Ministerie van Defensie

Antwoorden op kamervragen n.a.v. de personeelsbrief 2004

1. Kan de regering, gezien het gegeven dat het te voeren personeelsbeleid al het personeel bij Defensie betreft en het in de Personeelsbrief echter uitsluitend over militair personeel gaat, aangeven welke beleidsvoornemens er zijn ten aanzien van burgerpersoneel? Is het `up-or-out-systeem' een beleidsvoornemen om ruimte te scheppen voor ex-militairen?
De beleidsvoornemens op grond van de Personeelsbrief betreffen hoofdzakelijk het militair personeel. Ten aanzien van het burgerpersoneel geldt overigens dat thans wordt gewerkt aan het vergroten van de mobiliteit van deze personeelscategorie. Het flexibel personeelssysteem is niet beoogd om ruimte te scheppen voor ex-militairen.


---

2. Hoe wordt opgelost dat het individueel te bepalen ontslagmoment ligt tussen het 60e en 65e levensjaar, wat oud kan zijn voor het zonder fysieke problemen vervullen van een operationele functie, en er toch met name hoge onderofficieren zijn die belangrijke functies moeten kunnen vervullen in uit te zenden eenheden? Bestaat er niet een reëel gevaar voor het ontstaan van een vergrijsde top, die niet meer goed kan communiceren met de relatief jonge uitvoerende organisatie? De hoge en ervaren onderofficieren zullen functies in uit te zenden eenheden in het algemeen voor hun 60e levensjaar vervullen. In de periode na hun 60e levensjaar zullen zij met name in de hogere staven en de niet-expeditionaire eenheden werkzaam zijn. Juist door het systeem van doorstroom of uitstroom en door de keuze van individuele door de organisatie te bepalen ontslagmomenten, kan ook aan de top een evenwichtige leeftijdsopbouw tot stand worden gebracht.


---

3. Deelt de regering de mening dat het beter zou zijn om het onderscheid dat bestaat tussen militairen en alle andere civiele overheidsdienaren, met name het onderscheid dat militairen ingezet kunnen worden voor levensbedreigende zaken en hieraan soms langdurige sociaal/psychologische problemen overhouden, te accepteren en het te gebruiken bij het maken van het nieuwe personeelsbeleid? Deelt de regering de mening dat uit dit onderscheid meer concrete conclusies te trekken zijn ten aanzien van arbeidsvoorwaarden en zogenaamd flankerend beleid en veteranenbeleid wat nu erg vrijblijvend is geformuleerd?
Het beroep van militair brengt met zich, dat aan de militair ambtenaar een aantal bijzondere eisen en beperkingen worden gesteld en verplichtingen worden opgelegd. Deze eisen vloeien voort uit of houden verband met de taak van de krijgsmacht. De krijgsmacht, als het instrument bij uitstek ten dienste van de regering ter bescherming van de belangen van de staat, moet onder alle omstandigheden beschikbaar en inzetbaar zijn. Voor het waarborgen van die beschikbaarheid en inzetbaarheid van de krijgsmacht worden aan militairen dan ook eisen gesteld die in andere arbeidsorganisaties in mindere mate of niet in combinatie met elkaar voorkomen. Daarbij gaat het allereerst om de plicht tot het uitvoeren van aan de krijgsmacht opgedragen taken. De militair kan daarbij worden opgedragen zijn taken onder levensbedreigende omstandigheden uit te voeren, waarbij hijzelf veelal geweld moet gebruiken en wapens hanteren. De militair kan overal ter wereld worden ingezet en moet daarvoor beschikbaar en inzetbaar zijn. Hiervoor moet hij een diversiteit van kennis en vaardigheden verwerven en paraat houden. Het gaat daarbij ook om het van toepassing zijn van een relatief strikt stelsel van normen en waarden dat binnen de organisatie geldt en verscherpte gedragsnormen die ook van toepassing zijn buiten de eigenlijke werksituatie. Hierop zijn ook specifieke handhavingsmiddelen van toepassing, zoals het militair straf- en tuchtrecht. Voorts is er een verplichte binding aan de militair geneeskundige diensten met een eveneens verplichte arbeidsvoorwaardelijke ziektekostenvoorziening die niet alleen is gericht op de bescherming, het behoud, het herstel en de bevordering van de gezondheid, maar ook - en dat is essentieel voor de krijgsmacht - gericht is op de geschiktheid van de militair voor de uitoefening van de krijgsdienst.
Dit alles heeft ertoe geleid, dat voor de militair een specifiek hieraan aangepast stelsel van arbeidsvoorwaarden is ontwikkeld. De bijzondere positie van de militair en de gevolgen daarvan en specifieke aspecten van het militaire beroep zullen tot uitdrukking komen in het
---

voorstel tot wijziging van de Militaire ambtenarenwet 1931 dat zo spoedig mogelijk zal worden aangeboden.


---

4. Kan de regering met betrekking tot de invoering van het nieuwe personeelsbeleid, dat start in 2007 en waarbij nog veel beleid ontwikkeld moet worden, in een stappenplan schetsen welke ontwikkelingen zij verwacht en kan zij aangeven wat daarin het kritieke pad is?
Inmiddels heeft een bespreking op hoofdlijnen met de centrales van overheidspersoneel plaatsgehad. Indien het overleg met de centrales en de interdepartementale afstemming tijdig kunnen worden afgerond, dan zal dit najaar een voorstel tot wijziging van de Militaire Ambtenarenwet 1931 aan de Raad van State worden aangeboden, waarin onder meer de voor het nieuwe personeelsbeleid relevante sturingsinstrumenten van een juridische basis worden voorzien. De regering verwacht dat de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel in 2005 plaats kan hebben. Met dit wetsvoorstel wordt een basis gelegd om in 2007 een aanvang te maken met de uitvoering van het nieuwe personeelsbeleid. De exacte fasering evenals de nadere ontwikkeling en vormgeving van het nieuwe stelsel zijn nog onderwerp van studie. Daarover kan pas in een later stadium een gedetailleerd stappenplan worden verstrekt.


---

5. Kent de regering de Tripod Beta-analyse van Roggeveen, waarmee beleidsmatige en operationele beslissingen geanalyseerd kunnen worden? Is het de regering bekend dat deze analyse, indien toegepast op de oorzaak van de brand op de Hr. Ms. Drenthe in 1980 tot een andere conclusie leidt dan de regering tot dusverre aannam? Is de regering bereid de analyse van Roggeveen te gebruiken voor heronderzoek naar de aanleiding van de brand? Indien neen, waarom niet? Is de regering bereid diegenen die destijds schuldig werden verklaard aan de brand te rehabiliteren? Indien niet, waarom niet?
De Tripod Beta-analyse van Roggeveen is bekend als één der mogelijke analysemethodes voor beleidsmatige en operationele beslissingen. De Marineraad heeft indertijd een andere aanpak gebruikt om onderzoek te doen naar de processen die hebben geleid tot de brand op Hr.Ms. Drenthe.
De uitspraak van de Marineraad heeft betrekking op de wijze waarop voorafgaande aan en tijdens de brand leiding is gegeven door de verantwoordelijke functionarissen, over de wijze waarop bekende procedures al dan niet zijn uitgevoerd en de mate van nauwgezetheid van de voorbereiding en uitvoering van de verbranding van crypto papier. In haar uitspraak heeft de Marineraad als zodanig niemand schuldig verklaard, maar gewezen op de taakuitvoering die van bepaalde functionarissen mocht worden verwacht in het kader van een dergelijke calamiteit. Tevens heeft de Marineraad gesteld dat na het uitbreken van de brand niemand een ernstig verwijt kon worden gemaakt. Aangezien geen sprake is van schuld, is er ook geen formele aanleiding tot rehabilitatie van een of meerdere personen die indertijd bij de brand betrokken zijn geweest.
Het toepassen van een andere methode, inclusief de genoemde Tripod Beta-analyse, zal niet leiden tot een wijziging van de uitspraak van de Marineraad van 12 november 1980 over deze brand. Er is dan ook geen aanleiding voor de regering het onderzoek te heropenen.
---

6. Wat verstaat de regering onder structureel betaalbare krijgsmacht?

De analyse die ten grondslag lag aan de Prinsjesdagbrief van 2003 leerde dat, bij ongewijzigd beleid, de exploitatiekosten te hoog en de ruimte voor investeringen te beperkt zouden zijn. Om een structureel betaalbare krijgsmacht te garanderen, zijn in de Prinsjesdagbrief 2003 ingrijpende keuzes gemaakt om de stafcapaciteit te reduceren, de efficiency te verbeteren en eenheden te verkleinen of op te heffen. Daartegenover stonden nieuwe investeringen. Aldus wordt een nieuw evenwicht tussen taken en middelen van de ­ structureel betaalbare- krijgsmacht tot stand gebracht.


