Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Koers op kwaliteit
Internationaliseringsbrief hoger onderwijs
Inleiding
In het hoger onderwijs worden de kenniswerkers van morgen opgeleid. Velen verrichten hun
werk straks in een internationale context, en daar bereidt het hoger onderwijs ze ook op voor.
Het beter op elkaar afstemmen van de nationale hoger onderwijssystemen, het bevorderen
van de samenwerking tussen Nederlandse en buitenlandse instellingen voor hoger onderwijs
en van internationale mobiliteit van studenten en docenten, zijn daarvoor even noodzakelijk
als het creëren van een internationale leeromgeving binnen de Nederlandse hogeschool en
universiteit.
Het hoger onderwijs levert daarmee een essentiële bijdrage aan het internationale
concurrentievermogen van Nederland. Naast samenwerking en mobiliteit is het in een
internationale context van groot belang dat het Nederlandse hoger onderwijs zich voldoende
weet te profileren: dat het kwaliteit heeft te bieden en dat het internationale
aantrekkingskracht heeft op talentvolle studenten en onderzoekers. De goede reputatie van
ons hoger onderwijs en onze internationaal georiënteerde cultuur bieden daarvoor een goede
uitgangspositie. Maar om verder te komen zullen we daar waar we nu nog vooral op de
breedte richten scherper moeten inzetten op kwaliteit bij het aanbod van ons hoger
onderwijs en kwaliteit bij het werven van buitenlandse studenten.
Dit brengt met zich mee dat de overheid op een aantal cruciale onderdelen haar beleid zal
herzien. Zoals in het Hoger Onderwijs en Onderzoeksplan 2004 is aangekondigd en uitgewerkt
is in de onlangs uitgebrachte Beleidsbrief financiering in het Hoger onderwijs worden
instellingen voor studenten van buiten de Europese Economische Ruimte (EER) vanaf 2006
niet langer bekostigd1. Dit budget blijft bij de instellingen om te worden ingezet voor beurzen
voor talentvolle buitenlandse studenten die een meerwaarde hebben voor het hoger
onderwijs en de kenniseconomie, de Kennisbeurzen.
Daarnaast komt er door de samenvoeging van de budgetten van bestaande
beurzenprogramma's een nieuw landelijk programma van 5 miljoen euro dat internationaal
concurrerende beurzen biedt voor toptalent, het Huygens Scholarship Programme.
Om de kwaliteit en internationale oriëntatie van enkele geselecteerde Nederlandse
opleidingen verder te versterken komt er uit de HOOP-middelen 5 miljoen beschikbaar, te
verdelen door een Commissie "centres of excellence".
Om de wereldwijde vraag en het aanbod van Nederlands hoger onderwijs beter bij elkaar te
brengen wordt er een communicatiestrategie voor het Nederlandse hoger onderwijs
ontwikkeld en worden de Nederlandse steunpunten in geselecteerde landen, de NESO's,
uitgebreid. Dit wordt ondersteund uit bestaande budgetten met zo'n 1,7 miljoen euro.
1 Tenzij zij voldoen aan het nationaliteitsvereiste in artikel 2.2 van de Wet Studiefinanciering 2000
---
Andere stappen bouwen voort op bestaand beleid. Zo zal de internationale samenwerking en
mobiliteit, onder meer op het gebied van de kwaliteitszorg, versterkt moeten worden. De
agenda van het Nederlandse EU Voorzitterschap geeft hieraan een impuls.
Tenslotte zal de overheid de nodige stappen zetten om de strategie van de instellingen te
faciliteren. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om goede buitenlandse studenten gemakkelijker
toegang tot Nederland te bieden. En om het bieden van ruimte in de binnenlandse wetgeving
voor "joint degrees", opleidingen die in samenwerking met een buitenlandse instelling worden
gegeven.
Hoger onderwijs staat uiteraard niet op zichzelf. De pogingen om te komen tot een `European
Research Area' zijn zeer belangrijk voor het hoger onderwijs. En in het beroepsonderwijs is
ook een ontwikkeling gaande die begon in 2002 met de ondertekening van de Kopenhagen
Verklaring - ter vergroting van de transparantie en vergelijkbaarheid. Hoewel die raakvlakken
evident zijn, voert het te ver om deze terreinen hier te behandelen. Daarom beperkt deze
brief zich tot het hoger onderwijs.
De opbouw van de brief is verder als volgt. In de eerste paragraaf wil ik dieper ingaan op een
aantal ontwikkelingen dat het toenemende belang van de internationale omgeving van het
hoger onderwijs illustreert. De tweede paragraaf geeft met een viertal beleidsrichtingen een
strategie aan om hierop in te spelen. Deze beleidsrichtingen worden in de paragrafen daarna
verder uitgewerkt.
1. Het internationale speelveld van het hoger onderwijs
Het hoger onderwijs en vooral het universitaire onderzoek spelen zich van oudsher af in een
internationale gemeenschap. Veel studenten in het hoger onderwijs doen tijdens hun studie
ervaring in het buitenland op, onder andere door het volgen van (delen van) hun studie in het
buitenland of door een stage2. De internationalisering van het hoger onderwijs is een veel
langer bestaand doorgaand proces, maar een aantal ontwikkelingen brengen dit proces in een
stroomversnelling.
De eerste ontwikkeling is het toenemende belang van "Europa" voor het hoger
onderwijsbeleid in Nederland en vice versa. Dit wordt het beste geïllustreerd door de
Bologna-verklaring uit 1999. De ondertekening van de Bologna verklaring markeerde de start
van ingrijpende hervormingen in het Europese hoger onderwijs. Deze verklaring is door een
groot aantal Europese ministers van onderwijs ondertekend met als doel te komen tot een
Europese hoger onderwijsruimte. Belangrijk element is de verbetering van de onderlinge
vergelijkbaarheid van opleidingen en diploma's. Dit heeft er toe geleid dat in 2003 bij 92% van
de geregistreerde opleidingen in Nederland een omzetting naar de bachelor-master structuur
heeft plaatsgevonden3.
2 "Studeren in het hoger onderwijs - Studentenmonitor 2003", OCW, Den Haag 2004, en "Monitor van
de internationale mobiliteit in het onderwijs - Bisonmonitor 2003", Nuffic e.a., Den Haag 2004
3 Kennis in kaart, OCW, 28 oktober 2004, p. 37
---
Een andere illustratie is het grote belang dat aan (hoger) onderwijs en onderzoek wordt
gehecht voor het verwezenlijken van de Lissabon-doelstelling van de Europese Unie om in
2010 de meest concurrerende kenniseconomie ter wereld te zijn.
