Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1 a Telefoon (070) 333 44 44 Telefax (070) 333 40 33 2513 AA 's-GRAVENHAGE

Uw brief Ons kenmerk
IZ/EA/2004/77843

Onderwerp Datum
Verslag Raad WSBVC van 4 oktober 2004 16 november 2004

./. Hierbij zend ik u, mede namens de staatssecretaris, het verslag van de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid die op 4 oktober jl. heeft vergaderd.

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(mr. A.J. de Geus)

Bijlagen: Verslag van de Raad WSBVC van 4 oktober 2004.

Verslag van de Raad WSBVC van 1 oktober 2004


Ø Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot uitvoering van het beginsel van gelijke behandeling van vrouwen en mannen bij de toegang tot en de levering van goederen en diensten (Artikel 13)

Tijdens de Raad lag een compromisvoorstel van het Voorzitterschap voor, waarin nog op diverse plaatsen reserves waren geplaatst door lidstaten. Om aan een deel van de reserves tegemoet te komen die betrekking hadden op het voorkomen van extra administratieve lasten werd de rapportage over de invoering van de richtlijn in de verzekeringssector gelijk geschakeld met de algemene rapportage van de richtlijn. Ook werd een gezamenlijke verklaring van de Raad en de Commissie aangenomen waarin een aantal situaties nader wordt beschreven die als positief voorbeeld kunnen dienen.
Een laatste reserve had betrekking op de reikwijdte van het richtlijnvoorstel, vooral de beperkingen die het oplegt aan de individuele contractvrijheid. Het herziene tekstvoorstel van het voorzitterschap maakt expliciet dat, conform de al bestaande anti- discriminatierichtlijnen, het privé leven en de daarin afgesloten contracten van de reikwijdte van de richtlijn zijn uitgesloten.
Na diverse onderhandelingsronde in de Raad bleek dat alle lidstaten, behalve één, bereid waren deze reserves op te heffen. Bij de stemming in de Raad onthield deze ene lidstaat zich van stemming en maakte het aldus mogelijk een politiek akkoord te bereiken.


Ø Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's: Modernisering van de sociale bescherming voor de ontwikkeling van hoogwaardige, toegankelijke en duurzame gezondheidszorg en langdurige zorg: steun aan de nationale strategieën door middel van de "open coördinatiemethode"

Het advies van het Sociaal Beschermingscomité (SPC) werd toegelicht door de voorzitter van het Comité. De voorzitter benadrukte dat het advies in goede samenwerking tussen SPC en de Groep op hoog niveau op het gebied van gezondheidszorg tot stand was gekomen. Het SPC advies werd door de Raad goedgekeurd.


Ø Sociale diensten van algemeen belang

De voorzitter gaf aan dat dit onderdeel van de vergadering tot doel had te komen tot een uitwisseling van ervaringen tussen de lidstaten. Een tiental lidstaten was gevraagd om het woord te voeren en hun interventie te houden door in ieder geval het beantwoorden van de vragen die het voorzitterschap verspreid had onder de lidstaten. In het algemeen schets het debat een erg divers beeld.

In Duitsland worden de sociale diensten van algemeen belang door een gevarieerde waaier van organisaties aangeboden (zowel publiek als privaat). Duitsland definieert sociale diensten van algemeen belang als diensten die geen winstoogmerk hebben, solidariteit als uitgangspunt nemen en toezien op het algemeen welzijn. Om de aanbieders voldoende ontwikkelingskansen te bieden, moeten de EU regelgeving hier op toegesneden zijn.

Slowakije wil dat er ook rekening gehouden wordt met de langere termijn (demografische ontwikkelingen). De nationale lidstaten moeten zelf over het toekennen van subsidies blijven kunnen besluiten. Slowakije ziet wel een aantal mogelijke conflictsituaties. Zo kan een steunsysteem in strijd zijn me de regels van de interne markt. Slowakije vraagt zich ook

2

af waar de lijn tussen een dienst en de uitoefening van het openbaar gezag getrokken moet worden. Een voorbeeld is het tegen de wil van de ouders in opnemen van een kind voor pleegzorg. Tenslotte vraagt Slowakije de Commissie om in haar mededeling rekening te houden met het regionale en gemeentelijke niveau. In Slowakije zijn deze sociale diensten namelijk sterk gedecentraliseerd.

