Ministerie van Algemene Zaken

Afzender: MINISTERIE AZ
Rubriek: Binnenland
Datum en tijd: 16-11-2004 14:45

Origineel persbericht.

PERSBERICHT INNOVATIEPLATFORM
16 november 2004

Na sociaal akkoord op weg naar Innovatieakkoord Innovatieplatform wil naast akkoord ook forse investeringen

Meer en anders investeren, instituties vernieuwen en partijen verbinden. Dat zijn de sleutelwoorden in het derde grote advies van het Innovatieplatform, dat zich richt op 'de noodzakelijke herzieningen in het Nederlandse kennis- en innovatiesysteem'. Eerder volgden al adviezen over de sleutelgebieden in Nederland en het beroepsonderwijs. Het nieuwe advies brengt de voorgestelde acties, inclusief eerdere voorstellen samen in een overkoepelende visie. De lijst van nieuwe acties concentreren zich op het onderzoeksbestel. Het innovatieplatform doet op dit terrein onder andere stevige voorstellen voor het invoeren van prestatiebekostiging in het universitair onderzoek - nog deze periode mee beginnen via de smartmix-, het krachtiger maken van de uitvoering van het beleid en het wegnemen van de bureaucratie en versnippering in het bestel. Het Innovatieplatform stelt tevens een Innovatieakkoord voor. 'Nu de problemen van onze verzorgingstaat in het sociaal akkoord worden aangepakt, is het tijd om te werken aan de echte vernieuwingsagenda', aldus Herman Wijffels, voorzitter van de werkgroep. Het rapport bevat ook een aantal thema's voor de werkzaamheden van het platform voor 2005 en een voorstel voor het vervolg.

Visie op de centrale uitdaging Innovatie is mensenwerk. Wijffels: 'De sleutel voor onze toekomstige welvaart en welzijn is dat elk mens het maximale uit zijn mogelijkheden moet kunnen halen. Investeren in analfabetisme is net zo belangrijk als investeren in technologie.
Het aanbrengen van veranderingen in het kennis- en innovatiesysteem vraagt in de eerste plaats om een duidelijke visie op de uitdaging waar dit systeem in de 21ste eeuw voor staat. In Lissabon heeft Nederland zich de ambitie heeft gesteld om in 2010 te behoren tot de kopgroep van dynamische kenniseconomieën. De centrale uitdaging ligt in het beter ontwikkelen en benutten van de mogelijkheden van mensen. Innoveren is mensenwerk en daarmee typisch iets dat gecreëerd wordt door de vernieuwers in alle lagen van organisaties. Uit deze visie volgt dat de uitdaging is om het kennis- en innovatiesysteem, van het bedrijfsleven tot universiteiten, zodanig te vitaliseren en in te richten dat het ruimte biedt aan en aanzet tot vernieuwing. Deze vitalisering vraagt over de volle breedte van het Nederlandse kennis- en innovatiesysteem om maatregelen. Uitgangspunt is dat het samenspel tussen de verschillende spelers sterk bepalend is voor

het uiteindelijke innovatieresultaat. Innoveren vindt plaats in dynamische netwerken waarin de actoren, wel vanuit hun rollen en verantwoordelijkheden, elkaar steeds meer nodig hebben. Het belang van dit samenspel wordt verder versterkt door trends als internationalisering en multidisciplinariteit.

Centrale thema's om deze uitdaging op te pakken Nederland beschikt over aanmerkelijke mogelijkheden maar benut deze onvoldoende. De kennisparadox is hier een goed voorbeeld van: excellente wetenschappelijke prestaties worden onvoldoende omgezet in maatschappelijke waarde. Maar ook het feit dat naar schatting 1,5 miljoen mensen onvoldoende kunnen lezen, schrijven en rekenen om volwaardig te kunnen functioneren. Daarom zijn sociaal-organisatorische vernieuwingen nodig, zodat mensen beter in staat zijn om een bijdrage te leveren aan vernieuwing en innovatie.' De output van het Nederlandse kennis- en innovatiesysteem en de ontwikkeling van de productiviteit blijven achter.

Drie belangrijke oorzaken:

1. Investeringen blijven achter bij wat nodig is om ambities te realiseren
De kennisinvesteringsquote (KIQ) van Nederland lag in 2001 rond de 6,8% van het BBP op een relatief laag niveau. In België ligt deze op 8,6% van het BBP. Koplopers zijn de VS (10,2%), Zweden (10,8%) en Korea (11,1%). Dat past niet bij de Nederlandse ambitie. Alle partijen, zowel in de publieke als de private sector zijn daar debet aan. In 2001 bedroegen de totale Nederlandse publieke uitgaven aan onderwijsinstellingen 4,5 procent van het BBP, waarmee ze op hetzelfde niveau als 1995 liggen. De publieke R&D investeringen vertonen een dalende trend, vooral veroorzaakt door de daling van de R&D bij universiteiten.
Ook van private partijen mogen extra investeringen worden verwacht. De R&D-intensiteit van bedrijven in Nederland is vanaf 1999 verder verzwakt (van 1,14% BBP in 1999 naar 1,03% BBP in 2002). Deze ligt nu op ongeveer hetzelfde niveau als 1995 (1,04% BBP), terwijl deze intensiteit in landen om ons heen is toegenomen.


