Voorzitter, na dertien jaar als plaatsvervanger te hebben gefungeerd
voor de Commissie voor Europese Samenwerkingsorganisaties is het me
dan nu eindelijk gelukt een plaats te bemachtigen in deze imposante
commissie. Dat resulteert vandaag in een bijdrage aan het
Europa-debat. Zo ik iets ben, ben ik Hagenaar en Europeaan, om een
bekende frase van Louis Couperus te parafraseren.
Als lid van een generatie die de gevolgen van de oorlog op het
netvlies heeft en behorend tot een bevolkingsgroep "waar de bezetter
speciale aandacht voor had", om oud-minister Pais te citeren, heb ik
van kinds af aan de integratie binnen Europa gevolgd en
hartstochtelijk toegejuicht. Toen enkele jaren geleden de Euro in
ieders portemonnee kwam, was dat een bijzondere dag. Dat draai je zo
maar even niet terug.
Tegelijkertijd heb ik beseft dat het maken van een Europese Unie iets
is, dat je met de mensen van onze generatie moet regelen. Immers, de
generatie na ons zit wat glazig te kijken als je het hebt over het
voorkómen van oorlogen in ons werelddeel: "De Europese Unie is niet
democratisch genoeg en niet sociaal genoeg, en regel dat eerst maar
eens voor we verder gaan!"
Hoe waar zulke vaststellingen op zichzelf ook zijn, het kunnen nooit
argumenten uuigt. Dat niet eindeloos zal laten duren. der controle te
kijgen. l wel iets in beweging gezet en dat waszijn om voorlopig maar
niets te doen, al klinkt dat voor die generatie weer niet erg
overtuigend. Dat Keulen en Aken niet op één dag gebouwd zijn, is een
boodschap die kennelijk niet aankomt. Met stijgende verbazing en
eerlijk gezegd ook verbijstering heb ik het Euroscepticisme zien
ontstaan en groeien. Als die ontwikkeling niet energiek wordt
bestreden, dan gaan we in Europa met de referenda over het verdrag dat
Grondwet voor Europa genoemd wordt, een onzeker avontuur tegemoet.
Wij moeten onder ogen zien dat de nieuwe generatie niet meer wordt
overtuigd door de motivatie die de oprichters van de Europese
Gemeenschap en velen na hen heeft bezield. Vrij verkeer van personen
en goederen, of het gegeven dat je voor een groot aantal landen in
Europa geen vreemde valuta meer hoeft te kopen, zijn voor deze
generatie vanzelfsprekende zaken. Valt er dan nog een argument voor
Europese integratie te bedenken dat de mensen van nu en later kan
overtuigen? Ik denk van wel.
Konden de oprichters van de Europese Gemeenschap nog uitgaan van drie
grote blokken in de wereld - Amerika, de Sovjet-Unie en Europa -, de
bevolking van vandaag kent een andere indeling: Amerika, China,
India/Pakistan, Brazilië en Japan. Europa kan aan dat rijtje worden
toegevoegd als het er in slaagt een coherent blok te vormen, met
bijvoorbeeld de Lissabon-doelstellingen over de kenniseconomie hoog in
het vaandel. Slaagt Europa daar niet in, dan wordt ons werelddeel op
het internationale toneel zonder enige twijfel gemarginaliseerd.
Zoiets zou voor Europa weliswaar een geheel nieuwe ervaring zijn, maar
ook een uiterst onwenselijke, en dat kan niemands bedoeling zijn.
Waar het gevaar van marginalisering al geldt voor landen als Engeland,
Spanje, Italië en Duitsland, geldt het voor Nederland, met zijn 16
miljoen inwoners, uiteraard in bijzonder sterke mate. Er is voor
Europa dan ook geen weg terug, en Nederland moet zich buigen over de
vraag hoe het binnen de Unie maximale invloed kan uitoefenen.
Het is jammerlijk dat het niet goed lukt om in Benelux-verband een
Europees beleid te ontwikkelen. De Benelux zou binnen de EU een
invloedrijke positie kunnen hebben. Willen de bewindslieden eens
ingaan op de vraag of de Nederlandse regering er wel alles aan heeft
gedaan en doet om die positie te bereiken? En willen zij dan ook
ingaan op de vraag waarom het maar niet lukt?