---

7. Wat verstaat de regering onder volledig inzetbaar?

Onder volledig inzetbaar verstaat de Regering een parate krijgsmacht waarvan alle operationele eenheden geschikt zijn voor expeditionaire taken om het ambitieniveau te verwezenlijken. De opleiding, uitrusting en samenstelling van de krijgsmacht zijn op dergelijke taken toegesneden. Volledige inzetbaarheid betekent niet dat alle eenheden tegelijkertijd beschikbaar zijn voor uitzending, omdat ook rekening is gehouden met de noodzaak tot opwerken en recupereren. De doelstellingenmatrix, zoals opgenomen in de begroting, geeft een overzicht van de gereedheid van de operationele eenheden. Daarnaast kan iedere militair worden toegevoegd aan een eenheid die wordt ingezet voor een expeditionaire operatie.


---

8. Welk gedeelte van de krijgsmacht hoeft niet volledig inzetbaar te zijn?

Alle niet-operationele eenheden, zoals opleidingseenheden, zijn niet inzetbaar voor expeditionaire operaties, maar kunnen bijvoorbeeld wel in noodsituaties ingezet worden voor vormen van steunverlening in eigen land. Daarnaast hoeven eenheden met reservisten uit de categorieën Reservist Militaire Taken en de Reservist Civiel Deskundige naar hun aard niet voortdurend direct volledig beschikbaar te zijn voor inzet. Het Korps Nationale Reserve (Korps NATRES) is weliswaar volledig inzetbaar voor nationale taken, maar niet continu, volledig en onmiddellijk beschikbaar.


---

9. De regering geeft aan dat Defensie sturingsinstrumenten ontwikkelt voor de herstructurering van het personeelsbestand. Kan de regering aangeven aan welke sturingsinstrumenten zij denkt? Wanneer zijn deze sturingsinstrumenten klaar voor gebruik?
Er wordt een nieuw loopbaanbeleid ontwikkeld dat moet bijdragen aan een opbouw van het personeelsbestand dat in overeenstemming is met de eisen die aan een moderne, snel inzetbare en professionele krijgsmacht worden gesteld. Ten behoeve van de verjonging van het personeelsbestand van de krijgsmacht zullen leeftijdsgrenzen voor instroom in de lagere functies als sturingsinstrument gelden. Om een evenwichtige personeelsopbouw te waarborgen wordt bovendien het aantal benodigde militairen in de diverse rangen jaarlijks bezien en waar nodig begrensd. Tenslotte wordt het aantal jaren dat een militair op een rangsniveau functioneert aan een maximum gebonden om de doorstroom te reguleren. Deze sturingsinstrumenten worden in de Militaire ambtenarenwet verankerd en vanaf 2007 ingevoerd.

10

10. Hoeveel financiële ruimte is er in de toekomst in het Defensiebudget voor het nieuwe flexibele personeelssysteem? Is dit evenveel als voor het huidige systeem of is dit meer of minder?

24. Kan de regering aangeven welke kosten er voor Defensie ontstaan in verband met het verlaten van militairen (vooral opleidingskosten, loonsuppletie en dergelijke)? Welk bedrag gaat de regering hiervoor in de toekomst reserveren (begroten)? In de Personeelsbrief wordt het nieuwe personeelssysteem op hoofdlijnen geschetst. De uitwerking ervan is onderwerp van studie en nadere besluiten kunnen leiden tot aanpassingen. Op dit moment kan derhalve nog niet worden aangegeven wat de effecten zijn voor het Defensiebudget respectievelijk welk bedrag in de toekomst nodig is voor de begeleiding van militairen die de organisatie moeten verlaten. Het streven is evenwel om de uitgaven voor de personele exploitatie structureel beheersbaar te houden. Uitgangspunt is dat de conversie naar een nieuw flexibel personeelssysteem binnen de kaders van de in de ontwerpbegroting 2005 opgenomen begrotingssterkte en personele exploitatie geschiedt.


---

11. Wat verstaat de regering onder gedifferentieerde benadering op basis van defensieonderdelen?

Vanwege verschillen in taak, samenstelling en opbouw van de verschillende defensieonderdelen kan het nodig zijn bij deze onderdelen verschillende aantallen en criteria te hanteren.

12

12. Hoe gaat het effect van het nieuwe personeelssysteem op zowel de uitstroom als de instroom aandachtig gevolgd worden? Wat wordt tussentijds ondernomen indien deze effecten niet naar wens zijn?

Zoals bekend moet de defensieorganisatie in 2007 volledig gevuld zijn. Een belangrijk criterium van de mate van effectiviteit van het nieuwe personeelssysteem is het vullingspercentage van de krijgsmacht. Indien mocht blijken dat de vulling achterblijft, dan zal worden nagegaan wat hiervan de oorzaak is en zullen passende maatregelen worden genomen.

13

13. Hoe verhoudt het gegeven dat (om de ontschotting tussen krijgsmachtdelen te bevorderen) de aanstelling bij de krijgsmacht geschiedt en niet meer bij een krijgsmachtdeel, een korps of op een functie zich tot de gedifferentieerde benadering? Welke wervende kracht gaat hiervan uit?
De aanstelling als militair bij de krijgsmacht beoogt de verbondenheid tussen de defensieonderdelen en de eenheid van de defensieorganisatie te benadrukken, terwijl de gedifferentieerde benadering (zie vraag 11) betrekking heeft op de functieopbouw van de defensieonderdelen. De aanstelling bij de krijgsmacht benadrukt ook dat de defensieonderdelen zich presenteren als een hechte en professionele organisatie. Hiervan gaat een wervende kracht uit.

14

14. Kan de regering aangeven aan welke leeftijd zij denkt wanneer zij aangeeft een maximum leeftijd te willen invoeren voor de instroom? Kan de regering aangeven waarom zij dit wil invoeren en op welke wijze zij dit wettelijk gaat regelen?

20. Welke maximum leeftijd wil de regering hanteren voor de instroom in de lagere functieniveaus?
De invoering van het flexibel personeelssysteem beoogt de inzetbaarheid van de operationele onderdelen te kunnen waarborgen. Daarom kan het nodig zijn voor de instroom in de lagere functies bij het merendeel van de functies in deze onderdelen, een leeftijdsgrens te stellen. Deze leeftijdsgrens moet ook borgen dat de militair nog een aantal jaren op de hogere niveaus in de organisatie kan functioneren. In de Militaire Ambtenarenwet zal het hanteren van leeftijdsgrenzen worden verankerd. De precieze leeftijdsgrenzen zijn thans nog niet aan te geven.

15

15. Welke leeftijdsgroepen stromen nu in? Zijn daar gegevens over bekend of heeft de regering dit onderzocht? Zo ja, kan de regering de resultaten hiervan aangeven?

In onderstaande tabel wordt de instroom per leeftijdsgroep weergegeven (2002-2004). jonger dan 20 21-25 26-30 31-35 36-40 41-45 ouder dan 46 Totaal 2002 BOT 238 118 71 60 36 26 22 571 BBT 4954 1477 374 71 8 5 11 6900 Totaal 5192 1595 445 131 44 31 33 7471 BOT 116 76 35 41 23 16 30 337 2003 BBT 2208 692 168 24 10 7 11 3120 Totaal 2324 768 203 65 33 23 41 3457 BOT 43 4 6 5 6 7 14 85 2004 t/m
sept BBT 1589 491 123 12 2 4 4 2225 Totaal 1632 495 129 17 8 11 18 2310

16

16. Is bekend, binnen de huidige personele bezetting, hoeveel functies de militairen doorlopen? Wordt dit in het personeelsdossier bijgehouden en is dit personeelsdossier up to date?

Bij de huidige personele bezetting doorlopen BOT-militairen tot aan het leeftijdsontslag gemiddeld tien tot vijftien functies. Het aantal functies dat BBT-militairen vervullen, is sterk afhankelijk van de verblijfsduur in de krijgsmacht. In zijn algemeenheid varieert dit tussen één en vier functies. In het personeelsdossier wordt informatie over de functietoewijzingen bijgehouden.

17

17. Krijgt de militair per functie een tijdelijk contract? Kan de regering aangeven hoe dit geregeld is?

Nee. In het flexibel personeelssysteem zullen militairen worden aangesteld bij de krijgsmacht, zonder een contractueel vastgestelde tijdsbegrenzing. Aan militairen die zich niet (tijdig) kwalificeren voor functies op een hoger niveau zal geen nieuwe functie worden toegewezen. Zij zullen door scholing en bemiddeling worden voorbereid op werk in de civiele sector.

18

18. Is er met de militaire vakbonden overleg gevoerd over het in te voeren 'up or out'- systeem en zo ja, op welke punten heeft Defensie met de vakbonden overeenstemming kunnen bereiken en op welke punten niet?

