Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag

ons kenmerk: DL. 2004/3446
datum: 12-11-2004
onderwerp: Biodiversiteit in de Landbouw TRC 2004/7758

Bijlagen:

Geachte Voorzitter,

In het Meerjarenprogramma van de Agenda Vitaal Platteland (TK II, 2003-2004, nr. 29576) kondigen wij aan om met de landbouwsector pilots functionele agrobiodiversiteit op te zetten en uit te voeren. Het eerste project, Functionele AgroBiodiversiteit (FAB) in de Hoeksche Waard, gaat binnenkort van start. Deze gelegenheid grijpen wij aan om ons beleid op het gebied van agrobiodiversiteit te presenteren.

Biodiversiteit in de landbouw

Onder invloed van toenemende kennis van ondernemers, gewijzigde wensen van burgers, consumenten, scherpere wet- en regelgeving en internationale ontwikkelingen verandert de landbouw geleidelijk. Al doende lerend en al lerend doende past de landbouw zich aan de veranderende omstandigheden aan. Dit veranderingsproces wordt aangeduid met transitie. Het streefbeeld daarbij is een duurzame, concurrerende en maatschappelijk verantwoorde landbouw. De kwaliteit van het agrarische product en productieproces en de kwaliteit van de productieomgeving zijn in dit streefbeeld duurzaam in balans gebracht.

In deze geleidelijke verandering zien we een toenemende aandacht voor en toepassing van biodiversiteit in de landbouw (zie bijlage II voor een toelichting op de gebruikte begrippen). Wij vinden deze aandacht voor agrobiodiversiteit in de landbouw belangrijk. In de landbouw verbindt biodiversiteit onderwerpen als bodem, gewasbescherming, diergezondheid, water, natuur en landschap. Dit zijn terreinen waarop wij beleidsdoelstellingen hebben gesteld. De toegenomen aandacht voor biodiversiteit kan bijdragen aan het bereiken van deze beleidsdoelstellingen.

De nota Natuur voor Mensen, Mensen voor Natuur (TK II, 1999-2004, 27 235), het Vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, TK II, 2003-2004, 27 801, nr. 1) en de nota Bronnen van ons Bestaan (2002; TK lnv0200360) geven aan dat het kabinet de hoofddoelstelling van het beleid voor biodiversiteit baseert op het Verdrag inzake de Biologische Diversiteit (CBD). Inmiddels heeft Nederland ook het Internationale Verdrag voor Plantgenetische Bronnen voor Landbouw en Voedselvoorziening (FAO) bijna geratificeerd.
Daarnaast vormt het CBD-werkprogramma het kader voor het hoofdstuk Landbouwgebieden van het Beleidsprogramma Biodiversiteit Internationaal (BBI, 2002-2006; TK II, 2001-2002, 28 450), waarin met name agrobiodiversiteit in de volle breedte aan de orde komt. Onderdelen hiervan werken door in de aandacht voor bodembiodiversiteit in de Beleidsbrief Bodem (TK II, 2003-2004, 28 663 en 28 199, nr. 13). De EU heeft een apart actieplan voor biodiversiteit in de landbouw, dat onlangs is geëvalueerd. Op basis van deze evaluatie formuleert de EU een vervolgplan dat in 2005 als Mededeling van de Commissie wordt verwacht.

Deze kaders en de ontwikkelingen in de Nederlandse landbouw vormen de aanleiding om de komende 4 jaar concrete acties op het gebied van behoud, herstel en duurzame benutting van agrobiodiversiteit te bevorderen. Wij kiezen daarbij voor een stimulerende en faciliterende rol. Deze brief geeft een overzicht van onze inzet op dit beleidsterrein.