De Europese commissie ziet kwalitatief hoogwaardig onderwijs en onderzoek als de basis voor
de kennissamenleving en een noodzakelijke voorwaarde voor het realiseren van de Lissabon-
doelstellingen4. De EU heeft in het verlengde daarvan een stuwende rol op het terrein van
(hoger) onderwijs ingenomen. Op de Europese Raad van 25 en 26 maart 2004 is vastgesteld,
dat "wil het Lissabon-proces geloofwaardig blijven het tempo van de hervormingen op het
niveau van de lidstaten moet worden opgevoerd". Maar ook op EU niveau acht de Commissie
het wenselijk dat de beschikbare budgetten meer worden ingezet voor onderwijs en
onderzoek.
Het belang van de EU zien we ook in het substantieel aandeel van hun onderzoeksfinanciering
dat de Nederlandse universiteiten uit de EU kaderprogramma's verwerven. Dat brengt met
zich mee dat de onderzoeksprioriteiten van de EU meer invloed krijgen op het
instellingsbeleid, aangezien bij EU-kader programma's cofinanciering als vereiste is gesteld.
Een ander mogelijk gevolg daarvan is dat de Nederlandse publieke middelen ook meer voor
Europese prioriteiten worden ingezet door de matchingsverplichting.
Maar het draait bij toenemende internationale samenwerking en afstemming van beleid niet
alleen om `Brussel' en `Bologna'. Binnen de EU wordt de regio als cultureel en economisch
oriëntatiepunt voor burgers belangrijker. Vormen van samenwerking tussen hoger onderwijs
in regio's over de grenzen van landen, zoals in het grenslandenbeleid, komen steeds meer tot
ontwikkeling. Binnen Europa ontstaan weer nieuwe regionale vormen van samenwerking,
zoals in de Baltische Staten. Deze regio's bieden voor Nederland nieuwe kansen voor
samenwerking op het gebied van het hoger onderwijs. Dat geldt ook voor de samenwerking op
onderwijs en onderzoeksterrein met de kandidaat-lidstaten.
En in internationale gremia, zoals de WTO, worden afspraken gemaakt die van groot belang
kunnen zijn voor het speelveld van het hoger onderwijs.
Naast de toename van de beleidsinvloed van "Europa" is de tweede belangrijke ontwikkeling
de opkomst van nieuwe economische `machten', zoals China en India. Door hun snelle
ontwikkeling is de vraag naar hoger opgeleiden groter dan de instellingen voor hoger
onderwijs in deze landen aankunnen. Studenten uit deze en andere landen zoeken in groten
getale hun heil in het hoger onderwijs in westerse landen. De Nederlandse instellingen spelen
de laatste jaren in toenemende mate op deze vraag in. De uitdaging is om dit op zo'n manier
te doen dat de buitenlandse studenten een grotere meerwaarde kunnen hebben voor het
Nederlandse hoger onderwijs en voor de Nederlandse kenniseconomie.
4 Mededeling van de Europese Commissie `De rol van de universiteiten in het Europa van de kennis',
5 februari 2003 COM(2003)
---
2. Strategie: vier richtingen voor het internationaal hoger onderwijsbeleid
Het is aan de Nederlandse hoger onderwijsinstellingen zelf om op ontwikkelingen in de
omgeving in te spelen. Maar hun keuzes daarbij moeten als geheel leiden tot een herkenbare
en samenhangende strategie om de meerwaarde van het Nederlandse hoger onderwijs in het
buitenland neer te zetten. Het beleid is erop gericht om de instellingen te prikkelen en ruimte
te bieden om die strategie te volgen. Een viertal hoofdlijnen is daarbij bepalend.
Europa biedt Nederland nieuwe kansen om zich te profileren binnen een groter en bekender
geheel. Het is dan ook van groot belang een strategie uit te zetten om het Nederlandse hoger
onderwijs binnen Europa maar ook daarbuiten - te profileren en de agenda daarvoor tijdig
te beïnvloeden. Dat is de eerste beleidsrichting: een versterking van de Europese hoger
onderwijsruimte.
Het belang van de internationale omgeving betekent dat er niet langer sprake kan zijn van
een apart aspect of facet van het beleid van instellingen en overheid, daarvoor zijn de
belangen te groot en raakt het de instellingen te direct. De rijksoverheid moet daarom in het
nationale beleid steeds rekening houden met internationale aspecten, bijvoorbeeld bij het
aanpassen van wet- en regelgeving. De internationale aspecten zullen in het hele hoger
onderwijsbeleid moeten doorklinken: van marge naar mainstream.
Binnen de internationale onderwijsruimte met meer spelers is zichtbaarheid essentieel: de
profilering van onze hoger onderwijsinstellingen wordt meer van belang. Daarvoor is aan de
aanbodkant een kwaliteitsstrategie nodig die de toppen van het Nederlandse hoger onderwijs
helpt te ontwikkelen en ook internationaal zichtbaar maakt: profileren op kwaliteit.
Ook aan de vraagkant zal kwaliteit een sterkere rol moeten spelen. Het aantrekken, scholen
en vasthouden van talentvolle studenten en kenniswerkers is van strategisch belang voor het
internationale concurrentievermogen van Nederland. De overheid zal geld beschikbaar
stellen voor beurzen waarmee de instellingen zich kunnen richten op het binnenhalen van het
buitenlandse talent en het uitzenden van binnenlands talent. Hiermee worden verschillende
doelen gediend. Talentvolle studenten stimuleren de kwaliteit van het onderwijs en mobiliteit
van studenten stimuleert de uitwisseling van kennis en de vorming van internationale
netwerken. Daarnaast kunnen buitenlandse studenten voorzien in een hogere instroom in
opleidingen waarin tekorten worden ervaren, zoals de bèta- en technische opleidingen. Het is
dan natuurlijk ven belang om ze na het afstuderen (enige) tijd vast te houden in Nederland.
Dat geldt niet voor alle groepen buitenlandse studenten: voor studenten die door
ontwikkelingssamenwerking hierheen komen is het juist van belang dat zij hier opgedane
kennis inzetten in het land van herkomst. Daarmee is de vierde en laatste beleidsrichting
gegeven: brain circulation.