Met de centrales van overheidspersoneel wordt thans op hoofdlijnen over invoering van een flexibel personeelssysteem gesproken. Zoals bekend heeft met de centrales overleg plaats over de algemene regels van het in te voeren personeelsbeleid, met inbegrip van de daarbij passende rechtspositieregelingen. Dat geldt ook voor de thans voorliggende plannen.

19

19. Betekent een aanstelling als militair tevens dat een militair over kan gaan van het ene naar het andere krijgsmachtdeel zonder tussentijds de dienst te verlaten of een compleet nieuwe aanstellingsprocedure te doorlopen?

Deze wijziging in aanstelling beoogt een overgang naar een ander krijgsmachtdeel te vergemakkelijken.

20

20. Welke maximum leeftijd wil de regering hanteren voor de instroom in de lagere functieniveaus?

Zie hiervoor het antwoord op vraag 14.

21

21. Wat betekent de instroom in lagere functieniveaus voor de uiteindelijke pensioenopbouw?

Zoals ook thans het geval is, bouwt de militair een pensioenaanspraak op voor elke dag dat hij in werkelijke dienst is.


---

22. Kan de regering aangeven wat het bezinnen op de structuur van de huidige opleidingen precies inhoudt, buiten hetgeen nu al in deze brief staat?

62. Betekent de stelling dat de militair in de periode direct voorafgaand aan de vervulling van een specifieke functie de benodigde kennis daarvoor zal verwerven, niet het einde van gerenommeerde instituten als de KMA en het KIM? Kan de regering aangeven of het echt haar bedoeling is dat het onverkort doorvoeren van deze regel een zeer uitgebreid scala aan opleidingen met zich mee brengt en dat dit betekent dat personeel om de 3 tot 5 jaar terug moet naar de schoolbanken? Een precieze toelichting op de gewenste structuur van de huidige opleidingen is nog niet te geven. In grote lijnen wordt gedacht aan een meer modulaire opbouw van de meerjarige opleidingstrajecten, waarbij de kennis wordt aangeleerd op het moment dat het nodig is. Dit betekent zeker niet het einde van het KIM en de KMA en het aldaar inmiddels in gang gezette Bachelor - Master - traject. Daarbij zal onder andere rekening worden gehouden met de geldende accreditatie-eisen. Thans worden de consequenties van deze aanpak in de praktijk nader bezien.

23

23. Kan de regering aangeven op welke informatie of onderzoek de constatering dat op termijn een netwerk van bedrijven zal ontstaan dat uitstromende militairen kan overnemen, gebaseerd is?

De verwachting dat op termijn een netwerk van bedrijven ontstaat, is gebaseerd op de interesse van verschillende sectoren voor defensiepersoneel dat na afloop van een BBT- aanstelling uitstroomt en voor personeel dat Defensie verlaat in het kader van de huidige personele reducties. Tevens is in landen die nu al met een dergelijk personeelssysteem werken veelal sprake van een structurele uitstroom van militairen naar verschillende overheidssectoren en bedrijven.

24

24. Kan de regering aangeven welke kosten er voor Defensie ontstaan in verband met het verlaten van militairen (vooral opleidingskosten, loonsuppletie en dergelijke)? Welk bedrag gaat de regering hiervoor in de toekomst reserveren (begroten)?

Zie hiervoor het antwoord op vraag 10.

25

25. Welk percentage wordt bij de nieuwe personeelsopzet van Defensie militair en welk percentage burgerpersoneel?

In de ontwerpbegroting van het begrotingsjaar 2005 is de begrotingssterkte voor 2009 63.194 VTE. Hiervan is 21% burgerpersoneel en 79% militair personeel. Het flexibel personeelssyteem moet eerst nader worden uitgewerkt, alvorens een inschatting kan worden gegeven van de precieze effecten op de aantallen per personeelscategorie.

26

26. Welke functies zullen door burgerpersoneel worden uitgevoerd?

Burgerpersoneel vervult in het algemeen geen functies waarbij het bedienen van wapens of wapensystemen onderdeel van de taak uitmaakt of waarvoor een andere militaire deskundigheid vereist is. Beleidsfuncties, ondersteunende- en staffuncties kunnen echter door burgerpersoneel worden vervuld.

27

27. De regering deelt mee dat in het nieuwe personeelssysteem naar verwachting jaarlijks een relatief groot aantal militairen de organisatie zal verlaten. Beschikt de regering over berekeningen dan wel prognoses over de aantallen die de organisatie zullen verlaten en de gemiddelde leeftijd waarop? Is een vergelijking gemaakt tussen die prognoses en de prognoses bij voortzetting van het huidige systeem? In de Personeelsbrief wordt het nieuwe personeelssysteem op hoofdlijnen geschetst. De uitwerking ervan is onderwerp van studie en nadere besluiten kunnen leiden tot aanpassingen. Berekeningen en prognoses betreffende het aantal militairen dat in het nieuwe systeem jaarlijks de organisatie moet verlaten, alsmede de leeftijd waarop dat gebeurt, zijn in voorbereiding en maken deel uit van de verdere uitwerking van het nieuwe personeelssysteem.

28

28. Betekent flexibiliteit van het personeelssysteem ook dat flexibeler wordt omgegaan met de minimale duur dat een militair in een bepaalde functie blijft alvorens hij kan doorstromen naar een andere functie?

De duur van de functievervulling zal altijd afhankelijk zijn van de behoeften van de organisatie. Dat betekent dat zowel kortere als langere functievervullingstermijnen tot de mogelijkheden behoren.

29

29. Blijft het opleiden voor civiel erkende getuigschriften een doelstelling en wordt de militairen, die voor het vervullen van een functie de benodigde kennis moeten vergaren, de mogelijkheid geboden het volledige programma van een civiel erkende opleiding te doorlopen?
Ja, het huidige beleid op dit punt wordt voortgezet.

30

30. Hoe groot is de tot nu toe opgelopen achterstand voor wat betreft de verkleining van het BOT-personeelsbestand? Hoe groot is de tot nu toe opgelopen achterstand voor wat betreft de vulling van het BBT-personeelsbestand? Kan dit worden weergegeven in een overzichtstabel?
37. Wat is de reden dat met name de vulling van het BBT-personeelsbestand achterop raakt bij de planning? Hoe groot is het verschil tussen planning en realisatie in cijfers, vergeleken met de andere personeelscategorieën?
De achterstand op de geplande reductie van het BOT-bestand bedraagt 598 VTE. De reductie bij het burgerpersoneel loopt 408 VTE voor op de planning. De achterstand op de geplande groei van het BBT-bestand bedraagt 2.093 VTE (standen per september 2004). De reden voor de achterstand bij de vulling van het BBT-bestand is niet eenduidig vast te stellen. Hoewel niet uitgesloten mag worden dat de bezuinigingen hun weerslag hebben op de positie van Defensie als werkgever op de externe arbeidsmarkt, blijkt de interesse voor Defensie onverminderd groot. Hier wil Defensie op inspelen door in de komende periode de aandacht vooral te richten op de werving en het behoud van jong personeel.

31

31. Kan de regering een overzicht geven van wat de knelpunten in de bedrijfsuitvoering zijn, veroorzaakt door de huidige personele reducties door middel van generieke maatregelen? Kan de regering aangeven waar deze knelpunten zich bevinden, welke omvang zij hebben en welke specifieke gevolgen deze knelpunten hebben?
35. Uit de stand van zaken personele reducties blijkt dat die reductie tot nu toe onbeheerst is verlopen en dat dit er onder meer toe heeft geleid de uitstroombevorderende maatregelen in te trekken. Hoe zeker is het dat de organisatie in 2007 niet alleen kwantitatief, maar ook kwalitatief op orde is? Hoe denkt de regering mensen te behouden die toch willen opstappen om hen moverende redenen? 36. Wat zijn precies de knelpunten in de bedrijfsvoering die zich in toenemende mate voordoen, omdat de effecten van de personele reducties willekeurig neerslaan in de bezetting van organisatieonderdelen? Hoe worden deze knelpunten opgelost? 86. Is het juist dat er inmiddels, via vrijwillige uitstroom en de algemene vacaturestop, ernstige personeelstekorten op vitale functies, met name bij de Koninklijke Landmacht, zijn ontstaan?
Defensie staat voor een omvangrijke reorganisatie en verkleining van de krijgsmacht. Een dergelijke reorganisatie kost de nodige voorbereidingstijd. Defensie is bovendien gehouden aan de financiële kaders van de begroting. Om een voortvarende start van de reductie van personeel te realiseren en om binnen de financiële kaders te blijven, is gekozen voor tijdelijke, generieke instroombeperkende en uitstroombevorderende maatregelen. Dit heeft ertoe geleid dat de personele reductie in kwantitatieve zin goed verloopt en dat Defensie de financiële taakstelling heeft gehaald. Het nadeel van deze maatregelen is evenwel dat ze leiden tot vacatures in de organisatie waar personeel weggaat. Dit heeft inmiddels knelpunten ten gevolge en zal, bij continuering van deze maatregelen, leiden tot daadwerkelijke problemen in de bedrijfsvoering. Een continuering van de generieke maatregelen is daarom niet langer wenselijk.
Inmiddels ontstaat steeds meer duidelijkheid over de toekomstige organisatie en de daaraan verbonden reorganisaties. Hierover wordt u begin volgende week geïnformeerd. Dit betekent dat daadwerkelijk functies zullen worden opgeheven en gericht tot reducties kan worden overgegaan. Daarom is handhaven van de generieke maatregelen na 2004 niet langer nodig.
32

32. Welke middelen heeft de departementsleiding ter beschikking om de kwaliteit en de uitvoering van de migratieplannen van de verschillende defensieonderdelen te bewaken?