België gaf aan een zaak tegen de Commissie te hebben aangespannen over de subsidie van werkgelegenheid (artikel 87 en 88 van het EG Verdrag). Het acht de verordening beperkender dan de richtsnoeren. Sociale diensten hebben veelal tot doel het voorkomen van maatschappelijke uitsluiting, maar de regelgeving vanuit de EU op het gebied van onder andere de mededinging beperkt de mogelijkheden van het functioneren van instellingen die de diensten moeten leveren. Er kan bijvoorbeeld geen prioriteitsbepaling door de overheid plaatsvinden om de toegankelijkheid te garanderen. Lidstaten moeten in de gezondheidszorg met vergunningen werken, maar deze worden alleen afgegeven als daartoe redenen zijn van algemeen belang. Hierdoor ontstaat juridische onzekerheid. België pleit voor het generiek definiëren van algemeen belang en het uitsluiten van deze diensten van de kaderrichtlijn diensten. Vervolgens kan dan worden bezien hoe dit uitwerkt voor de diverse beleidsterreinen en sectoren waar deze diensten worden aangeboden en hoe zich dit verhoudt tot andere EU regelgeving op deze terreinen.

Het uitgangspunt van Zweden is dat de basiswaarden van sociale diensten van algemeen belang dienen te worden veilig gesteld, vanuit de opvatting dat dit een van de centrale elementen is van het sociaal model van de EU . Zweden heeft grote zorgen over de richting waarin het debat over de sociale diensten van algemeen belang gaat. Economische ontwikkelingen mogen geen voorrang krijgen. Het sociaal model hoeft economische ontwikkeling volgens Zweden niet in de weg te staan. Zweden verwerpt het hanteren van economische overwegingen bij het opzetten van sociale diensten van algemeen belang, bijvoorbeeld bij de gezondheidszorg dient solidariteit uitgangspunt te zijn en mededingingsregelgeving dient daarop ook te worden aangepast. Een coherente dienstverlening aan de burgers is belangrijk. Demografische ontwikkelingen mogen geen reden zijn voor het terugschroeven van de ambities.
Voor wat betreft de rol van de EU is Zweden van mening dat, een coördinatiemodel en een intensievere politieke samenwerking zijn nodig maar geen EU-regelgeving. Sociale diensten van Algemeen belang zijn een nationale aangelegenheid.

Ook Frankrijk pleit voor het vasthouden aan het EU sociaal model en pleit, vanuit de subsidiariteitgedachte, voor het overlaten aan nationale overheden voor het regelen van sociale diensten van algemeen belang. De diensten kunnen ook vrijwilligers mobiliseren en burgerlijke solidariteit tot uitdrukking brengen. Overheidssubsidies spelen daarbij een belangrijke rol, evenals de overweging dat er geen sprake mag zijn van een winstoogmerk. Marktregels mogen daarmee niet interveniëren, bijvoorbeeld regels ten aanzien van openbare aanbesteding mogen geen probleem opleveren met het geven van subsidies (staatssteun).
Ook Frankrijk stelt zich op het standpunt dat coördinatie het maximaal haalbare is.

Finland pleit voor het hebben van een discussie over de definitie van sociale diensten van algemeen belang. Als we het daarover eens zijn weten we tenminste op EU niveau waarover we praten. Verder is in Finland het lokaal niveau verantwoordelijk voor de uitvoering, wat betekent dat er weinig invloed is van EU marktregelgeving. Wel lijken de laatste uitspraken

3

betreffende staatssteun problemen op te leveren op lokaal niveau. De criteria om steun te geven aan instellingen zonder winstoogmerk moeten dan ook worden herzien. Ook Finland houdt een pleidooi voor het primaat van nationaal boven EU voor wat betreft de sociale diensten van algemeen belang, als marktregels in de weg staan dan aanpassen. Finland steunt coördinatie als mogelijkheid op EU-niveau.

Polen is voorstander van het op nationaal niveau definiëren van wat marktgerichte en niet- markt gerichte diensten zijn. Op beide categorieën kunnen dan vervolgens de geldende EU regels worden toegepast.
Polen kent voor de gezondheidszorg geen marktwerking maar overheidsfinanciering. Voor sociale diensten wordt meer marktwerking toegestaan, maar de financiering vindt vanuit de overheid plaats.
Polen vindt dat de kaderrichtlijn diensten alleen van toepassing moet zijn op economische diensten en niet op sociale diensten van algemeen belang. Polen acht coördinatie op EU niveau bij diensten zonder winstoogmerk het maximaal haalbare.