Bekijk je de Europese Unie vanuit het perspectief van de dreigende
marginalisatie, dan dringen zich ook over de uitbreiding van de EU
enkele duidelijke gevolgtrekkingen op. Een viertal landen staat
hierbij de komende jaren in het licht van de politieke schijnwerpers:
Roemenië, Bulgarije, Kroatië en Turkije. Voor de fractie van D66 horen
deze vier landen bij de Europese familie. Ten aanzien van Turkije
wordt daar, historisch gezien, door velen een vraagteken bij gezet. Nu
is de geschiedenis altijd op veel manieren te duiden. Maar wie het
meesterlijke boek "De Zwarte Zee" van Dan Achesson leest, kan in ieder
geval niet heen om de constatering dat Turkije de blik altijd naar
Europa heeft gewend; soms in oorlogssituaties, voor Wenen of Budapest;
soms met de bedoeling godsdienst te verspreiden - maar die
hebbelijkheid had het land dan weer gemeen met veel andere Europese
landen. In Turkije heeft het bewind van Atatürk staat en godsdienst
strikt van elkaar gescheiden, en ook vandaag wordt deze scheiding,
bijvoorbeeld als het gaat om het dragen van religieuze symbolen,
radicaler doorgevoerd dan in ons land. Er zijn, met andere woorden,
waarachtig wel argumenten te bedenken die verder gaan dan de
overweging dat het land om geo-politieke redenen bij Europa dient te
worden betrokken, ook al is er met die vaststelling op zichzelf ook
niets mis.
Ondanks dit alles kan de weg naar een volwaardig lidmaatschap nog lang
zijn. Turkije kampt, evenals de andere kandidaat-lidstaten, met een
grote discrepantie tussen de wettelijke regelingen en de dagelijkse
praktijk. Ook dat verschijnsel laat zich makkelijker herkennen als we
ons de discussie over het Rekenkamerrapport "Tussen Beleid en
Uitvoering" even in herinnering brengen.
Natuurlijk telt zo'n discrepantie zwaarder als de mensenrechten en de
democratie ermee gemoeid zijn. Daarom, Voorzitter, is het zinvol de
opmerking te memoreren die oud-collega Kohnstamm vorig jaar heeft
gemaakt - namelijk dat de besprekingen met Turkije kunnen worden
geopend, maar ook moeten kunnen worden stopgezet als de
uitvoeringspraktijk daar aanleiding toe geeft. Wij zouden het op prijs
stellen als de Minister, van wie bekend is dat hij voorstander is van
de toetreding van Turkije, eens aangeeft hoe hij die ontwikkeling
precies ziet.
Ook vernamen wij in dit verband graag zijn reactie op de brief van de
"Federatie Armeense Organisaties Nederland". De Armeense genocide is
niet te ontkennen. De conclusie waartoe de schrijvers van deze brief
komen, namelijk dat de beslissing over het starten van
onderhandelingen met Turkije moet worden uitgesteld, achten wij niet
terecht, maar wel vinden wij dat in de besprekingen nadien het
vraagstuk van de omgang met het verleden niet kan worden genegeerd.
Voorzitter, door alle aandacht voor Turkije is er in de nationale
parlementen te weinig aandacht voor beslissingen die voor de deur
staan, te weten de toelating van Roemenië en van Bulgarije. Ook in
deze landen gaapt er een gat tussen theorie en praktijk. Zijn de
waarschuwingen aan deze landen over de voortgang bij de
verwezenlijking van de Kopenhagen-criteria wel duidelijk genoeg? Is de
boodschap dat het de EU ernst is, en dat de kans op uitstel van
toetreding niet moet worden onderschat, overgekomen? Graag een
reactie, want de tekst op bladzijde 51 van de Staat van de Europese
Unie is wel erg summier.
Voorzitter, in de tweede pijler van Maastricht wordt expliciet genoemd
dat het buitenlands beleid van de Unie gericht dient te zijn op "de
ontwikkeling en versterking van de democratie en de rechtsstaat". Dit
spreekt wat ons betreft voor zichzelf. De Europese Unie kan, door deze
doelstelling actief na te streven, zich als eenheid een uitstraling
verwerven in Afrika, Latijns-Amerika en delen van Azië. Steun aan
democratische ontwikkelingen is te beschouwen als een nieuwe vorm van
ontwikkelingssamenwerking (een respectvoller woord dan
ontwikkelingshulp), en ook dit is een EU-doelstelling die een jonge
generatie kan aanspreken. Op bladzijde 6 van de Staat van de Europese
Unie worden over "nieuwe vormen van democratische standpuntbepaling"
wel functionele opmerkingen gemaakt, maar deze beperken zich tot het
Europese niveau. Het wordt niet gepresenteerd als een terrein waarop
ook aan de Derde Wereld handreikingen kunnen worden gegeven. Zou
Nederland dit aspect tijdens de resterende weken van het
voorzitterschap niet meer kunnen benadrukken, zo vraag ik de
bewindslieden, bijvoorbeeld door instellingen als het "Instituut voor
Meerpartijendemocratie" financieel te ondersteunen?