Voor de uitvoering van structurele aanpassingen binnen de defensieorganisatie stellen de bevelhebbers en de andere diensthoofden migratieplannen op. Zoals toegezegd in de brief "Nadere informatie personele reducties" van 23 september jongstleden (Kamerstuk 29800 X, nr. 6) zult u nog voor de behandeling van de Defensiebegroting nader worden geïnformeerd over deze migratieplannen. In die brief zal ook worden ingegaan op de wijze waarop de departementsleiding de kwaliteit en uitvoering van de plannen bewaakt.


---

33. Wanneer kan er duidelijkheid gegeven worden over de gevolgen van het door de

regering in de personeelsbrief aangegeven voorstel dat er jaarlijks zal worden gekeken naar het maximum aantal benodigde militairen per rang, dat de looptijd in een rang wordt gemaximeerd en dat uitzonderingen mogelijk blijven? Denkt de regering dat dit kan leiden tot onzekerheid en suboptimale prestaties van personeel en zou dit onderlinge verhoudingen kunnen verstoren?
De gevraagde duidelijkheid kan eerst worden gegeven wanneer ervaring is opgedaan met de genoemde sturingsinstrumenten. Er is thans geen aanleiding te veronderstellen dat dit zal leiden tot onzekerheid en suboptimale prestaties van het personeel.

34

34. Welke uitstroommomenten staat de regering voor ogen?

Het samenstel van uitstroommomenten is nog onderwerp van studie. Momenten waaraan nu concreet wordt gedacht zijn de overgangen, uitgedrukt in de rangen van KL en Klu:
- van korporaal naar sergeant,

- van sergeant der eerste klasse naar sergeant-majoor, ­ van sergeant-majoor naar adjudant,
­ van eerste luitenant naar kapitein,
­ van kapitein naar majoor.

35

35. Uit de stand van zaken personele reducties blijkt dat die reductie tot nu toe onbeheerst is verlopen en dat dit er onder meer toe heeft geleid de uitstroombevorderende maatregelen in te trekken. Hoe zeker is het dat de organisatie in 2007 niet alleen kwantitatief, maar ook kwalitatief op orde is? Hoe denkt de regering mensen te behouden die toch willen opstappen om hen moverende redenen? Zie hiervoor het antwoord op vraag 31.

36

36. Wat zijn precies de knelpunten in de bedrijfsvoering die zich in toenemende mate voordoen, omdat de effecten van de personele reducties willekeurig neerslaan in de bezetting van organisatieonderdelen? Hoe worden deze knelpunten opgelost?

Zie hiervoor het antwoord op vraag 31.

37

37. Wat is de reden dat met name de vulling van het BBT-personeelsbestand achterop raakt bij de planning? Hoe groot is het verschil tussen planning en realisatie in cijfers, vergeleken met de andere personeelscategorieën?

Zie hiervoor het antwoord op vraag 30.

38

38. In de periode 1 januari 2003 tot 1 augustus 2004 is de personele sterkte met 6235 VTE afgenomen. Kan de regering aangeven hoeveel daarvan burgers, BOT'ers of BBT'ers zijn? Kan de regering aangeven bij welke defensieonderdelen zij vertrokken zijn? Kan zij per groep aangeven welke leeftijdsgroepen het hier betreft? Kan zij aangeven welke rangen de militairen die afgevloeid zijn hadden? Kan de regering aangeven hoeveel mensen vrijwillig vertrokken zijn?

39

werkelijke sterkte (VTE) werkelijke sterkte Burgerpersoneel reductie (VTE) december 2002 (VTE) juli 2004


- KM 4.435 4.036 -399
- KL 8.809 6.678 -2.131
- KLu 1.982 1.509 -473
- Kmar 389 355 -34
- CO (KD) 659 611 -48
- CO (MIVD) 395 428 33
- civiele taken 178 59 -119
- CDC 1.295 2.554 1.259
- TOTAAL 18.142 16.231 -1.911 werkelijke sterkte (VTE) werkelijke sterkte BOT-Personeel reductie (VTE) december 2002 (VTE) juli 2004
- KM 7.235 6.554 -681
- KL 10.124 9.096 -1.028
- KLu 6.920 6.206 -714
- Kmar 3.269 3.375 106
- CO (KD) 209 243 34
- CO (MIVD) 272 264 -8
- civiele taken 144 149 5
- CDC 725 865 140
- TOTAAL 28.898 26.752 -2.146 werkelijke sterkte (VTE) werkelijke sterkte BBT-Personeel reductie (VTE) december 2002 (VTE) juli 2004
- KM 4.625 4.150 -475
- KL 12.642 11.578 -1.064
- KLu 4.483 3.767 -716
- Kmar 2.692 2.633 -59
- CO (KD) 19 14 -5
- CO (MIVD) 6 7 1
- civiele taken 15 23 8
- CDC 349 481 132
- TOTAAL 24.831 22.652 -2.179 werkelijke sterkte (VTE) werkelijke sterkte Totaal reductie (VTE) december 2002 (VTE) juli 2004
- KM 16.295 14.740 -1.555
- KL 31.575 27.352 -4.223
- KLu 13.385 11.483 -1.902
- Kmar 6.350 6.363 13
- CO (KD) 887 868 -19
- CO (MIVD) 673 699 26
- civiele taken 337 231 -106
- CDC 2.369 3.899 1.530
- TOTAAL 71.871 65.636 -6.235 De reductie van 6.235 VTE is gemeten door de sterkte in juli 2004 af te zetten tegen de sterkte per ultimo 2002. De reductie van 6.235 VTE is het saldo van de instroom en de uitstroom van personeel in deze periode. Het is derhalve niet mogelijk om de leeftijdsindeling en de rangsindeling te geven van het personeel dat de defensieorganisatie heeft verlaten. 40

39. Kan er in termen van werkelijke personele sterkte en in termen van

begrotingssterkte worden aangegeven welk deel van de reductietaakstelling van 11.700 VTE tot nu toe gerealiseerd is? Kan hierbij een onderscheid gemaakt worden tussen burgerpersoneel, BOT en BBT?
Zoals in de Personeelsbrief van 2003 is uiteengezet, is de reductie van 11.700 VTE het resultaat van een optelsom van een aantal bezuinigingsmaatregelen die een groot aantal reorganisaties tot gevolg heeft. Een aantal reorganisaties is inmiddels afgerond, andere zijn in gang gezet of zijn nog in voorbereiding.
De reductie van het personeelsbestand als gevolg van de uitstroombevorderende en instroombeperkende maatregelen loopt vooruit op de feitelijke reorganisatie (zie hiervoor de antwoorden op vragen 31 en 38). De personele reducties hebben plaatsgevonden op die plaatsen waar uitstroom plaatsvond. Dit hoeft niet overeen te komen met de plaats waar uiteindelijk functies zullen verdwijnen. Het is daarom nog niet mogelijk exact inzicht te geven welk deel van de 11.700 VTE reeds is gereduceerd.

41

40. Kan de regering, wanneer zij stelt dat militairen die niet kunnen doorstromen werk zullen kunnen vinden in de private sector, aangeven om welke aantallen en categorieën het gaat? Kan zij aangeven of er wel plaats is in de arbeidsmarkt voor de uittredende militairen gegeven hun opleiding, werkervaring, leeftijd en inmiddels bereikt inkomensniveau?
Op dit moment kan niet inzichtelijk worden gemaakt om welke aantallen en categorieën het gaat. Het nieuwe personeelssysteem behoeft nog verdere uitwerking. Tevens kan niet worden aangetoond of er ruimte is op de arbeidsmarkt voor uittredende militairen. Dit is afhankelijk van vele factoren, waaronder de arbeidsmarktsituatie. Defensie spant zich maximaal in om de kansen van uittredende militairen op de arbeidsmarkt te optimaliseren door onder meer certificering van opleidingen, arbeidsmarktrelevante scholing, begeleiding en bemiddeling, en aanvullende arbeidsvoorwaardelijke instrumenten, zoals bijvoorbeeld loonsuppletie.

