D66

Voorzitter, na dertien jaar als plaatsvervanger te hebben gefungeerd voor de Commissie voor Europese Samenwerkingsorganisaties is het me dan nu eindelijk gelukt een plaats te bemachtigen in deze imposante commissie. Dat resulteert vandaag in een bijdrage aan het Europa-debat. Zo ik iets ben, ben ik Hagenaar en Europeaan, om een bekende frase van Louis Couperus te parafraseren.

Als lid van een generatie die de gevolgen van de oorlog op het netvlies heeft en behorend tot een bevolkingsgroep "waar de bezetter speciale aandacht voor had", om oud-minister Pais te citeren, heb ik van kinds af aan de integratie binnen Europa gevolgd en hartstochtelijk toegejuicht. Toen enkele jaren geleden de Euro in ieders portemonnee kwam, was dat een bijzondere dag. Dat draai je zo maar even niet terug.

Tegelijkertijd heb ik beseft dat het maken van een Europese Unie iets is, dat je met de mensen van onze generatie moet regelen. Immers, de generatie na ons zit wat glazig te kijken als je het hebt over het voorkómen van oorlogen in ons werelddeel: "De Europese Unie is niet democratisch genoeg en niet sociaal genoeg, en regel dat eerst maar eens voor we verder gaan!"

Hoe waar zulke vaststellingen op zichzelf ook zijn, het kunnen nooit argumenten uuigt. Dat niet eindeloos zal laten duren. der controle te kijgen. l wel iets in beweging gezet en dat waszijn om voorlopig maar niets te doen, al klinkt dat voor die generatie weer niet erg overtuigend. Dat Keulen en Aken niet op één dag gebouwd zijn, is een boodschap die kennelijk niet aankomt. Met stijgende verbazing en eerlijk gezegd ook verbijstering heb ik het Euroscepticisme zien ontstaan en groeien. Als die ontwikkeling niet energiek wordt bestreden, dan gaan we in Europa met de referenda over het verdrag dat Grondwet voor Europa genoemd wordt, een onzeker avontuur tegemoet.

Wij moeten onder ogen zien dat de nieuwe generatie niet meer wordt overtuigd door de motivatie die de oprichters van de Europese Gemeenschap en velen na hen heeft bezield. Vrij verkeer van personen en goederen, of het gegeven dat je voor een groot aantal landen in Europa geen vreemde valuta meer hoeft te kopen, zijn voor deze generatie vanzelfsprekende zaken. Valt er dan nog een argument voor Europese integratie te bedenken dat de mensen van nu en later kan overtuigen? Ik denk van wel.

Konden de oprichters van de Europese Gemeenschap nog uitgaan van drie grote blokken in de wereld - Amerika, de Sovjet-Unie en Europa -, de bevolking van vandaag kent een andere indeling: Amerika, China, India/Pakistan, Brazilië en Japan. Europa kan aan dat rijtje worden toegevoegd als het er in slaagt een coherent blok te vormen, met bijvoorbeeld de Lissabon-doelstellingen over de kenniseconomie hoog in het vaandel. Slaagt Europa daar niet in, dan wordt ons werelddeel op het internationale toneel zonder enige twijfel gemarginaliseerd. Zoiets zou voor Europa weliswaar een geheel nieuwe ervaring zijn, maar ook een uiterst onwenselijke, en dat kan niemands bedoeling zijn.

Waar het gevaar van marginalisering al geldt voor landen als Engeland, Spanje, Italië en Duitsland, geldt het voor Nederland, met zijn 16 miljoen inwoners, uiteraard in bijzonder sterke mate. Er is voor Europa dan ook geen weg terug, en Nederland moet zich buigen over de vraag hoe het binnen de Unie maximale invloed kan uitoefenen.

Het is jammerlijk dat het niet goed lukt om in Benelux-verband een Europees beleid te ontwikkelen. De Benelux zou binnen de EU een invloedrijke positie kunnen hebben. Willen de bewindslieden eens ingaan op de vraag of de Nederlandse regering er wel alles aan heeft gedaan en doet om die positie te bereiken? En willen zij dan ook ingaan op de vraag waarom het maar niet lukt?