Op dezelfde bladzijde wordt ook ingegaan op "terugtreding van Europa
ten gunste van de nationale staat". Het Grondwettelijk Verdrag biedt
die mogelijkheid expliciet, en dat punt zou in de aan het referendum
voorafgaande voorlichtingscampagne nadrukkelijk de aandacht moeten
krijgen. Onze Minister van Buitenlandse Zaken heeft het thema ook in
zijn Humboldt-lezing uitgewerkt. Het is een fascinerend idee om
nationale parlementen EU-voorstellen vooraf te laten beoordelen op de
noodzakelijkheid van een regeling op Europees niveau. De terechte
opmerking dat deze Kamer daarbij een specifieke positie inneemt, vormt
een argument te meer om nu serieus te bezien of bij Europese Verdragen
en dergelijke geen versterking van de Verenigde Vergadering past. Hoe
zien de bewindslieden dat?
Voorzitter, in de Europese Grondwet wordt ook geregeld hoe landen de
Unie kunnen verlaten. In een andere tijd is daar door de zes
oprichters van de Europese Gemeenschap geen aandacht aan besteed. Het
is wellicht ook bewust als mogelijkheid weggelaten. Maar nu wordt het
wel genoemd en ook dat verdient in de voorlichting aan de burgerij
enige nadruk, want zij die sceptisch staan tegenover de Europese
integratie (de SP bijvoorbeeld) zouden er dus goed aan doen om eerst
voor de grondwet te stemmen en pas daarna voor uittreding te pleiten.
Voorzitter, dit debat vindt plaats op een uniek moment voor Europa. Ik
doel op de reactie van het Europees Parlement op de presentatie van de
nieuwe Europese Commissie. Ook deze assertieve opstelling van het
Europees Parlement is een zaak die straks in de voorlichting voor het
referendum vermeld moet worden. Wat men van de zaak zelf ook vindt,
het betekent een stap naar betere democratische verhoudingen in de
Unie. Tevens roept het gebeurde de vraag op of de bevoegdheid van het
Europees Parlement niet in die zin moet worden uitgebreid, dat ook
over individuele leden of kandidaat-leden van de Commissie een
uitspraak kan worden gedaan in plaats van dat uitsluitend een oordeel
kan worden gegeven over de Commissie als geheel. Hoe ziet de Regering
dit?
Voorzitter, er is over Europa veel meer te zeggen. Op bladzijde 11 van
de Staat van de Europese Unie wordt een reeks punten genoemd die in
het Verdrag worden geregeld. De ondertekening van het Verdrag, vorige
week, was een belangrijk moment in de Europese geschiedenis. Op
onderdelen ervan kan men kritiek hebben, maar het is een geweldige
prestatie om zaken als gekwalificeerde meerderheid, het
volksinitiatief, de rol van de nationale parlementen, de bevoegdheden
van Commissie en Europees Parlement en de regels over het
voorzitterschap in consensus te regelen. Niemand kan zeggen dat er
geen voortgang is in die aspecten van de Unie die ook dringend
verbetering behoefden. En het is te hopen dat dit ook voor de sociale
agenda zal gaan gelden.
Het boeiende van de Europese Agenda is, dat de echte Europeanen
vrijwel voor elkaar kunnen spreken. Ik ben begonnen met te zeggen dat
het me eindelijk gelukt is, het woordvoerderschap te verwerven. De
afgelopen jaren heb ik geboeid en met instemming geluisterd naar de
woordvoerders uit andere fracties. Of dat nu de VVD-er Van Eekelen
was, de socialist Wöltgens of de christendemocraat Van der Linden. Op
de middelbare school had ik een leraar Engels die stelde dat een
zinvol debat alleen dan kon plaatsvinden onder gelijkgezinden rondom
een thema.n rondom een thema.hool had ik een leraar Engels die stelde
dat een zinvol debat alleen dan kon plaatsvinden onder gelijkgezinde
De Europese discussie is daar een fraai voorbeeld van. Ik wacht de
beantwoording met belangstelling af.
16-11-2004 13:49
D66