42

41. Wat zijn de criteria om aangemerkt te worden als "herplaatsingskandidaat"?

Op het moment dat een functie van een defensiemedewerker vervalt als gevolg van een reorganisatie, wordt deze medewerker met ingang van de datum waarop de functie vervalt aangemerkt als herplaatsingskandidaat. Daarnaast wordt het militair personeel dat in het kader van het reguliere functieplaatsingsproces geen functie krijgt toegewezen, na drie maanden aangemerkt als herplaatsingskandidaat.

43

42. Zijn de 104 personen die naar een baan buiten Defensie zijn overgestapt afkomstig van de 470 herplaatsingskandidaten of van de totale 1600 inschrijvingen voor bemiddeling? Kan er een overzichtstabel worden gegeven van de 1600 inschrijvingen, de 470 herplaatsingskandidaten, de 104 personen die naar een baan buiten Defensie zijn overgestapt, waarvan 87 bij de politie en 17 elders en de 431 personen in een knelpuntcategorie die de organisatie vrijwillig verlaten? 43. Hoeveel van de 17 medewerkers zijn een eigen bedrijf begonnen? 44. Welke rangen hadden deze 17 militairen en van welk krijgsmachtsdeel kwamen zij? 46. Hoeveel van de 1600 ingeschrevenen bij Kansrijk betreffen burgers, BOT'ers en BBT'ers?
47. Hoeveel van de 1600 waren BOT'ers en BBT'ers die al uitgezonden waren geweest?
54. Welke functies vervulden de 250 defensiemedewerkers die de overgang naar de politie hebben gemaakt en hoeveel van hen hadden een aanstelling voor onbepaalde tijd?
De 104 personen die zijn uitgeplaatst, zijn afkomstig uit het totaal van 1600 inschrijvingen voor bemiddeling. De verdeling naar personeelscategorie van de 1600 inschrijvingen bij Kansrijk is:
· BP: 381
· BOT: 383
· BBT: 836
De verdeling naar defensieonderdeel van de 470 herplaatsingkandidaten is: · KM: 4
· KL: 164
· Klu: 245
· Kmar: 0
· CDC: 49
· CO: 8

---

De verdeling naar defensieonderdeel en personeelscategorie van de 104 personen die zijn uitgeplaatst is:

Extern politie Herplaatsing Vrijwillige Totaal overig uitstroom KM 17 2 1 20 KL 21 4 5 30 KLu 29 1 2 32 Kmar 19 0 0 19 CO 0 0 1 1 CDC 1 0 1 2 Totaal 87 7 10 104 BP 5 1 6 12 BOT 8 0 2 10 BBT 74 6 2 82 Totaal 87 7 10 104 Van de 17 medewerkers die zijn overgestapt naar een baan buiten Defensie (niet zijnde de politie), zijn er vier een eigen bedrijf begonnen. Een groot aantal van de 1600 inschrijvingen betreft kandidaten die zich vrijwillig hebben aangemeld bij Kansrijk. Omwille van de privacy van deze kandidaten wordt over deze groep geen informatie uitgewisseld tussen Kansrijk en de defensieonderdelen. Hierdoor is het niet mogelijk na te gaan hoeveel personen al uitgezonden zijn geweest, welke functies zij vervullen of laatstelijk vervulden en welke aanstelling zij hebben.

45

45. Bij het Bureau Kansrijk zijn 1600 mensen in behandeling genomen waarvan er slechts 470 voor herplaatsing in aanmerking kwamen. Slechts 104 personen hebben de overstap gemaakt naar een baan buiten Defensie. Hoe verklaart de regering dit lage slagingspercentage?
48. Wat is de reden dat nog maar zo weinig personen met behulp van Kansrijk een overstap hebben kunnen maken naar een baan buiten Defensie, waaronder de politie? Van de 1600 mensen die in behandeling zijn genomen bij Kansrijk heeft het merendeel zich gemeld voor een vrijwillige oriëntatie op een functie buiten Defensie. Medewerkers die zich vrijwillig bij Kansrijk melden, verlaten Defensie pas indien zij een aantrekkelijke baan elders hebben gevonden. De urgentie om daadwerkelijk uit te stromen is bij deze groep niet groot. Het aantal uitplaatsingen in deze categorie is derhalve laag. Voor de 470 aangemelde herplaatsingskandidaten geldt dat voorafgaand aan de externe bemiddeling door Kansrijk, de herplaatsingskandidaat gedurende minimaal twee maanden en maximaal zes maanden in een intern herplaatsingstraject zit. In deze fase staan kandidaten weliswaar geregistreerd, maar kan Kansrijk hen niet bemiddelen naar een baan buiten Defensie. De eerste herplaatsingskandidaten zijn in februari 2004 bij Kansrijk aangemeld en zij zijn voor het merendeel zes maanden later gestart met het uitplaatsingstraject. Derhalve is het aantal gerealiseerde uitplaatsingen in deze categorie nog aan de lage kant.

46

46. Hoeveel van de 1600 ingeschrevenen bij Kansrijk betreffen burgers, BOT'ers en BBT'ers?

Zie hiervoor het antwoord op vraag 42.

47

47. Hoeveel van de 1600 waren BOT'ers en BBT'ers die al uitgezonden waren geweest?

Zie hiervoor het antwoord op vraag 42.

48

48. Wat is de reden dat nog maar zo weinig personen met behulp van Kansrijk een overstap hebben kunnen maken naar een baan buiten Defensie, waaronder de politie?

Zie hiervoor het antwoord op vraag 45.

49

49. Kan de regering haar plannen voor een loonsuppletie die de positie van de militair op de arbeidsmarkt verbetert toelichten? Wat houdt de regeling in?

De regeling die mogelijk gehanteerd zou kunnen worden, beoogt een militair die een baan buiten Defensie accepteert met een lager salaris dan zijn huidige salaris hiervoor tijdelijk te compenseren. Hierdoor is het voor militairen gemakkelijker om een andere betrekking te aanvaarden.

50

50. Kan in een overzichtstabel de uitsplitsing van de 664 nadienende militairen per rang voor 2003 en de uitsplitsing van de 437 nadienende militairen per rang van `nu' worden weergegeven?

60. Hoeveel militairen en in welke rang dienen op dit moment (dus de stand per oktober 2004) na?
In onderstaand overzicht wordt een onderverdeling naar rang gegeven van de in de Personeelsbrief 2003 en 2004 vermelde nadienende militairen. Daarnaast wordt in het overzicht de verwachte standen gegeven per ultimo 2004, 2005 en 2006, zulks gebaseerd op de tot op heden verstrekte beschikkingen.
kpl1/ sgt/ sgt1/ sm/ aoo eltn/ kap/ maj/ lkol/ Kol/ bgen/ genm lgen/ gen/ totaal wv Proc. mar1 wmr wmr1 owm ltz2 ltz2oc ltz1 kltz ktz cdr(e) / vadm ladm kol of sbn hoger nadieners 11 17 32 83 149 64 126 53 65 34 11 11 7 1 664 64 9,64% P-brief
2003
nadieners 3 16 14 56 90 45 80 48 44 27 4 8 2 0 437 41 9,38% P-brief
2004
nadieners 2 14 10 49 79 38 65 37 35 19 3 6 2 0 359 30 8,36% ultimo
2004
nadieners 1 5 6 17 37 12 19 11 14 5 0 2 2 0 131 9 6,87% ultimo
2005
nadieners 0 0 0 3 9 1 5 5 5 1 0 0 1 0 30 2 6,67% ultimo
2006

51

51. Is het juist wat de ACOM bij brief aan de Tweede Kamer van 12 oktober stelt, namelijk dat de regering bij het beëindigen van de mogelijkheid voor nadienen door BOT-militairen, het cohort BBT-ers over het hoofd ziet die op het 55ste jaar onder het arbeidsvoorwaardenakkoord voor de sector Defensie 2000-2001 viel en uit dien hoofde een recht heeft op nadienen?
Nee. BBT-militairen verlaten de dienst niet met leeftijdsontslag, maar bij beëindiging van hun aanstellingsduur. Nadienen is voor deze categorie niet aan de orde.

52

52. Waar kunnen de veteranen na de periode van drie jaar waarbinnen zij een beroep kunnen doen op de zorginstellingen van Defensie heen?