3. Een versterking van de Europese hoger onderwijsruimte
Om instellingen en studenten de mogelijkheid te bieden tot profilering en mobiliteit zullen we
binnen de EU en het Bologna proces verdere stappen moeten zetten om de Europese ruimte
---
voor hoger onderwijs te versterken. In het werkprogramma van het Bologna Proces "van
Berlijn/2003 naar Bergen/2005" - staan samenwerking in de kwaliteitszorg en de
vergelijkbaarheid van opleidingen centraal. Door het Nederlandse voorzitterschap van de EU
en het daaraan gekoppelde Voorzitterschap van het Bologna Proces zijn een aantal
thema's nadrukkelijk op de agenda gezet Maar ook na het Voorzitterschap blijft het
noodzakelijk om een belangrijke rol in de agendavorming te spelen.
Een Europese typologie van instellingen
In het HOOP 2004 is aangekondigd dat Nederland aandacht wil vragen voor een typologie van
Europese instellingen waarmee de specifieke invalshoeken of profielen van instellingen
belicht kunnen worden. Zo'n typologie kan naast de bachelor-masterstructuur en de
afstemming van kwaliteitszorgsystemen een derde instrument vormen om te komen tot een
transparante Europese hoger onderwijsruimte. Een voorbeeld is de Carnegie Classification in
de VS.
Het classificatievoorstel is door Nederland aan de orde gesteld in zowel de informele
bijeenkomst van de EU Onderwijsministers en de Europese Commissie op 11-12 juli 2004 in
Rotterdam als de Mobiliteitsconferentie van 11-12 oktober 2004. Tijdens beide
bijeenkomsten is benadrukt dat een typologie geen opmaat mag zijn naar een "ranking" van
instellingen. Inmiddels is een Pilot studie gestart naar een Europese typologie van instellingen
die onder het Socrates programma wordt uitgevoerd. De uitkomsten zullen in het Bologna
proces worden meegenomen.
Mobiliteit: wijzigingen studiefinanciering
De meeneembaarheid van studiefinanciering kan een belangrijke stimulans vormen voor
mobiliteit in de EU. Maar omdat bij meeneembaarheid van studiefinanciering het
woonlandbeginsel niet meer hanteerbaar is dreigt volgens Europees recht ook studenten van
ouders die slechts enige tijd in Nederland hebben gewoond recht te krijgen op
studiefinanciering. Tijdens de Mobiliteitsconferentie is dit thema uitvoerig aan de orde
gesteld. Mede dankzij deze conferentie wordt er op EU niveau een expertgroep ingesteld die
naar oplossingen voor dit probleem gaat zoeken.
Het in Nederland voorgestelde nieuwe studiefinancieringsmodel5 brengt een scheiding aan
tussen de kosten voor levensonderhoud en de lening voor de kosten van de studie. De kosten
voor levensonderhoud hoeven niet buiten Nederland te worden uitgekeerd. Dit verkleint de
financiële risico's voor meeneembare studiefinanciering.
Internationalisering kwaliteitszorg
Nederland heeft met Vlaanderen, de NVAO - de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie
i.o. - opgezet. In dat proces zijn stappen gezet naar gemeenschappelijke referentiekaders
voor kwaliteitszorg. Op Europees niveau werkt de NVAO in een consortium met vergelijkbare
accreditatieorganisaties, het European Consortium of Accreditation in Higher Education
(ECA). Uiteindelijk doel van dit consortium is elkaars accreditatiebesluiten over te nemen.
5 Zie: Beleidsbrief financiering in het Hoger onderwijs, OCW, 29 oktober 2004
---
Kwaliteitszorg staat in het kader van het Bologna-proces hoog op de agenda. Als gevolg van
het Berlijn communiqué (2003) wordt er gewerkt aan gezamenlijke Europese criteria voor
kwaliteitszorg. Deze taak is neergelegd bij ENQA, het Europees Netwerk van kwaliteitszorg
organisaties. Samenwerking op dit vlak bevordert de transparantie en vergelijkbaarheid van
diploma's. De NVAO, de Inspectie en de Nederlandse kwaliteitszorginstanties, ontstaan uit de
VSNU en HBO-Raad, zijn allen lid van ENQA.
Tegelijkertijd hebben de UNESCO en OECD gezamenlijk het initiatief genomen om tot
richtlijnen te komen voor kwaliteitszorg van grensoverschrijdend hoger onderwijs, als
antwoord op de liberaliseringvoorstellen in het kader van de WTO/GATS. Ook hierin wordt
vanuit Nederland geparticipeerd door de NVAO.
Vergelijking van kwalificaties tussen landen
Binnen het Bologna werkprogramma wordt een voorstel voor een Europees raamwerk voor
kwalificaties ontwikkeld, waarin men de kwalificaties waartoe het onderwijs in de
verschillende landen opleidt met elkaar kan vergelijken naar niveau, eindtermen en
studiepunten. In het raamwerk dat nu wordt ontwikkeld moeten in het Europese hoger
onderwijs verleende kwalificaties passen. De ontwikkelde voorstellen worden vastgesteld
door de verantwoordelijke ministers in Bergen in mei 2005.
Programma onderwijs 2007-2013
Op 14 juli 2004 heeft de Europese Commissie een voorstel6 gepubliceerd waarin zij schetst
hoe zij de invulling van de Europese onderwijs- en trainingsprogramma's voor de periode
2007-2013 ziet. Met het geïntegreerde programma voor mobiliteit en samenwerking in
levenslang leren kiest de Commissie ervoor om het gehele leren - onderwijs en
bedrijfsopleidingen - voortaan in het kader van één geïntegreerd programma te behandelen.
Om de buitengewoon ambitieuze doelen te realiseren stelt de Commissie voor het huidige
budget te verdrievoudigen. Dit is nog geen uitgemaakte zaak. Nederland stelt zich op het
standpunt dat de onderwijsuitgaven enige reële groei mogen vertonen.
Mijn inzet binnen het programma zal zich vooral richten op het vergroten van de kwaliteit van
de mobiliteit. Zaken als de wederzijdse erkenning van programmaonderdelen, de
samenwerking in netwerken tussen instellingen uit diverse lidstaten en de transparantie van
de instellingen door een typologie zullen door het nieuwe kaderprogramma een impuls
moeten krijgen. Tijdens de OJC-raad in november zal over de inhoud van het voorstel
gesproken worden. De besluitvorming inclusief de nieuwe financiële perspectieven - zal
zich tijdens een volgend voorzitterschap moeten voltrekken.