2. Institutionele kaders belemmeren vernieuwing De manier waarop in Nederland nog veel arbeidsorganisaties en ook de verzorgingsstaat georganiseerd zijn, leidt ertoe dat we een deel van onze mogelijkheden onbenut laten en het rendement op onze investeringen niet optimaal is. Deze 'organisatorische' component speelt dwars door alle lagen van de (kennis)economie. Bij bedrijven is door organisatorische vernieuwing op de werkvloer veel winst te boeken. Veel bedrijven kennen nu nog een tamelijk hiërarchische organisatiestructuur die vernieuwing eerder afremt dan stimuleert. De kennisinstellingen zijn op veel onderdelen nog tamelijk aanbodgedreven. De bekostigingsstructuur werkt remmend op de ontwikkeling van focus en massa, biedt te weinig ruimte aan de beloning van excellent onderzoek en geeft te weinig waardering aan de maatschappelijke relevantie van de ontwikkelde kennis. Het Nederlandse onderzoeksbestel

draagt nog veel sporen van het vroegere lineaire model, waarin de verschillende stappen van fundamenteel onderzoek, via toegepast onderzoek naar de toepassing, via intermediairs aan elkaar geschakeld waren. Dat model is ontoereikend voor de toekomst. Bij de overheid is sprake is van gebrek aan geoliede samenwerking en efficiënte coördinatie tussen de vakdepartementen met een rol in innovatie en kennisontwikkeling. Verder wordt er te weinig nadruk gelegd op de rol die innovatie kan spelen om maatschappelijke problemen op te lossen. Ook is het aantal instituties dat zich beweegt op het speelveld van de kenniseconomie in Nederland de afgelopen decennia gegroeid. Tot slot is bij het innovatiebeleid - zeker in internationaal perspectief - sprake van een zeer sterke scheiding tussen de doelgroep (bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties) en de beleidsmakers. Het Nederlandse onderwijssysteem heeft zich stilaan ontwikkeld tot een min of meer op zichzelf staande sector van de Nederlandse samenleving. Het Nederlandse onderwijssysteem is nog sterk gestempeld door de brede emancipatieambities uit de vorige eeuw. Tot slot is er door alle lagen van het onderwijs- en onderzoeksbestel sprake van een aanzienlijke bureaucratie. Er zijn te veel regels, een onoverzichtelijke organisatiestructuur en een sterke neiging om risico's zoveel mogelijk in te dammen


3. Verbindingen tussen spelers voor verbetering vatbaar Overal in de kenniseconomie neemt het belang van goede verbindingen tussen publieke en private spelers toe. Die verbindingen tussen de verschillende spelers in ons kennis- en innovatiesysteem zijn voor verbetering vatbaar.
Deze verbindingen moeten vorm krijgen op zowel regionaal, nationaal als op internationaal niveau. Een essentieel onderdeel van de inspanningen van het Innovatieplatform zal zich daarom moeten richten op het versterken van de verbindingen en de samenwerking in het Nederlandse kennis- en innovatiesysteem.

Actieprogramma
Vanuit deze visie en analyse worden in het advies verschillende acties besproken die het Innovatieplatform vanuit haar rol als ijsbreker zou kunnen initiëren. Het gaat dan om aanbevelingen aan zowel het bedrijfsleven, kennisinstellingen als de overheid. Deze zijn onder te verdelen in drie centrale thema's die volgen uit bovenstaande analyse:
- Meer en gericht investeren in kennis en innovatie;
- Organisatorische en institutionele vernieuwing;
- Verbeteren van de verbindingen tussen partijen. De voorstellen die het Innovatieplatform tot nu toe heeft gedaan binnen de context van deze visie geplaatst. Daarna worden nieuwe voorstellen gedaan die zich vooral richten op de vitalisering van het Nederlandse onderzoeksbestel. Ook hier benutten we onze mogelijkheden onvoldoende. Vooral op het terrein van valorisatie, de vertaling van deze kennis in maatschappelijke en economische waarde, is nog veel ruimte voor verbetering (de kennisparadox). Daarnaast vragen internationale ontwikkelingen om meer samenwerking en concentratie van het onderzoek om

tot de nodige kritische massa (schaal) te kunnen komen, dynamische onderzoeksnetwerken te ontwikkelen en centers of excellence mogelijk te maken. Het gaat hier om vergaande, maar noodzakelijke ingrepen in dit bestel. Meest in het oog springend zijn de voorstellen voor prestatiebekostiging bij universiteiten. Na 20 jaar zorgt de smartmix op dit gebied voor een doorbraak.

Het vervolg: Innovatieakkoord
De maatregelen die het Innovatieplatform voorstelt, vragen ook om een actievere en ondernemende houding van alle spelers. Een houding die nodig is om de mogelijkheden van Nederland tot volle wasdom te brengen. Innoveren vereist dus durf door alle lagen van de kenniseconomie. Dat geldt in de eerste plaats voor ondernemingen. Ondernemen betekent risico durven nemen, terwijl in ons land risico mijden een groot goed lijkt. Het Innovatieplatform ziet geen heil in cultuurcampagnes, wel in concrete actie om meer ruimte te creëren voor excellentie, creativiteit en ondernemerschap op alle niveaus. Daardoor zal de mentaliteit geleidelijk aan mee veranderen. Essentieel daarbij is dat alle partijen daarbij de gevestigde belangen overstijgen en zich gemeenschappelijk inzetten voor deze uitdaging. Alleen via een inspanning van alle partijen, vanuit een gemeenschappelijke visie, komt Nederland een stap verder. Vanuit deze gedachte wil het Innovatieplatform verkennen of het mogelijk is om op basis van deze agenda, en de verdere vormgeving en aanvulling ervan, toe te werken naar een Innovatieakkoord tussen alle betrokken partijen. Streven zou moeten zijn om dit akkoord in het najaar van 2005 door alle partijen te laten ondertekenen.