66. Vanaf 1994 staan de defensie-instellingen voor psychosociale zorg open voor alle veteranen, maar voor welke duur kan gebruik gemaakt worden van deze diensten? Voor veteranen met aan de militaire dienstperiode gerelateerde psychische klachten zijn de defensie-instellingen voor psychosociale zorg toegankelijk. Dit is in de tijd niet begrensd en geldt zolang de patiënt behandelbaar blijft en de instellingen kunnen voorzien in deze behandelingen.

53

53. Kan de regering het tijdpad aangeven voor de uitvoering van het voornemen om te komen tot een actuele en sluitende veteranenadministratie?

63. Kan de regering concreter aangeven waarom geen gegevens van voor de UNIFIL- uitzendingen in het personeelsinformatiesysteem worden opgenomen, mede gelet op het verzoek van de Stichting Veteranen-Platform?
72. Is het ontbreken van de NAW-gegevens een probleem voor zowel de beroepsmilitairen als voor de dienstplichtigen?
Het merendeel van de "oude" veteranen zijn òf via het Veteranenplatform òf via de veteranenpasadministratie van het Veteraneninstituut te bereiken. Het zijn vooral de "jonge" veteranen vanaf de UNIFIL-uitzendingen die voor Defensie moeilijk te bereiken zijn. Defensie richt zich daarom met voorrang op het in kaart brengen van deze categorie. Onder de jonge veteranen bevinden zich zowel voormalig dienstplichtigen als voormalig beroepsmilitairen. Het opzetten van een actuele (NAW-gegevens) en sluitende veteranenadministratie zal naar verwachting binnen een jaar worden gerealiseerd.

54

54. Welke functies vervulden de 250 defensiemedewerkers die de overgang naar de politie hebben gemaakt en hoeveel van hen hadden een aanstelling voor onbepaalde tijd?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 42.


---

55. Welke kosten neemt defensie voor haar rekening bij de opleiding van de defensiemedewerkers die overgaan naar de politie?

Voor de extra opleidingscapaciteit die bij de politieacademie in 2004 en 2005 nodig is in verband met de overgang van 250 defensiemedewerkers naar de politie (uitvoering van de motie-Van Aartsen), neemt Defensie een bedrag van 3,5 miljoen voor haar rekening.

56

56. Wordt de zorgvisie verwerkt in de, door de staatssecretaris op 20 oktober jl. toegezegde, nota over integraal veteranenbeleid?

De zorgvisie betreft in dit verband de psychosociale en geestelijke gezondheidszorg voor militairen en veteranen. Deze visie zal in een zelfstandig beleidsdocument worden beschreven en zal desgewenst aan de Kamer worden gezonden. De tijdens het nota-overleg op 20 oktober 2003 gedane toezegging omtrent een integrale nota veteranenbeleid is gestand gedaan met het toezenden van het advies-De Veer aan de Kamer op 13 juli 2004 en een beleidsmatige beschouwing over de veteranenzorg, naar aanleiding van het advies-De Veer, in de Personeelsbrief van 21 september 2004.

57

57. Wat zijn de aanvullende plannen van de regering voor alternatieve werkgelegenheid voor het af te vloeien defensiepersoneel in de komende jaren?

Naast de afspraken over de overgang van defensiepersoneel naar de politie en de douane, voorziet het Sociaal Beleidskader Defensie in bemiddelingstrajecten voor herplaatsingskandidaten. Rekening houdend met individuele voorkeuren en capaciteiten, worden herplaatsingskandidaten zoveel mogelijk naar een andere baan begeleid. Defensie is in gesprek met andere werkgevers binnen en buiten de overheid over uitplaatsingsmogelijkheden voor defensiepersoneel.

58

58. Welke concrete beleidsintensiveringen inzake de immateriële zorgbehoeften van dienstslachtoffers stelt de regering zich voor?

71. Wat kan de veteranenzorg bieden aan militaire dienstslachtoffers die geen veteraan zijn en moet de positie van militaire dienstslachtoffers niet een apart item zijn in de discussie rondom zorg?
Net als veteranen verdienen dienstslachtoffers aandacht en erkenning. Vanuit dat perspectief zal nadere uitwerking plaatshebben van deze beleidsintensivering. Overigens is in 2003 reeds een eerste aanzet hiertoe gegeven met de aanstelling van een casemanager defensiezorg bij het ABP. Deze casemanager heeft onder meer tot taak de overdracht van cliënten van Defensie naar het ABP te begeleiden en dienstslachtoffers behulpzaam te zijn bij de zoektocht naar de hulpverlenende instanties. Ook coördineert deze casemanager de reïntegratie-inspanningen.

59

59. Het opzetten van een fijnmazig vangnet, van een expertisecentrum en het volgsysteem van veteranen, zal geruime tijd vergen. Wanneer komen ter zake concretere beleidsvoornemens en het daarbij behorende tijdpad beschikbaar?

Vanaf medio 2005, als de zorgvisie en de blauwdruk voor de herinrichting van de militaire geestelijke gezondheidszorg gereed zijn, kunnen concrete plannen worden gemaakt voor de verdere inrichting van een fijnmazig militair-civiel netwerk voor de geestelijke ge- zondheidszorg voor veteranen. Veel meer dan tot nu toe zullen civiele hulpverleners en instanties op de hoogte worden gesteld van de mogelijkheden op het gebied van de militaire geestelijke gezondheidszorg. Dan zullen ook de concrete plannen voor een expertisecentrum en de coördinatie en uitvoering van wetenschappelijk onderzoek verder vorm krijgen. Voor de planning van een volgsysteem van veteranen verwijs ik naar het antwoord op vraag 53.

60

60. Hoeveel militairen en in welke rang dienen op dit moment (dus de stand per oktober 2004) na?

Zie hiervoor het antwoord op vraag 50.

61

61. Wat zijn de concrete doelstellingen met betrekking tot de intensivering van het civiel certificeren van militaire opleidingen en de toepassing van Erkenning Verworven Competenties? Welke middelen zijn er voor deze intensivering en hoe wordt deze intensivering gevolgd en beoordeeld?
De concrete doelstellingen hebben betrekking op de bevordering van de horizontale in- en uitstroom van defensiepersoneel. Ten aanzien van het civiel certificeren van militaire opleidingen zijn middelen beschikbaar die deel uitmaken van het reguliere opleidingsbudget van de defensie-onderdelen. Voor de toepassing van Erkenning Verworven Competenties (EVC) wordt gebruik gemaakt van de beschikbare employability-budgetten per defensieonderdeel. De Begeleidingscommissie certificering maatschappelijke opleidingen en bemiddeling en het EVC-platform Defensie volgen en beoordelen de werkzaamheden op het gebied van certificering en de toepassing van EVC.

62

62. Betekent de stelling dat de militair in de periode direct voorafgaand aan de vervulling van een specifieke functie de benodigde kennis daarvoor zal verwerven, niet het einde van gerenommeerde instituten als de KMA en het KIM? Kan de regering aangeven of het echt haar bedoeling is dat het onverkort doorvoeren van deze regel een zeer uitgebreid scala aan opleidingen met zich mee brengt en dat dit betekent dat personeel om de 3 tot 5 jaar terug moet naar de schoolbanken? Zie hiervoor het antwoord op vraag 22.

63

63. Kan de regering concreter aangeven waarom geen gegevens van voor de UNIFIL- uitzendingen in het personeelsinformatiesysteem worden opgenomen, mede gelet op het verzoek van de Stichting Veteranen-Platform?

Zie hiervoor het antwoord op vraag 53.

64

64. Aan welke topfuncties denkt de regering in het geval van het langer aanblijven van (top)functionarissen?

Het gaat daarbij voornamelijk om functionarissen die deel uitmaken van de bestuursstaf en een belangrijke adviserende functie vervullen ten behoeve van de politieke leiding.

65

65. Kan de regering een jaarplanning geven van het aantal af te vloeien topfunctionarissen tot 2007?

De daling van het aantal topfunctionarissen is gekoppeld aan de afbouw van het functiebestand van topfuncties. Hiertoe worden alle functies gerekend, waaraan de rang van vlag- of opperofficier of de burgerschaal 16 en hoger is verbonden. Defensie heeft zich met de Personeelsbrief in 2003 verplicht het aantal topfunctionarissen aan het einde van de kabinetsperiode te verminderen met 20 tot 25% van het toen geldende aantal. Dit zal als volgt geschieden:
Militaire Burger topfunctionarissen topfunctionarissen Begin 2004 106 43 Begin 2005 96 39 Begin 2006 91 35 Begin 2007 85 34 Gegeven de gewenste flexibiliteit bij de bezetting van topfuncties kunnen marginale verschillen optreden in de verhouding tussen het aantal militaire topfunctionarissen en burger topfunctionarissen.


---

66. Vanaf 1994 staan de defensie-instellingen voor psychosociale zorg open voor alle veteranen, maar voor welke duur kan gebruik gemaakt worden van deze diensten?