4. Van marge naar mainstream
Voorwaarde om effectief in de internationale omgeving te kunnen opereren is dat Europa en
de internationale omgeving niet meer gezien worden als bijkomend aspect van beleid, maar
6 `Proposal for a Decision of the European Parliament and of the Council establishing an integrated
action programme in the field of lifelong learning', 14 juli 2004 COM (2004) 474 final
---
integraal onderdeel worden van strategie en beleid van overheid en instellingen. Voor de
overheid betekent dit in ieder geval dat er in het binnenlands beleid, bijvoorbeeld wet- en
regelgeving, ruimte wordt geboden aan de instellingen om hun internationale strategie te
kunnen volgen.
Internationale hoger onderwijsruimte in nieuwe wet verankeren
Eén van de uitgangspunten van de nieuwe wet op het hoger onderwijs is de ruimte voor
instellingen om zich te profileren in een internationale omgeving.
De Nederlandse hogescholen en universiteiten gaan in toenemende mate intensieve
samenwerkingsrelaties aan met instellingen in het buitenland, binnen of buiten Europa. Dit
leidt soms tot het opzetten van gezamenlijke opleidingen, de zogenaamde joint degree
programmes , of tot het aanbieden van Nederlandse studieprogramma's in het buitenland.
Soms richten Nederlandse instellingen een eigen instituut op in het buitenland, meestal
werken ze hierin samen met een buitenlandse instelling.
De huidige wet- en regelgeving voorziet niet in het afgeven van Nederlandse diploma's in het
buitenland of een gezamenlijk diploma na afronding van een joint degree programma. Ook
ons accreditatiestelsel is hier in tegenstelling tot bijv. het Engelse en Amerikaanse - nog
niet op ingericht. In nieuwe wetgeving zal ruimte worden geboden voor het afgeven van
Nederlandse diploma's in het buitenland en voor joint degrees. Uitgangspunt is in ieder geval
dat in het buitenland verzorgde programma(onderdelen) voldoen aan de eisen waaraan ook
geaccrediteerde opleidingen in Nederland moeten beantwoorden. Bekostiging van dergelijke
opleidingen in het buitenland is niet aan de orde.
NL-stelsel BA-MA nog steviger positioneren.
Nederland kent voor meer dan de helft van de initiële wo-master opleidingen een cursusduur
van één jaar, ofwel 60 studiepunten7. Deze cursusduur is vaak korter dan die van
vergelijkbare masteropleidingen in het buitenland. Om het niveau van de opleiding vast te
stellen worden opleidingen vergeleken op basis van de behaalde eindtermen en niet de
cursusduur. Toch kan een afwijkende cursusduur verwarring oproepen en problemen geven
met de erkenning en de concurrentiepositie van de Nederlandse master. Zowel de European
Universities Association (EUA) als de Inspectie van het Onderwijs8 signaleren dit.
Belangrijk voor het vraagstuk van de lengte van de master is het overkoepelende raamwerk
voor kwalificaties dat ontwikkeld wordt voor de ministersconferentie in 2005 (zie vorige
paragraaf) waarin opleidingen op eindtermen en misschien ook studielast worden vergeleken.
Daarbij speelt ook dat instellingen in landen die van oudsher het bachelor-mastersysteem
hanteren zwaardere mastertrajecten aanbieden in een korter tijdsbestek. Zo hebben veel
masterprogramma's in de UK een cursuslast vergelijkbaar met ongeveer 75 studiepunten,
verdeeld over drie semesters in ruim één jaar. Bij het opstellen van de nieuwe wet op het
hoger onderwijs zal ik bekijken welke ruimte er kan zijn voor variaties in de studielast van de
master bij gelijkblijvende cursusduur.
7 De Nederlandse studiepunten zijn gebaseerd op de ECTS punten.
8 "Survey on Master Degrees and Joint Degrees in Europe", Christian Tauch en Andrejs Rauhvargers,
EUA, september 2002, en "De Master meester?", Inspectie van het Onderwijs, maart 2004
---
Met de invoering van de bachelor-master structuur is een nieuwe titulatuur ingevoerd. Maar
het onderscheid tussen bachelor- en mastergraden voor afgeronde hbo en universitaire
opleidingen is nog altijd onderwerp van discussie. Alleen universitaire bachelor en master
opleidingen hebben het recht op de toevoeging "of arts/of science", een toevoeging die ook
door de hogescholen als zeer gewenst wordt gezien. Zoals besproken tijdens de behandeling
van de Aanpassingswet bachelor-master zal in overleg met HBO-Raad en VSNU een
commissie worden ingesteld die internationaal gaat vergelijken welke graden en
toevoegingen er worden gehanteerd bij welke opleidingen. Op basis van de bevindingen van
die commissie zal ik over de titulatuur een besluit nemen.
IO-instellingen positioneren in internationaal bestel.
De instellingen voor internationaal onderwijs spelen een belangrijke rol in de profilering van
Nederland in het buitenland en het bevorderen van de ontwikkelingssamenwerking. Zij
hebben een uitstekende naamsbekendheid en beschikken door de aansluiting bij de
universiteiten over een goede bestuurlijke en academische inbedding. Van oudsher verlenen
de IO-instellingen mastertitels, die zij op grond van het overgangsrecht tot en met 2007
kunnen hanteren. Er wordt gestreefd naar volledige aansluiting bij de bachelor-
masterstructuur die in de rest van het Nederlandse hoger onderwijs wordt gehanteerd in
2008.
Migratie van kenniswerkers en studenten
Op nationaal niveau is het van belang dat in het buitenland niet alleen een positief beeld van
het Nederlandse hoger onderwijs wordt neergezet, maar van Nederland als geheel. Studenten
kiezen immers voor een deel ook op basis van de cultuur van een land. Ook hier kan de
overheid een meer faciliterende rol spelen. Het is van belang dat de goede naam van
Nederland als open en internationaal georiënteerd land niet wordt aangetast door onbedoelde
effecten van regelgeving op het hoger onderwijs en dat studenten zich snel thuis voelen in
Nederland.
Volgend op de aanbevelingen van het Innovatieplatform in het rapport "Grenzeloze mobiliteit
kennismigranten: Hoe krijgen we het talent naar Nederland toe?" heeft het kabinet
maatregelen genomen om toegang van kennismigranten van buiten de EU/EER tot Nederland
te vereenvoudigen. Voor de definitie van "kennismigrant" wordt een inkomenseis gehanteerd,
maar die geldt niet voor promovendi in dienst van een onderwijs- of onderzoeksinstelling en
voor post doctorale en universitaire docenten jonger dan dertig jaar. Het kabinet heeft
besloten studenten niet te laten vallen onder de doelgroep kennismigranten en de regels voor
aanvraag van een verblijfsvergunning voor studenten verder niet gewijzigd.