Italië is van mening dat sociale diensten van algemeen belang een nationale aangelegenheid zijn, maar dat daarbij wel rekening dient te worden gehouden met EU regelgeving op het gebied van de interne markt. Italië is ook van mening dat solidariteit en concurrentie geen tegenpolen van elkaar zijn. Er is een gulden middenweg, een sociale markt die transparant is, doelmatig en doeltreffend.
Meer informatie uit de diverse lidstaten kan aangeven hoe divers de situatie is. Italië kan niet alle diensten in kaart brengen gezien de ingewikkelde nationale organisatie en wil dan ook voorzichtigheid betrachten bij het opstarten van een discussie. Solidariteit moet een kwalitatieve begrenzing tussen de verschillende soorten diensten zijn. Italië geeft in dat kader aan geen voorstander te zijn van verdere EU regelgeving, maar wel van coördinatie en uitwisseling van ervaringen.

Het VK geeft aan dat de informatie zoals gepresenteerd (onder andere die van het SPC) prima is als informatiebron. Het VK geeft aan dat in de EU de economische groei vooral zit in de dienstensector en dat we dus moeten oppassen met wat we wel en niet regelen. Meer regelgeving kan belemmerend gaan werken op de groei. Er dient door nationale overheden ook goed te worden afgewogen waar in de publieke sector marktwerking kan plaatsvinden en waar niet.

Nederland spitst zijn interventie toe op de ervaringen met de reïntegratiemarkt en steunt het voornemen van de Commissie om een Mededeling op het terrein van sociale diensten van algemeen belang te publiceren. Het creëren van meer duidelijkheid en voorspelbaarheid in de toepassing van de regels op terreinen waar wel sprake is van marktwerking is vanuit Nederlands perspectief van groot belang.
De Nederlandse reïntegratiemarkt is in 2002 geliberaliseerd. Inmiddels zijn tal van bedrijven actief. Naast reguliere reïntegratiebedrijven is er ook een aanzienlijk aantal uitvoeringsorganisaties dat vormen van gesubsidieerde arbeid uitvoert. Wat deze verschillende dienstenaanbieders samenbindt is de uitvoering van een dienst van algemeen belang, namelijk reïntegratie van groepen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, in het bijzonder van mensen met een lage arbeidsproductiviteit. De complexe realiteit van de reïntegratiemarkt, waarop verschillende soorten bedrijven actief zijn en waarbij sprake is van een overgang van publiek naar privaat, maakt het niet eenvoudig om EU-regelgeving toe te passen.

4

Nederland vindt het waardevol om de uitwisseling van ervaringen uit de praktijk voort te zetten.

De Commissie achtte het debat een belangrijke stap was in de voorbereiding van de mededeling die de Commissie in 2005 zal publiceren. Deze mededeling heeft als doel een beter begrip van de rol, het regelgevend kader en de werking van de sociale diensten van algemeen belang tot stand te brengen. In het kader van de modernisering van het regelgevend kader gaf de Commissie aan onder andere te onderzoeken hoe de coördinatie van de sociale zekerheid (Verordening 1408/71) verbeterd kan worden. De Commissie gaf aan dat het aan de lidstaten is om de sociale diensten van algemeen belang te definiëren die onder het regelgevend kader van de EU zouden moeten vallen. De Commissie kan hen helpen bij het nemen van hun verantwoordelijkheid en het bereiken van de doelstellingen. De Commissie vermeldde dat de vragenlijst die het SPC heeft opgesteld, een systeem biedt om informatie te verzamelen
Naar aanleiding van het debat reageerde de Commissie met een positieve waardering voor het Nederlands voorzitterschap deze discussie te organiseren en dat zij zeer evenwichtige standpunten had gehoord en dat lidstaten coördinatie op het gebied van sociale diensten van algemeen belang zouden ondersteunen. De Commissie achtte in principe een methode van open coördinatie op dit terrein zinvol, maar vond het prematuur om hierover een besluit te nemen. De Commissie merkte bovendien op dat het moeilijk is om af te zien van wetgeving gezien de Hofuitspraken.


Ø Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2062/94 van de Raad tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (Bilbao)


Ø Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1365/75 van de Raad betreffende de oprichting van een Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Dublin).

Bij beide voorstellen werden tijdens de Raad alle voorbehouden ingetrokken. De Commissie stelde in een verklaring niet gelukkig te zijn met het feit dat de gevonden oplossingen aangaande omvang van het bureau en besluitvorming in de Raad van Bestuur afwijken van de wijze waarop dit bij bijvoorbeeld CEDEFOP is geregeld. Na behandeling door het Europees Parlement zullen beide onderwerpen voor politiek akkoord op de agenda van de Raad worden gezet.