Zie hiervoor het antwoord op vraag 52.

67

67. Is het de regering bekend hoeveel veteranen met psychische problemen hulpverleningsinstellingen vermijden die direct of indirect met Defensie verbonden zijn? Op welke wijze kan de regering deze groep toch bereiken?

Dit is de regering niet bekend. Getracht wordt door voorlichting via de eerstelijnszorg en publicaties in veteranenbladen deze groep duidelijk te maken dat de psychosociale zorg van Defensie voor hen toegankelijk is. Ook krijgt de militair bij dienstverlating informatie over psychische problemen bij veteranen voor zichzelf en ten behoeve van zijn of haar huisarts.

68

68. Welke voorbereidingen zijn inmiddels getroffen voor de eerste nationale veteranendag en is het gezien het tijdstip nog steeds mogelijk om de gewenste opzet, die de ruime voorbereidingstijd noodzakelijk maakte, doorgang te laten vinden?

De voorbereidingen voor de Nederlandse Veteranendag verlopen overeenkomstig de lijnen zoals geschetst in het advies van de Commissie Nederlandse Veteranendag, waarover u op 26 juni 2003 per brief (DEF-03-101) bent geïnformeerd. De eerste Nederlandse Veteranendag zal op 29 juni 2005 doorgang vinden.

69

69. Betekent de stelling dat de zorg voor militairen en veteranen ondeelbaar is tevens dat het strikte onderscheid dat niet gemaakt wordt tussen deze categorieën gaat vervallen?

De stelling dat de zorg voor militairen en veteranen ondeelbaar is, betekent dat de nieuwe zorgvisie beide categorieën zal omvatten. Dit heeft overigens geen consequenties voor het onderscheid dat wordt gemaakt tussen actief dienende militairen en veteranen.

70

70. Voor welke andere categorieën reservisten, anders dan de medisch deskundigen, sluit Defensie een contract met de civiele werkgever, teneinde beschikbaarheid te garanderen? Waarom wordt dit beleid niet uitgebreid naar alle categorieën reservisten?
Defensie heeft met de zogenaamde relatieziekenhuizen specifieke contracten afgesloten, waarbij de tegenprestatie die ziekenhuizen leveren niet het ter beschikking stellen van individuele reservisten is, doch het periodiek beschikbaar stellen van complete op elkaar ingespeelde (operatie)teams. Deze benadering is niet mogelijk bij andere categorieën reservisten, omdat de behoefte daar de beschikbaarheid van individuele reservisten betreft.

71

71. Wat kan de veteranenzorg bieden aan militaire dienstslachtoffers die geen veteraan zijn en moet de positie van militaire dienstslachtoffers niet een apart item zijn in de discussie rondom zorg?

Zie hiervoor het antwoord op vraag 58.

72

72. Is het ontbreken van de NAW-gegevens een probleem voor zowel de beroepsmilitairen als voor de dienstplichtigen?

Zie hiervoor het antwoord op vraag 53.

73

73. Kan de regering concreet aangeven welk internationaal wetenschappelijk onderzoek zij bedoelt en waarom zij van mening is dat dit ook van toepassing is op de Nederlandse situatie?

Het bedoelde onderzoek is een Amerikaans onderzoek van L.L. Miller en Ch. Moskos (1995), Humanitarians or Warriors?: Race, gender and combat status in Operation Restore Hope, Armed Forces & Society 21(4): 615-637. De beschreven onderzoekssituatie is verge- lijkbaar met de wijze van optreden van Nederlandse eenheden tijdens crisisbeheersingsoperaties.

74

74. Hebben militairen met een HAVO-vooropleiding in principe toegang tot het bachelorniveau van de KMA?

Militairen met een HAVO-vooropleiding hebben geen toegang tot het bachelorniveau van de KMA.

75

75. Aan welke functies moet worden gedacht bij grotere instroom van vrouwen?

Daarbij moet in principe worden gedacht aan alle functies, met uitzondering van functies bij het Korps mariniers en functies aan boord van onderzeeboten.

76

76. Hoe ziet in de opvatting van de regering de `optimale mix' van mannen en vrouwen eruit bij een gegeven (operationele) eenheid?

In de gangbare theorie wordt gesproken over een optimale mix van mannen en vrouwen bij een vertegenwoordiging van de minderheidsgroep van minimaal 25%, ook wel de kritische massa genoemd. Deze kritische massa is nodig om de cultuur van de organisatie zodanig te veranderen dat zowel mannen als vrouwen zich thuis voelen en ongewenst gedrag tegenover de minderheidsgroep afneemt. Er is geen reden te veronderstellen dat de optimale mix van mannen en vrouwen bij de krijgsmacht anders zou liggen dan elders op de arbeidsmarkt.


---

77. Kan de regering de in de tabel gepresenteerde streefpercentages onderbouwen?

De gepresenteerde streefcijfers zijn vastgesteld op basis van de huidige percentages en de ontwikkeling daarvan, waarbij ten opzichte van de verwachte autonome groei enige ambitie is opgenomen.

78

78. Kan de regering aangeven of er daadwerkelijk meer vrouwen zijn die willen toetreden tot de krijgsmacht?

Nee, daar zijn geen gegevens van bekend. Defensie zal de wervingsinspanningen evenwel meer richten op vrouwen, mede met het oog op het realiseren van de streefcijfers.

79

79. In hoeverre is gender ook een criterium bij de reductie van de personeelssterkte die momenteel plaatsvindt? Kan onder bepaalde omstandigheden de genderdoelstelling van 30% bij de instroom ook getemporiseerd of geclausuleerd worden?
95. Wordt er in het kader van het genderbeleid bij de personeelsreductie rekening gehouden met het geslacht van de militair en zo ja, op welke wijze? Het streven is erop gericht dat het percentage vrouwen stabiel blijft dan wel groeit bij de reductie van de personeelssterkte. Daarom is in het Sociaal Beleidskader opgenomen dat bij aanbieden van een passende functie het uitgangspunt geldt dat bij gelijke geschiktheid voor een functie, voorrang wordt gegeven aan een vrouwelijke ambtenaar of militair. Voorshands wordt er niet vanuit gegaan dat het nodig zal zijn de genderdoelstelling van 30% instroom te temporiseren of te clausuleren.

80

80. Hoe zijn de uitvalspercentages in de opleidingsfase per genoten vooropleiding te rangschikken?

Het voortijdig verloop tijdens de initiële opleiding, initieel verloop genaamd, wordt vastgesteld aan de hand van gegevens uit de salarisadministratie. Hierover heb ik u in de brief "Opleidingsverloop bij Defensie" (Kamerstuk 29200 X, nr. 47, 23 oktober 2003) en in de integrale monitor personeelsvoorziening Defensie 2003 (DEF-04-111, 6 juni 2004) geïnformeerd. Uitsplitsing van uitvalpercentages per krijgsmachtdeel, per leeftijd en per geslacht zijn mogelijk. Uitsplitsing van uitvalpercentages per vooropleiding is op basis van deze brongegevens echter niet mogelijk.

81

81. Welke onderdelen ontbreken in de marechausseeopleiding om aan te kunnen sluiten bij de politieopleiding van de LSOP?

De initiële opleiding tot marechaussee is thans een opleiding tot beveiliger van objecten en niet tot opsporingsambtenaar. Deze opleiding sluit niet aan bij de opleiding tot agent aan de politieacademie. Indien een marechaussee na het einde van zijn BBT-aanstelling wenst over te gaan naar de politie, dan moet deze de volledige 4-jarige opleiding aan de politieacademie volgen. Dit zal naar verwachting zo blijven.

82

82. Over hoeveel militaire reservisten kan Defensie in geval van calamiteiten beschikken?

In het kader van het project Civiel Militaire Bestuursafspraken worden op dit moment besprekingen met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie afgerond over militaire bijstand en steunverlening ten behoeve van civiele hulpverleningsdiensten, zoals politie, brandweer en geneeskundige hulp bij ongevallen en rampen. Op verzoek van de civiele autoriteiten zal Defensie bij calamiteiten de beschikbaarheid voor inzet van 3000 militairen garanderen. Deze militairen zullen afkomstig zijn van de Koninklijke marine, Koninklijke landmacht (inclusief het Korps Nationale Reserve) en de Koninklijke luchtmacht. Dit betekent dat geput kan worden uit het gehele bestand van ongeveer 2500 militairen van de Nationale Reserve (Natres). De exacte verdeling tussen de drie genoemde krijgsmachtdelen, inclusief de Natres, is afhankelijk van de beschikbaarheid op dat moment gegeven lopende uitzendingen, oefenprogramma's, en dergelijke.