Toch zijn wel een aantal maatregelen ter verbetering genomen. Om goede buitenlandse
studenten aan Nederland te kunnen binden, krijgen zij na de succesvolle voltooiing van hun
hbo/wo-opleiding drie maanden de tijd om een baan als kennismigrant te zoeken. Zij moeten
hiervoor wel daadwerkelijk pogingen ondernemen om in hun eigen onderhoud te voorzien.
Krijgt men een arbeidscontract aangeboden op het vereiste inkomensniveau dan kan binnen
twee weken een verblijfsvergunning voor maximaal vijf jaar ineens worden verleend.
---
In dit kader spelen ook een tweetal belangrijke Europese ontwikkelingen, die beide passen bij
het streven om meer (goede) studenten te werven aan Nederlandse instellingen voor hoger of
wetenschappelijk onderwijs. De kern van het toekomstige toelatingsbeleid van studenten en
wetenschappelijk onderzoekers zal worden vormgegeven in nieuwe Europese Richtlijnen. De
eerste concept-Richtlijn betreft de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van
derde landen met het oog op studie, beroepsopleiding of vrijwilligerswerk. De tweede
concept-Richtlijn over betreffende de vergemakkelijking van de toelating van
wetenschappelijk onderzoekers. De concept-Richtlijn over studenten heeft als doel de
harmonisering van de voorwaarden voor toelating en verblijf van migranten van buiten de EU,
die voor dit doel naar Europa komen. Hierdoor moet het voor deze groepen aantrekkelijker
worden om in Europa te studeren. Bovendien wordt met deze richtlijn de mobiliteit binnen de
Unie vergemakkelijkt. De concept-Richtlijn inzake de wetenschappelijk onderzoekers heeft
als doel een eenvoudigere procedure op te zetten om de toelating van deze categorie
derdelanders te bevorderen.
Op de concept-Richtlijn studie is een politiek akkoord bereikt en met het
implementatietraject is gestart. Onder Nederlands voorzitterschap is het streven erop gericht
om ook een politiek akkoord te bereiken op de Richtlijn wetenschappelijk onderzoekers.
Vooruitlopend op een politiek akkoord op deze richtlijn is inmiddels al een akkoord bereikt op
een aanbeveling betreffende de vergemakkelijking van de toegang en toelating van
wetenschappelijk onderzoekers. Deze aanbeveling is bedoeld om de lidstaten te bewegen op
zeer korte termijn praktische maatregelen te treffen, omdat het verscheidene jaren duurt
voordat de richtlijn daadwerkelijk wordt toegepast.
De overheid streeft naar een meer faciliterende rol bij het aantrekken van kwalitatief
hoogwaardige studenten door kennisinstellingen. Bij de implementatie van beide Richtlijnen
zal een korte en eenvoudige toelatingsprocedure het uitgangspunt zijn. Wel zullen er
waarborgen van de instellingen nodig zijn om misbruik en fraude tegen te gaan. Deze
waarborgen zullen in ieder geval deel moeten uitmaken van een `code of conduct' van de
instellingen voor de werving van buitenlandse studenten (zie ook pagina 15). Verder zal
bekeken worden welke versoepeling van procedures over de tewerkstelling van stagiaires
mogelijk is. Ten slotte zullen uitvoeringsinstanties en kennisinstellingen werkafspraken
maken om de uitvoering van de maatregelen zo goed mogelijk te laten verlopen. Hierbij zal
zoveel mogelijk worden aangesloten bij al bestaande overlegstructuren.
5. Profileren op kwaliteit
Imago van Nederland
Nederland heeft als open en internationaal georiënteerd land voordeel in de internationale
omgeving. Zo kent een groot deel van de master opleidingen het Engels als instructietaal. Ook
de kwaliteit van het Nederlandse onderwijs wordt door buitenlandse studenten in het
algemeen als goed beoordeeld. Maar een van de conclusies in het EIM onderzoek naar de
internationale positie van het Nederlandse hoger onderwijs is dat het gebrek aan herkenbaar
toponderwijs als zwak punt wordt ervaren in de profilering van het Nederlandse hoger
onderwijs. Belangrijke oorzaak hiervoor ligt volgens dit onderzoek in het ontbreken van de
---
mogelijkheden voor selectie en collegegelddifferentiatie 9. Imago-onderzoek in opdracht van
Nuffic stelt het geschetste beeld op sommige punten wat scherper10. Zo zijn masters- en PhD
studenten uit het buitenland die in Nederland studeren meer tevreden over de kwaliteit van
het onderwijs dan bachelors. Bachelorstudenten die momenteel in Nederland verblijven
hebben relatief vaker voorkeur voor een ander land, met name Engeland of de Verenigde
Staten. Het spontaan noemen of roemen van de goede reputatie van Nederlandse instellingen
komt weinig voor.
Uit dit onderzoek wordt ook duidelijk dat meer aandacht voor de sociale aspecten van
mobiliteit, zoals opvang en huisvesting, noodzakelijk is. Zo is ons imago weliswaar gastvrij
voor het buitenland, maar blijkt dat dat door hier aanwezige studenten in de praktijk niet
altijd zo wordt ervaren.
Toppen versterken en zichtbaar maken
Een strategie voor profilering van ons hoger onderwijs in de omgeving - om op de
internationale vraag naar hoger onderwijs in te kunnen springen - moet voortbouwen op de
huidige sterke punten: het open imago van Nederland, en een relatief goede kwaliteit van het
onderwijs. Maar dit is niet voldoende. De "toppen" van het onderwijs waarmee Nederland zich
in het buitenland goed kan profileren moeten versterkt worden.
Voorbeelden als het University College in Utrecht, bepaalde groene opleidingen in
Wageningen en de Hogeschool van Beeldende kunsten, Muziek en Dans te Den Haag, maken
duidelijk dat het goed mogelijk is om zich met internationaal georiënteerd onderwijs te
profileren op de internationale markt. In het wetenschappelijk onderzoek kent Nederland
toppen van wereldniveau. Voor de buitenlandse profilering ligt het voor de hand dat daar in
het universitaire onderwijs meer aansluiting bij wordt gezocht. De onderzoeksmaster en de
ontwikkeling van graduate schools voor beiden wordt in de begroting van OCW voor 2005 en
volgende jaren geld uitgetrokken zijn op dit punt veelbelovende ontwikkelingen.