Ø Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/88/CE van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd.

De Raad hield een eerste politieke gedachtewisseling over het recent verschenen voorstel van de Commissie. Na een korte inleiding door de Commissie bleek dat binnen de Raad op een aantal punten van het voorstel een redelijke tot grote mate van overeenstemming bestond. Dat betrof in het bijzonder de verlenging van de referentieperiode tot 12 maanden en de twee nieuwe definities die zijn opgenomen om de problemen rond
aanwezigheidsdiensten op te lossen.
Een meerderheid van lidstaten, waaronder ook Nederland, achtte het voorstel van de Commissie om de compenserende rusttijd toe te kennen binnen 72 uur te kort. De Raad was

5

nog sterker verdeeld over de opt out. Nederland gaf aan positief te staan tegenover het Commissie voorstel om strengere condities te verbinden aan het toepassen ervan. Een aantal lidstaten pleitte voor een onverkorte handhaving van de opt out. Deze lidstaten hadden vooral problemen met de voorwaarde tot registratie van het aantal gewerkte uren en de beperkte mogelijkheid om de opt out op individueel niveau te gebruiken. Een aantal andere lidstaten pleitte juist voor afschaffing (op termijn) van de opt out.
De Commissie lichtte toe dat in het voorstel een goede balans was gevonden tussen de opvattingen van de verschillende lidstaten. De Commissie gaf aan te hopen dat binnenkort een akkoord mogelijk is.
De voorzitter sloot zich bij dit laatste aan en meldde dat het in de bedoeling ligt van het Nederlands voorzitterschap om tijdens de volgende Raad tot een politiek akkoord te komen.


Ø Gewijzigd voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de arbeidsvoorwaarden van uitzendkrachten.

Op basis van het voorzitterschapsdocument werd voor het eerst sinds het Grieks voorzitterschap over dit dossier gesproken. Het voorzitterschap concludeerde op basis van de discussie dat een overgrote meerderheid van lidstaten van mening was dat een compromis gezocht zou moeten worden op basis van de elementen die al onder het Grieks voorzitterschap ter tafel waren gekomen. Met andere woorden een eventueel compromis zou gevonden moeten worden rond de lengte van een overgangsperiode, de aard van een overgangsperiode (open ended of niet) en de wachtperiode die lidstaten mogen hanteren alvorens het principe van gelijke behandeling van uitzendwerknemers volledig gaat gelden. De voorzitter toonde zich niet optimistisch voor wat betreft de slaagkans om een compromis te bereiken omdat uit de antwoorden bleek dat een aantal lidstaten vasthield aan een lengte van zes maanden van de wachtperiode, hetgeen voor andere lidstaten onacceptabel was. Als laatste wees de voorzitter erop dat naar alle waarschijnlijkheid het Europees Parlement een relatie zal leggen tussen dit dossier en het dossier arbeidstijden. Dus dat betekent dat het Europees Parlement pas zal instemmen met een akkoord op de arbeidstijdenrichtlijn indien er tevens een compromis in de Raad gevonden gaat worden rond het dossier uitzendarbeid. De discussie zal ambtelijk worden voortgezet en mogelijk op de Raad van 7 december 2004 terugkeren.


Ø Diversen


o Groenboek van de Commissie "Gelijkheid en non-discriminatie in een uitgebreide Europese Unie"


o Uitvoering door de lidstaten en de instellingen van de EU van het Actieprogramma van Peking.

In beide gevallen nam de Raad kennis van de informatie van de Commissie.


o Conclusies van het voorzitterschap over de ministeriële conferentie "Diversiteit en Participatie: Het Genderperspectief" Rotterdam, 6 en 7 juli 2004

De voorzitter gaf een korte samenvatting van de conclusies van deze voorzitterschapsconferentie. Kern van de conclusies is dat het noodzakelijkheid is tot concreet beleid te komen om de Lissabon doelstelling ten aanzien van de

6

verhoging van de arbeidsparticipatie van vrouwen te behalen. De voorzitter gaf aan dat bij concrete acties gedacht moet worden aan maatregelen in het kader van arbeid en zorg (kinderopvang, levensloop), het tegengaan van ongelijke beloning en bestrijding van discriminatie op de werkplek. Vanwege hun onvoldoende participatie op de arbeidsmarkt dient de nadruk te liggen op de verhoging van de participatie van vrouwen uit etnische groepen en migrantenvrouwen. Hiertoe dient meer gebruik gemaakt te worden van middelen uit het ESF en van EQUAL.