Bekijk je de Europese Unie vanuit het perspectief van de dreigende marginalisatie, dan dringen zich ook over de uitbreiding van de EU enkele duidelijke gevolgtrekkingen op. Een viertal landen staat hierbij de komende jaren in het licht van de politieke schijnwerpers: Roemenië, Bulgarije, Kroatië en Turkije. Voor de fractie van D66 horen deze vier landen bij de Europese familie. Ten aanzien van Turkije wordt daar, historisch gezien, door velen een vraagteken bij gezet. Nu is de geschiedenis altijd op veel manieren te duiden. Maar wie het meesterlijke boek "De Zwarte Zee" van Dan Achesson leest, kan in ieder geval niet heen om de constatering dat Turkije de blik altijd naar Europa heeft gewend; soms in oorlogssituaties, voor Wenen of Budapest; soms met de bedoeling godsdienst te verspreiden - maar die hebbelijkheid had het land dan weer gemeen met veel andere Europese landen. In Turkije heeft het bewind van Atatürk staat en godsdienst strikt van elkaar gescheiden, en ook vandaag wordt deze scheiding, bijvoorbeeld als het gaat om het dragen van religieuze symbolen, radicaler doorgevoerd dan in ons land. Er zijn, met andere woorden, waarachtig wel argumenten te bedenken die verder gaan dan de overweging dat het land om geo-politieke redenen bij Europa dient te worden betrokken, ook al is er met die vaststelling op zichzelf ook niets mis.

Ondanks dit alles kan de weg naar een volwaardig lidmaatschap nog lang zijn. Turkije kampt, evenals de andere kandidaat-lidstaten, met een grote discrepantie tussen de wettelijke regelingen en de dagelijkse praktijk. Ook dat verschijnsel laat zich makkelijker herkennen als we ons de discussie over het Rekenkamerrapport "Tussen Beleid en Uitvoering" even in herinnering brengen.

Natuurlijk telt zo'n discrepantie zwaarder als de mensenrechten en de democratie ermee gemoeid zijn. Daarom, Voorzitter, is het zinvol de opmerking te memoreren die oud-collega Kohnstamm vorig jaar heeft gemaakt - namelijk dat de besprekingen met Turkije kunnen worden geopend, maar ook moeten kunnen worden stopgezet als de uitvoeringspraktijk daar aanleiding toe geeft. Wij zouden het op prijs stellen als de Minister, van wie bekend is dat hij voorstander is van de toetreding van Turkije, eens aangeeft hoe hij die ontwikkeling precies ziet.

Ook vernamen wij in dit verband graag zijn reactie op de brief van de "Federatie Armeense Organisaties Nederland". De Armeense genocide is niet te ontkennen. De conclusie waartoe de schrijvers van deze brief komen, namelijk dat de beslissing over het starten van onderhandelingen met Turkije moet worden uitgesteld, achten wij niet terecht, maar wel vinden wij dat in de besprekingen nadien het vraagstuk van de omgang met het verleden niet kan worden genegeerd.

Voorzitter, door alle aandacht voor Turkije is er in de nationale parlementen te weinig aandacht voor beslissingen die voor de deur staan, te weten de toelating van Roemenië en van Bulgarije. Ook in deze landen gaapt er een gat tussen theorie en praktijk. Zijn de waarschuwingen aan deze landen over de voortgang bij de verwezenlijking van de Kopenhagen-criteria wel duidelijk genoeg? Is de boodschap dat het de EU ernst is, en dat de kans op uitstel van toetreding niet moet worden onderschat, overgekomen? Graag een reactie, want de tekst op bladzijde 51 van de Staat van de Europese Unie is wel erg summier.

Voorzitter, in de tweede pijler van Maastricht wordt expliciet genoemd dat het buitenlands beleid van de Unie gericht dient te zijn op "de ontwikkeling en versterking van de democratie en de rechtsstaat". Dit spreekt wat ons betreft voor zichzelf. De Europese Unie kan, door deze doelstelling actief na te streven, zich als eenheid een uitstraling verwerven in Afrika, Latijns-Amerika en delen van Azië. Steun aan democratische ontwikkelingen is te beschouwen als een nieuwe vorm van ontwikkelingssamenwerking (een respectvoller woord dan ontwikkelingshulp), en ook dit is een EU-doelstelling die een jonge generatie kan aanspreken. Op bladzijde 6 van de Staat van de Europese Unie worden over "nieuwe vormen van democratische standpuntbepaling" wel functionele opmerkingen gemaakt, maar deze beperken zich tot het Europese niveau. Het wordt niet gepresenteerd als een terrein waarop ook aan de Derde Wereld handreikingen kunnen worden gegeven. Zou Nederland dit aspect tijdens de resterende weken van het voorzitterschap niet meer kunnen benadrukken, zo vraag ik de bewindslieden, bijvoorbeeld door instellingen als het "Instituut voor Meerpartijendemocratie" financieel te ondersteunen?