Uit de Nuffic imago-onderzoeken blijkt ook dat het moderne, competentiegerichte onderwijs
in het HBO een goed `selling point' is waar in het buitenland veel belangstelling voor bestaat.
Intensievere samenwerking tussen het hoger (beroeps)onderwijs en het (internationale)
bedrijfsleven, kan ook dienen om het onderwijs in het buitenland beter te profileren en kan
ertoe leiden dat buitenlandse kenniswerkers na hun studie snel een baan in Nederland
kunnen vinden.
Internationaal georiënteerd onderwijs biedt ook de mogelijkheid voor Nederlandse studenten,
die niet aan mobiliteitsprogramma's deelnemen, om onderwijs te krijgen dat bijdraagt aan
hun internationale competenties. "E-learning" kan een belangrijk middel zijn voor het creëren
van een internationale omgeving en internationaal onderwijs. Ik wil hier in een aparte notitie
e-Learning verder op ingaan, die in het voorjaar van 2005 zal verschijnen.
9 "Kern van de Kenniseconomie", EIM, november 2003
10 "Studeren in Nederland", Blauw Research, mei 2004
10
Europese ontwikkelingen bieden kansen voor internationale profilering. De Europese
Commissie stimuleert structurele internationale samenwerking voor versterking van de
kwaliteit van het Europese hoger onderwijs door het Erasmus Mundus programma. In dit
programma moeten tenminste drie hoger onderwijsinstellingen uit drie verschillende landen
gezamenlijk kwalitatief hoogstaande masteropleidingen tot stand brengen. Nederlandse
instellingen scoorden goed in de eerste ronde voor deelname in het programma: zij zijn
betrokken bij bijna de helft van de geselecteerde consortia.
De trend dat meer Europese middelen voor kennisinfrastructuur worden ingezet, biedt
kansen voor deze en andere `centres of excellence'. Daarbij kan ook gekeken worden naar
nieuwe lidstaten van de EU, bijvoorbeeld in Midden- en Oost-Europa, waar het
natuurwetenschappelijk onderwijs op hoog niveau staat.
Centres of excellence
De overheid zal de vorming van enkele `centres of excellence' in de periode 2005 2007
gericht stimuleren. In het HOOP is op jaarbasis 5 miljoen euro gereserveerd voor bachelor-
en masteropleidingen die zich op een internationale studentendoelgroep richten. Deze
middelen zullen gericht worden op een beperkt aantal internationaal geprofileerde
Nederlandse opleidingen die verder kunnen uitgroeien tot `centres of excellence'.
Aanvragende opleidingen zullen beoordeeld worden op hun startpositie en hun concrete
ambities als het gaat om het kwalitatieve profiel van het onderwijs, de onderwijs- en
opvangvoorzieningen, internationale inbedding of juist grensoverschrijdende regionale
samenwerking en de doelgroepen waarop men zich richt. Waar mogelijk zal worden gezocht
naar aansluiting bij strategische prioriteiten in het onderzoek en de sleutelgebieden in het
verlengde van de discussie hierover in het kader van het Innovatieplatform.
De instellingen worden uitgenodigd hun ambities voor `international centres of excellence'
aan te geven. Een commissie zal in 2005 de plannen gaan beoordelen en een advies
uitbrengen over de toekenning van de middelen.
Communicatiestrategie
Een nieuwe communicatiestrategie is noodzakelijk voor het neerzetten van een goed beeld
van Nederland "Kennisland" en de "selling points" van het Nederlandse hoger onderwijs. De
samenhang van deze communicatiestrategie met de promotie op andere gebieden is
belangrijk. Daarom zal waar mogelijk opgetrokken moeten worden met andere
departementen, zoals Economische Zaken (EZ), Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV)
en Buitenlandse Zaken (BZ). De onderzoeken van EIM en Nuffic bieden hiervoor bruikbare
bevindingen.
Deze communicatiestrategie wordt vanaf 2005 met voorrang gericht op een aantal landen
(zie volgende paragraaf), zowel via de onderwijssteunpunten als andere voorzieningen en
instanties die gericht zijn op promotie van Nederland in het buitenland. De ontwikkeling van
een communicatiestrategie om te komen tot een "beeldmerk Nederland" op het gebied van
hoger onderwijs zal besproken worden met de instellingen, betrokken departementen, NWO,
Nuffic en het bedrijfsleven.
---
Keuze landen en uitbreiden netwerk van onderwijssteunpunten
Op dit moment profileert Nederland zich in vier landen met potentiële markten voor hoger
onderwijs met behulp van de onderwijssteunpunten de Netherlands Educational Support
Offices (NESO's). Zij hebben een rol bij de generieke promotie van het Nederlandse hoger
onderwijs, het adviseren en begeleiden van (betalende) studenten bij de opleidingskeuze en
bij het informeren over de eisen die het studeren in Nederland aan de student stelt. In 2003
heeft het CHEPS in opdracht van OCW een evaluatie verricht naar het functioneren van deze
instrumenten van het Positioneringsbeleid11. Een belangrijke aanbeveling uit deze evaluatie is
dat een duidelijke rol van de overheid bij de internationale positionering van het hoger
onderwijs gewenst is.
De keuze van deze landen zal worden herzien in lijn met "Koers op Kwaliteit". Dit vindt in
beginsel voor vier jaar plaats, van 2006 tot en met 2009, maar indien nodig kunnen landen
worden toegevoegd of afvallen. In samenspraak met LNV, BZ en EZ is gekeken naar de landen
waarop strategisch zal worden ingezet. Daarbij valt een onderscheid te maken tussen twee
groepen. De eerste groep zijn de `marktlanden': economische (s)tijgers, waar de vraag naar
hoger onderwijs groter is dan het binnenlandse aanbod aankan. Gezien de marktpotentie en
de mate waarin andere Nederlandse sectoren zich nu al op de markten in deze landen
manifesteren is een vertegenwoordiging van het Nederlandse hoger onderwijs in deze landen
verantwoord. Tot deze categorie behoren landen als: Brazilië, China, India, Indonesië,
Maleisië, Mexico, Rusland, Taiwan, Thailand en Vietnam.
De tweede groep zijn de `innovatielanden', hoog ontwikkelde landen waar Nederland gezien
de ambities voor de Nederlandse kennissamenleving - baat bij heeft als het gaat om
kennisintensivering en innovatie. In deze tweede groep gaat het om landen als de Verenigde
Staten, Canada en Europese landen die zich profileren als innovatieve kenniseconomieën.
