin het aantal uren zendtijd voor radio en televisie
bij diverse regionale omroepen uitbreiding heeft ondergaan. Bovendien
verzorgen de regionale omroepen ook activiteiten als teletekst en
internet. Het IPO en de Stichting Regionale Omroep Overleg en
Samenwerking (ROOS) stellen gezamenlijk voor om de minimale
zorgplicht van provincies te bepalen op het kwantitatieve en
kwalitatieve niveau van de (omroep)activiteiten van de regionale
omroepinstellingen, zoals dat bestaat in het jaar voorafgaand aan de
feitelijke overgang. Het kabinet neemt dit over. In de gewijzigde
wettekst is daarom sprake van het peiljaar 2004 en gaat het niet alleen
om het niveau van radio- en televisieprogramma's, maar ook om het
niveau van de andere activiteiten die de regionale omroep op grond van
artikel 13c, derde lid Mediawet mag ontplooien om mede invulling te
geven aan zijn publieke taak. Het woord "niveau" heeft een dubbele
---
betekenis: het gaat zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve
norm, waaraan de regionale omroep moet kunnen blijven voldoen. De
bekostiging waarborgt in ieder geval dat per provincie het in het jaar
2004 bestaande niveau van (omroep)activiteiten van de regionale
omroepinstelling(en) ten minste blijft gehandhaafd.
Voor het kabinet is van grote betekenis, dat provincies zich bereid
hebben verklaard om onder voorbehoud van goedkeuring door
provinciale staten hun minimale zorgplicht aldus invulling te geven
dat de huidige structurele financiële inzet wordt gecontinueerd, waarbij
deze financiële inzet jaarlijks met een reële index wordt verhoogd,
zodat instandhouding van het niveau in het jaar voorafgaand aan de
feitelijke overgang (peiljaar is dus 2004) is gewaarborgd.
Om dat niveau van activiteiten te kunnen blijven waarborgen zijn
provincies en regionale omroepen overeen gekomen dat een reële index
wordt gehanteerd, zodat de stijgende autonome kosten van regionale
omroepinstellingen bij gelijkblijvend niveau van activiteiten
gecompenseerd worden door het toekennen van extra bekostiging. De
autonome kosten zijn niet of weinig beïnvloedbaar en bevatten onder
andere personeelskosten, gebouwkosten, technische kosten en
meerjarige contractkosten. Provincies en regionale omroepen zijn ook
overeengekomen dat jaarlijks een onafhankelijke derde een
zwaarwegend advies zal geven omtrent de hoogte van deze reële index;
zij denken daarbij aan het Centraal Planbureau (CPB).
Bij verdeling van de middelen voor regionale omroep via het
Provinciefonds na invoering van dit wetsvoorstel - vinden
onvermijdelijk herverdeeleffecten plaats. Die zullen geen nadelige
invloed hebben voor regionale omroepen, op grond van een toezegging
van de provincies. Met andere woorden: een regionale omroepinstelling
wordt niet gekort op de bekostiging in het geval de betreffende
provincie, als gevolg van de verdeling van de middelen in het
Provinciefonds, een lagere bijdrage dan voorheen zou ontvangen. De
provincies vrijwaren de regionale omroepinstellingen hiervoor, blijkens
hun brief van 26 oktober 2004.
Tijdens de kamerbehandeling op 27 november 2003 werd aangedrongen
op evaluatie van deze wetswijziging na verloop van enige tijd, om te
zien hoe een en ander in de praktijk werkt. Ik heb daarom besloten om
als extra waarborg in het wetsvoorstel een evaluatiebepaling op te
nemen. Die evaluatie zal elke 3 jaar plaats vinden en wordt uitgevoerd
door het Commissariaat voor de Media. Een dergelijke periodieke
---
evaluatie acht ik wenselijk vanwege het grote belang dat gemoeid is
met een goede uitoefening van de publieke functie door de regionale
omroepen. Bovendien past het binnen de algemene
rijksverantwoordelijkheid voor het gehele publieke omroepbestel.
Dit neemt niet weg dat het Commissariaat jaarlijks zal blijven
rapporteren over de middelen die provincies beschikbaar stellen aan
regionale omroep, net zoals het Commissariaat ook jaarlijks blijft
rapporteren over de wijze waarop de regionale omroepen invulling
geven aan het programmavoorschrift en andere wettelijke vereisten.
Ik vind het van belang om nog eens te onderstrepen dat zowel regionale
omroepen als provincies bij het Commissariaat voor de Media terecht
kunnen met vragen en/of opmerkingen die verband houden met de wet-
en regelgeving voor regionale omroep. Deze functie van vraagbaak
annex klachtenloket past binnen de reeds bestaande algemene
toezichtstaak van het Commissariaat, maar het lijkt mij van belang om
dat in deze "overgangssituatie" naar een nieuwe financieringsstructuur
nog eens extra te benadrukken.
Onderdelen 1 en 3
De artikelen II en III van het wetsvoorstel bevatten bepalingen ter
afstemming met wijzigingen van de Mediawet die voortvloeien uit het
bij koninklijke boodschap van van 22 oktober 2002 ingediende voorstel
van wet tot wijziging van de Mediawet (het vervallen van de
verspreidingsbeperking voor de programma's van lokale en regionale
omroepinstellingen, wijziging van de doorgifteplicht via
omroepnetwerken van de programma's van lokale omroepinstellingen,
alsmede wijziging van bepalingen inzake programmaraden). Dat
wetsvoorstel is inmiddels tot wet verheven en op 21 juli 2004 in
werking getreden (wet van 13 mei 2004, Stb. 233). De daaruit
voortvloeiende wijzigingen worden via deze nota van wijziging
verwerkt in artikel I, onderdeel A, van het wetsvoorstel. De
afstemmingsbepalingen kunnen vervallen. Daarvoor in de plaats komen
enkele bepalingen die er voor zorgen dat de wijzigingen als gevolg van
onderhavig voorstel van wet worden afgestemd met de wijzigingen die
voortvloeien uit het voorstel van wet tot aanpassing van bijzondere
wetten aan de Wet dualisering provinciebestuur (Wet dualisering
provinciale medebewindsbevoegdheden) (Kamerstukken I, 2003/04, 29
316, A) en uit het voorstel van wet tot aanpassing van bijzondere wetten
aan de Wet dualisering gemeentebestuur (Wet dualisering
---
gemeentelijke medebewindsbevoegdheden) (Kamerstukken I, 2003/04,
28 995, nr. A).
Onderdeel 4
Het streven is dat de nieuwe financieringsstructuur voor de regionale
publieke omroep met ingang van 1 januari 2005 zal worden
geëffectueerd. Gelet op de stand van behandeling zal genoemde datum
als tijdstip van inwerkingtreding van onderhavig voorstel niet worden
gerealiseerd. Met deze nota van wijziging wordt de
inwerkingtredingsbepaling vervangen. Op grond van de nieuwe
bepaling wordt het tijdstip van inwerkingtreding bij koninklijk besluit
bepaald, waarbij terugwerkende kracht kan worden verleend.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
(mr. Medy C. van der Laan)
---