Op dezelfde bladzijde wordt ook ingegaan op "terugtreding van Europa ten gunste van de nationale staat". Het Grondwettelijk Verdrag biedt die mogelijkheid expliciet, en dat punt zou in de aan het referendum voorafgaande voorlichtingscampagne nadrukkelijk de aandacht moeten krijgen. Onze Minister van Buitenlandse Zaken heeft het thema ook in zijn Humboldt-lezing uitgewerkt. Het is een fascinerend idee om nationale parlementen EU-voorstellen vooraf te laten beoordelen op de noodzakelijkheid van een regeling op Europees niveau. De terechte opmerking dat deze Kamer daarbij een specifieke positie inneemt, vormt een argument te meer om nu serieus te bezien of bij Europese Verdragen en dergelijke geen versterking van de Verenigde Vergadering past. Hoe zien de bewindslieden dat?

Voorzitter, in de Europese Grondwet wordt ook geregeld hoe landen de Unie kunnen verlaten. In een andere tijd is daar door de zes oprichters van de Europese Gemeenschap geen aandacht aan besteed. Het is wellicht ook bewust als mogelijkheid weggelaten. Maar nu wordt het wel genoemd en ook dat verdient in de voorlichting aan de burgerij enige nadruk, want zij die sceptisch staan tegenover de Europese integratie (de SP bijvoorbeeld) zouden er dus goed aan doen om eerst voor de grondwet te stemmen en pas daarna voor uittreding te pleiten.

Voorzitter, dit debat vindt plaats op een uniek moment voor Europa. Ik doel op de reactie van het Europees Parlement op de presentatie van de nieuwe Europese Commissie. Ook deze assertieve opstelling van het Europees Parlement is een zaak die straks in de voorlichting voor het referendum vermeld moet worden. Wat men van de zaak zelf ook vindt, het betekent een stap naar betere democratische verhoudingen in de Unie. Tevens roept het gebeurde de vraag op of de bevoegdheid van het Europees Parlement niet in die zin moet worden uitgebreid, dat ook over individuele leden of kandidaat-leden van de Commissie een uitspraak kan worden gedaan in plaats van dat uitsluitend een oordeel kan worden gegeven over de Commissie als geheel. Hoe ziet de Regering dit?

Voorzitter, er is over Europa veel meer te zeggen. Op bladzijde 11 van de Staat van de Europese Unie wordt een reeks punten genoemd die in het Verdrag worden geregeld. De ondertekening van het Verdrag, vorige week, was een belangrijk moment in de Europese geschiedenis. Op onderdelen ervan kan men kritiek hebben, maar het is een geweldige prestatie om zaken als gekwalificeerde meerderheid, het volksinitiatief, de rol van de nationale parlementen, de bevoegdheden van Commissie en Europees Parlement en de regels over het voorzitterschap in consensus te regelen. Niemand kan zeggen dat er geen voortgang is in die aspecten van de Unie die ook dringend verbetering behoefden. En het is te hopen dat dit ook voor de sociale agenda zal gaan gelden.

Het boeiende van de Europese Agenda is, dat de echte Europeanen vrijwel voor elkaar kunnen spreken. Ik ben begonnen met te zeggen dat het me eindelijk gelukt is, het woordvoerderschap te verwerven. De afgelopen jaren heb ik geboeid en met instemming geluisterd naar de woordvoerders uit andere fracties. Of dat nu de VVD-er Van Eekelen was, de socialist Wöltgens of de christendemocraat Van der Linden. Op de middelbare school had ik een leraar Engels die stelde dat een zinvol debat alleen dan kon plaatsvinden onder gelijkgezinden rondom een thema.n rondom een thema.hool had ik een leraar Engels die stelde dat een zinvol debat alleen dan kon plaatsvinden onder gelijkgezinde De Europese discussie is daar een fraai voorbeeld van. Ik wacht de beantwoording met belangstelling af.

16-11-2004 13:49