Overigens zal het Fulbright Programma voor samenwerking op het gebied van onderwijs en
wetenschap tussen Nederland en de VS niet van opzet veranderen.
De toename van het aantal landen heeft directe invloed op het aantal en type
(onderwijs)steunpunten, de activiteiten die zij uitvoeren en de personele omvang. Voor de
onderwijssteunpunten in de marktlanden zijn dat NESO's, die beheerd worden door de Nuffic.
Voor de innovatielanden beperkt de profilering zich inhoudelijk tot het promoten van
Nederland als aantrekkelijk Kennisland. Er zal in overleg met de betrokken departementen en
de Nuffic worden nagegaan op welke wijze kan worden aangehaakt bij andere Nederlandse
(handels)vertegenwoordigingen in de marktlanden. Met BZ zal worden bekeken in hoeverre
taakuitbreiding bij ambassades en/of consulaten generaal in de innovatielanden mogelijk is.
Nu bestaat er een administratief complex partnerschapsmodel voor de NESO's tussen de
overheid, Nuffic en instellingen. Dit zal met ingang van 2006 worden vervangen door een
volledige bekostiging door de overheid. Dit maakt het mogelijk de inzet in de
positioneringslanden binnen een redelijke termijn uit te breiden, te verminderen, dan wel te
beëindigen. De eerste jaren zullen vanuit de overheid extra middelen nodig zijn. Het is de
bedoeling dat de NESO's een deel van de kosten terugverdienen doordat instellingen in deze
nieuwe situatie zelf hun inkoop van NESO-diensten bepalen. Aan de behaalde resultaten van
11 Evaluatie Positioneringsbeleid, CHEPS, 26 juni 2003
12
de NESO's zoals bijvoorbeeld het aantal instellingen dat gebruikt maakt van de
dienstverlening zal het NESO zijn bestaansrecht ontlenen. De ervaringen die EZ heeft bij
het beheren van de handelssteunpunten in het buitenland zal worden betrokken bij het
vormgeven en evalueren van de NESO's.
6. Brain circulation
Mobiliteit van toppers: herzien en uitbreiden beurzenstelsel
De Nederlandse instellingen hebben, mede dankzij het Delta-beurzenprogramma en
onderwijssteunpunten, NESO's, steeds meer buitenlandse studenten ingeschreven. in de
huidige instellingsbekostiging tellen alle niet-EU studenten die deelnemen aan reguliere
opleidingen ongelimiteerd mee. Hierdoor zijn de instrumenten vooral op kwantiteit gericht.
In lijn met het HOOP 2004, waarin uitgangspunten zijn geformuleerd die van belang zijn bij
het aantrekken van buitenlandse studenten, is een heroverweging van deze systematiek
aangekondigd. Uitgangspunt daarbij is dat het verwerven van extra bekostiging niet de enige
prikkel mag zijn voor het aantrekken van buitenlandse studenten. Dit moet ook gericht zijn op
verschillende doelen in Nederland - en het buitenland, zoals het verbeteren van de kwaliteit
van onderwijs en onderzoek, het versterken van de kenniseconomie en duurzame
armoedebestrijding in ontwikkelingslanden.
Kennisbeurzen
Zoals toegelicht in de beleidsbrief financiering in het hoger onderwijs zullen met ingang van
2006 studenten die niet aan de nationaliteitsvereiste WSF 2000 voldoen niet meer meetellen
bij de berekeningen van de rijksbijdrage voor universiteiten en hogescholen. De op deze
manier vrijvallende middelen - het zal gaan om een bedrag van naar schatting 20 miljoen euro
blijven beschikbaar voor het hoger onderwijs, maar worden selectiever ingezet. Het bedrag
wordt door de instellingen ingezet voor beurzen gericht op het aantrekken van kwaliteit. De
middelen voor deze `Kennisbeurzen' worden voor de jaren 2006-2008 verdeeld over de
instellingen, rekening houdend met het huidige aantal niet-EU studenten per 1-10-2004. De
allocatiesystematiek wordt verder uitgewerkt in overleg met de VSNU en HBO-raad. Door het
stellen van dit plafond is er een grotere prikkel tot selectie op kwaliteit bij de instellingen.
Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de Motie Verhagen12, aangenomen tijdens de
Algemene Politieke Beschouwingen 2004, en de reactie van de regering daarop. De
instellingen verantwoorden zich in het jaarverslag over het gevoerde beleid ten aanzien van
de niet-EU studenten, waaronder in ieder geval de gehanteerde criteria en het
carrièreverloop van de studenten na hun studie. Deze verantwoording is onderwerp van de
bestuurlijke dialoog tussen instelling en overheid. Na 2008 zal de verdeling van de middelen
over de instellingen opnieuw bezien worden.
Versterking van de Nederlandse kenniseconomie waaronder het aantrekken van studenten
die in Nederlandse tekortsectoren zoals bèta en techniek aan de slag kunnen is een
expliciet doel van de kennisbeurzen. Maar "brain drain" van studenten uit
ontwikkelingslanden moet worden tegengegaan. Daarom is een uitgangspunt dat door de
12 Kamerstukken II, 2004-2005, 29 800, nr.4 (28 september 2004)
13
instellingen gezamenlijk zo'n 5 miljoen aan beurzen wordt verleend aan studenten uit
ontwikkelingslanden die binnen twee jaar na beëindiging van hun studie terugkeren naar hun
landen van herkomst. Deze 5 miljoen euro van de kennisbeurzen zal ook worden toegerekend
aan het ODA-budget. Voor de instellingen voor internationaal onderwijs treden er geen
veranderingen op.
De Verenigde Staten laten zien dat het inzetten van beurzenprogramma's door instellingen
daar een krachtig middel is voor de werving van talent. Nederlandse instellingen hebben de
mogelijkheid om zelf hun eigen collegegelden vast te stellen voor niet-EU studenten. Het is
voor instellingen mogelijk om private middelen en de inkomsten uit instellingscollegegelden in
te zetten voor beurzenprogramma's aanvullend op de middelen vanuit de overheid voor de
kennisbeurzen. De notities Helderheid I en II vormen hierbij het kader.