83

83. Welk percentage van de reservisten civiele deskundigheid is voorheen al als militair werkzaam geweest?

Tussen de 65 procent en 70 procent van de Reservisten Civiele Deskundige is voorheen als militair werkzaam geweest.

84

84. Waarom kunnen wel concrete afspraken over het uitplaatsen van Defensiepersoneel worden gemaakt met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (politie) en van Financiën (Douane) maar kunnen concrete afspraken met het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap pas worden gemaakt op het moment dat Defensiepersoneel werkelijk overtollig wordt? De werving van personeel in het onderwijs is decentraal georganiseerd. Dat betekent dat met de onderwijsinstellingen afspraken moeten worden gemaakt over de overgang van defensiepersoneel. Vanwege het grote aantal onderwijsinstellingen en de diversiteit aan instellingen, is ervoor gekozen per herplaatsingskandidaat te bezien, afhankelijk van interesse en achtergrond van de kandidaat en de behoefte van de onderwijsinstellingen, of een overgang naar het onderwijs mogelijk is.

85

85. Is Defensie tevreden over de afspraken die tot nu toe zijn gemaakt over de uitplaatsing van Defensiepersoneel naar andere (semi-)overheidsorganen?

Ja. De concrete afspraken die tot op heden zijn gemaakt tussen Defensie en de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Financiën bieden goede mogelijkheden voor de uitplaatsing van (overtollig) defensiepersoneel naar respectievelijk de politie en de douane.

86

86. Is het juist dat er inmiddels, via vrijwillige uitstroom en de algemene vacaturestop, ernstige personeelstekorten op vitale functies, met name bij de Koninklijke Landmacht, zijn ontstaan?

Zie hiervoor het antwoord op vraag 31.

87

87. Indien taken van het Veteranen Instituut worden overgenomen door Defensie, kan dan worden aangegeven hoe bezwaren die in dat opzicht zijn geuit (bijvoorbeeld het veelvuldig afwijzen door Defensie van claims van veteranen) kunnen worden ondervangen?
De wijze van toebedeling van taken inzake de veteranenzorg is nog onderwerp van studie. De bestaande procedures voorzien in voldoende mogelijkheden om bezwaren danwel klachten te uiten.


---

88. Met ingang van welke datum vervalt de verplichting deel uit te maken van het reservepersoneel bij het verlaten van Defensie en geldt dit voor alle krijgsmachtdelen?

De krijgsmacht bestaat sinds het opschorten van de Dienstplicht alleen nog uit vrijwillig dienend personeel. Een verplichting om deel uit te maken van het reservepersoneel zal dan ook in het algemeen alleen worden opgelegd bij aanstelling als militair ambtenaar bij het reservepersoneel van de Krijgsmacht. Dit zal, met alle andere wijzigingen genoemd in de personeelsbrief, zijn beslag krijgen in de wijziging van de Militaire ambtenarenwet in het kader van het nieuwe personeelssysteem.

89

89. Is het de bedoeling dat de coördinerend integriteitsfunctionaris volledig los van de Inspecteur Generaal der Krijgsmacht gaat functioneren en waarom wordt deze keuze gemaakt?

Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de bestuurlijke belegging van het onderwerp integriteit en de rol en positie van de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht. De taak van coördinerend integriteitsfunctionaris is belegd bij de adjunct-hoofddirecteur Personeel. Aldus is de coördinerend integriteitsfunctionaris op een juist niveau gepositioneerd binnen de bestuursstaf, met het oog op de advisering van de politieke leiding en de samenhang van dit onderwerp met het personeelsbeleid in algemene zin. De IGK functioneert als onafhankelijk adviseur van de bewindslieden.

90

90. Kan de regering een overzicht geven van het aantal en soort klachten van ongewenst gedrag over het afgelopen jaar?

In de volgende tabel wordt een overzicht gegeven van het aantal en soort klachten van ongewenst gedrag en die vallen onder de KOGVAM (Klachtenregeling ongewenst gedrag of vermoedens van misstanden). Dit overzicht is gebaseerd op de door de centrale vertrouwenspersonen van de verschillende defensieonderdelen opgestelde jaarverslagen. Aantal
meldingen
Intimidatie 75
Seksuele intimidatie 65
Agressie en geweld 45
Discriminatie 34
Extremisme 2
Stalking 11
Roddelen 35
Pesten 53
Treiteren 13
Misstanden 31
Tabel: aantal meldingen ongewenst gedrag in 2003 bij Defensie Van invloed op het aantal meldingen zijn onder andere de openheid van het defensieonderdeel, de bekendheid met de vertrouwenspersoon en het gevoel van veiligheid van het slachtoffer om een melding te kunnen maken. Een uitspraak of het aantal meldingen van ongewenst gedrag veel of weinig is nog niet mogelijk, omdat 2003 het eerste jaar was waarin meldingen systematisch zijn geregistreerd.
91

91. Is er een verplichting tot het dragen van het uniform op de openbare weg buiten diensttijd? Zo ja, sinds wanneer?

Die verplichting is er niet. Militairen zijn evenwel vaak uit praktische overwegingen, komend van huis of op weg naar huis, gekleed in uniform en daardoor als militair herkenbaar.

92

92. Wanneer kan de Kamer het onderzoeksrapport van KPMG met betrekking tot de integriteit, drugsgebruik en militaire tehuizen tegemoet zien?

Het onderzoeksrapport van KPMG is inmiddels aan de Kamer gezonden.

93

93. Wanneer kan de Kamer het advies van staatsraad Hoekstra tegemoet zien?

De Kamer kan het advies van Staatsraad Hoekstra nog dit jaar tegemoet zien.

94

94. Wat wordt het drugspreventiebeleid van de regering?

Gelet op de bijzondere positie en taakstelling van het defensiepersoneel zal Defensie nog meer aandacht besteden aan drugspreventie. Tijdens zowel de opleiding als de plaatsing op functie zal structureel en intensief voorlichting gegeven worden over de gevolgen van drugsgebruik. Hierbij zal ook van professionele deskundigen gebruik worden gemaakt.

95

95. Wordt er in het kader van het genderbeleid bij de personeelsreductie rekening gehouden met het geslacht van de militair en zo ja, op welke wijze?

Zie hiervoor het antwoord op vraag 79.

96

96. Wat heeft het proefproject inzake gender voor resultaten opgeleverd?

Het proefproject om gender te betrekken bij de voorbereiding op de operaties in Irak en Afghanistan heeft tot de conclusie geleid dat de effectiviteit en de kwaliteit van operaties verder kan worden verbeterd. Maar er is ook een aantal bemoedigende resultaten bereikt. Zo is bijvoorbeeld tijdens deze crisisbeheersingsoperaties bewust contact gezocht met locale vrouwen en is bij de activiteiten van Nederlandse militairen in het missiegebied rekening gehouden met door hen aangedragen aandachtspunten. Dit heeft er onder meer toe geleid dat een meisjesschool en een vrouwen- en kinderziekenhuis zijn herbouwd door SFIR-1. Daarnaast heeft de aandacht voor gender ervoor gezorgd dat bij huiszoekingen en roadblocks vrouwelijke militairen bewust werden ingezet voor het onderzoeken van vrouwenverblijven respectievelijk het fouilleren van locale vrouwen. Dit heeft bijgedragen aan de vermindering van de spanningen in het gebied.

97

97. Welke functies worden ondergebracht bij het op te richten Dienstencentrum Personeel?

Het Dienstencentrum Personeel wordt het aanspreekpunt voor ondersteuning en specialistische advisering op personeelsgebied. De personele diensten die niet direct gekoppeld zijn aan het operationele optreden worden onder één noemer geschaard en worden daarmee bereikbaar via één contactpunt. Achter dit contactpunt worden specialistische en ondersteunende P-functies samengebracht. De specialistische P-functies bestaan uit diensten op het gebied van gedragswetenschappen, juridische aangelegenheden, advisering en ondersteuning van in het buitenland geplaatst personeel, salarisadministratie, keuring en selectie, arbeidsomstandigheden, personeelsvoorziening, functiewaardering en formatieadvies, externe bemiddeling van defensiepersoneel, reïntegratie, bedrijfsmaatschappelijke dienstverlening en geestelijke verzorging.
De ondersteunende P-functies hebben betrekking op administratieve, registratieve en ondersteunende werkzaamheden binnen de primaire personeelsprocessen voor zover deze niet via "doe het zelf"-functionaliteiten door medewerkers en lijnmanagement kunnen worden uitgevoerd. Tevens wordt invulling gegeven aan de ontsluiting van informatie op personeelsgebied en het verstrekken van P&O-managementinformatie. Ten slotte zal binnen het Dienstencentrum ook invulling worden gegeven aan de verwervingsfunctie van P&O- producten en diensten bij externe toeleveranciers.

98


---- --