Netherlands Fellowship Programme
De instellingen hebben voor studenten die niet aan de nationaliteitsvereiste WSF 2000
voldoen al langer de vrijheid om de collegegelden te variëren. In het beurzenprogramma van
Ontwikkelingssamenwerking (het Netherlands Fellowship Programme) worden de kosten van
de collegegelden doorvertaald voor studenten uit ontwikkelingslanden. Hierdoor ontstaat een
prikkel voor de instelling om de collegegelden voor studenten uit ontwikkelingslanden te
verhogen. Om kostenverhogingen te voorkomen zal vanaf 2006 bij de beurzen uit het
Netherlands Fellowship Programma als eis gelden dat ze worden gematched door een
Kennisbeurs van de instelling.
Huygens Scholarship Programme voor toptalent
Naast de kennisbeurzen zal de overheid de bestaande mobiliteitsprogramma's en middelen
van OCW (Huygens/Culturele Verdragen, het Talentenprogramma en DELTA) met ingang van
2006 integreren in een nieuw beurzenprogramma met de naam "Huygens Scholarship
Programme" (HSP). Dit landelijk programma heeft als doel het bieden van internationaal
concurrerende beurzen voor het binnenhalen, behouden en uitzenden van het toptalent dat
nodig is voor de ontwikkeling van de Nederlandse kennissamenleving.
Het HSP zal toegankelijk zijn voor instromende studenten uit alle landen van de wereld op
bachelor- en masterniveau. Met de huidige EU-kandidaat-lidstaten wordt samengewerkt op
onderwijsgebied en onderzoek in het verlengde daarvan. Om dit verder te stimuleren zullen
ook PhD-studenten uit die landen tot het HSP toelaatbaar zijn. In het HSP wordt gestreefd
naar een evenwichtige verdeling tussen hbo en wo. De beurzen worden verstrekt aan
studenten die al tot een opleiding zijn toegelaten. Een deel van het budget ongeveer 20% - is
bestemd voor talentvolle Nederlandse studenten die in het buitenland een opleiding willen
volgen13. Vermindering van de huidige administratieve lasten vergeleken met de bestaande
beurzen is een van de uitgangspunten bij de opzet van het HSP.
13 Hiermee wordt gehoor gegeven aan de wens van de Kamer tijdens de kamerbehandeling van het
Ontwerp HOOP 2004 om de financiële middelen voor uitgaande studenten te vergroten.
14
Het jaar 2005-2006 is een transitiejaar waarin de bestaande programma's gefaseerd worden
ondergebracht in het HSP. 2005 is het laatste jaar voor het Deltabeurzenprogramma en de
koppeling aan de NESO's voor een beperkt aantal landen. Voor het HSP is in de periode 2006-
2008 jaarlijks een bedrag beschikbaar van vijf miljoen euro. In samenspraak met de
onderwijsinstellingen zal over de verdere uitwerking, evaluatie en vormgeving van het nieuwe
instrumentarium worden besloten.
Aantrekkelijk en betrouwbaar image
De instellingen dragen een eigen verantwoordelijkheid als het gaat om het profiel in het
buitenland. Het gaat daarbij om zaken als het verstrekken van transparante en gevalideerde
informatie over de kwaliteit die zij bieden en de plaats die de geboden opleiding inneemt
binnen het Nederlandse systeem, de diploma- en persoonsverificatie, de toetsing op de
taalkennis die nodig is voor de opleiding en het zich verzekeren van de betrouwbaarheid van
eventuele tussenpersonen. Ik wil in overleg met de instellingen een `code of conduct'
afspreken over de werving van buitenlandse studenten. Belangrijk daarbij is dat studenten
voor niet-Nederlandstalige opleidingen beschikken over voldoende beheersing van de Engelse
taal. Een IELTS score van tenminste 5,5 voor het voorbereidend jaar, en voor het B- en M-
niveau een score van tenminste 6,0 wordt hiervoor als richtlijn gezien. De leden van de HBO-
raad hanteren inmiddels al een gedragscode, als opstap naar een bredere code of conduct.
Mocht het niet lukken om in de eerste helft van 2005 tot een dergelijke code of conduct te
komen, dan zal ik andere noodzakelijke maatregelen moeten treffen.
Tot slot
In 2008 wordt het internationaliseringsbeleid uit deze brief waaronder de "kennisbeurzen" -
geëvalueerd. In de tussentijd worden door OCW in samenspraak met een Regiegroep (zie
hieronder) doelstellingen en indicatoren voor "Kwaliteit en internationalisering"
doorontwikkeld. Deze doelstellingen en indicatoren vormen de basis voor de evaluatie. Bij de
evaluatie zal de verdeling van de middelen voor kennisbeurzen over de instellingen opnieuw
bezien worden.
Met deze uitwerkingen hoop ik een nieuwe impuls te geven aan de agenda voor een sterkere
internationale oriëntatie van het hoger onderwijs. Deze brief is in overleg met betrokken
ministeries, de VSNU, de HBO-raad, instellingen, experts en de Nuffic tot stand gekomen. Bij
deze werkwijze hoort ook dat we samen met de koepels en de sleutelspelers in de
internationale omgeving de beleidsmaatregelen uit deze brief verder uitwerken en de
strategie uitstippelen. Daarvoor wil ik blijvend het overleg voeren met een `Regiegroep
internationalisering' waarin de belangrijkste betrokkenen uit het internationale netwerk
vertegenwoordigd zijn. Onderwerpen die daarbij in ieder geval aan de orde komen zijn de
uitwerking van de maatregelen van deze brief, het doorontwikkelen van doelstellingen en
indicatoren voor "kwaliteit en internationalisering" en de verdere internationale
agendavorming. Zo kunnen we samen invulling geven aan het blijvende belang van
internationalisering en agendasetting in de internationale omgeving om de koers op kwaliteit
te houden.
15
Financiële impulsen internationalisering HO
2005 2006 2007 2008
Centres of Excellence 5.000 5.000 5.000 -
HSP (Delta, Huygens,TP) 5.000 5.000 5.000 5.000
Kennisbeurzen - 20.000 20.000 20.000
Neso's &
Communicatiestr 1.676 1.676 1.676 1.676
Toelichting:
Het HSP zal bestaan uit middelen die nu bestemd zijn voor DELTA, Huygens en het
Talentenprogramma. Het gaat om een bedrag van ruim 5 miljoen euro. Een deel van deze
middelen zal echter worden ingezet voor uitbreiding van de NESO's en het opzetten van de
communicatiestrategie voor het hoger onderwijs. Naast de in deze tabel genoemde bedragen
dat zijn OCW gelden zal LNV circa 4 miljoen euro evenredig verdelen over deze
instrumenten voor het groene onderwijs.
16