Stimuleringsbeleid

De rijksoverheid wil vooral de sector stimuleren en ondersteunen om de wijze waarop met biodiversiteit in de landbouw wordt omgegaan te versterken. Allereerst willen we relevante kennis laten ontwikkelen en effectief verspreiden. In het verleden zijn hiertoe eerste stappen gezet door bijvoorbeeld het handboek 'Ondernemen met biodiversiteit' mogelijk te maken en met het project 'Leren met biodiversiteit' en het project 'Biodiversiteit voor en door Burgers' in het kader van de nationale duurzaamheidstrategie. Ten tweede willen we belemmeringen die partijen identificeren wegnemen en een ondernemersklimaat stimuleren waarin innovatie met biodiversiteit mogelijk is. Van andere overheden - provincies, waterschappen en gemeenten - verwachten we een open, stimulerende en faciliterende houding, met name waar het gaat om lokale of gebiedsgerichte initiatieven. Veel kan worden bereikt binnen verantwoordelijkheden die de decentrale overheden hebben voor de ontwikkeling van de kwaliteit van het landelijk gebied.

Kennis ontwikkelen en verspreiden
Wij zetten in op versterking van de kennisontwikkeling. Het gaat hierbij om een goede balans in fundamenteel onderzoek, beleidsondersteunend en praktijkonderzoek.
De huidige inzet in DLO-programma's ten behoeve van agrobiodiversiteit blijft tot 2007 gehandhaafd. De inzet van RIVM, Alterra en andere instellingen, ten aanzien van de verdere ontwikkeling van beleid voor duurzaam bodemgebruik in de landbouw, referentiewaarden voor de bodem, maatregelopties en eenvoudig hanteerbare meetinstrumenten, is voor 2005 en 2006 geïntensiveerd.
Wij zien dat de kennistransfer vanuit onderzoek naar de praktijk van het (primaire) bedrijf moet worden versterkt. Vanuit het onderzoeksprogramma's zal meer gecommuniceerd worden met boeren. Voor communicatieprojecten is het Voorlichtingsbudget LNV inzetbaar. Verder kan een beroep worden gedaan op de Kaderregeling Kennis en Advies. Om de resultaten, ideeën en concepten van agrobiodiversiteit onder een groter aantal relevante actoren bekend te maken en samenwerking op het vlak van experimenten te bevorderen, wordt in 2005 onder de titel 'De Groene Motor' een conferentie over functionele agrobiodiversiteit georganiseerd.
Wij zullen het onderwijs op het gebied van de landbouw en natuurlijke omgeving vragen een bijdrage te leveren aan kennisverspreiding en om biodiversiteit in het curriculum uit te werken. Het bestaande onderwijsstelsel (leermiddelenontwikkeling, stages en beroepspraktijkvorming, kwalificatie en competentiebeschrijvingen) en subsidieregelingen zoals de regeling Innovatie Groen Onderwijs kunnen door de instellingen worden benut.

Pilots
In het Meerjarenprogramma van de Agenda Vitaal Platteland kondigt het Rijk aan om met de landbouwsector 9 pilots functionele agrobiodiversiteit op te zetten en uit te voeren (2007). Agrarische ondernemers, hun samenwerkingsverbanden en andere overheden worden uitgenodigd met ideeën voor pilots te komen.
De eerste suggesties zijn reeds geïnventariseerd en inmiddels zijn twee projecten in voorbereiding. Het betreft het bundelen en ontwikkelen van praktijkkennis in het project Functionele AgroBiodiversiteit (FAB) in de Hoeksche Waard en een demonstratieproject 'Bodem, Omgeving en Biodiversiteit'. Beide projecten worden in nauwe samenwerking met LTO ontwikkeld. Over de uitvoering van ten minste zes pilotprojecten in de periode 2005-2006 worden concrete afspraken met provincies gemaakt in het kader van de Subsidieregeling Gebiedsgericht Beleid (SGB). Wij zullen bezien of ook in de toekomst mogelijkheden zijn van EU-cofinanciering met POP gelden.

Belemmeringen wegnemen
Praktijkervaringen en de pilots met betrekking tot functionele agrobiodiversiteit zullen concrete belemmeringen om biodiversiteit in de bedrijfsvoering te implementeren, aan het licht brengen. Waar concrete belemmeringen op het gebied van regelgeving en overheidsinstrumentarium liggen, zoeken wij naar oplossingen binnen de bestaande nationale en Europese wet- en regelgeving. We bevorderen dat bestaande financiële regelingen beter worden benut. We benutten de categorie 'niet specifiek benoemde projecten' (overige projecten) van de Regeling Groenprojecten zodat voor private financiering een fiscale stimulans geboden wordt. We zullen tenslotte nagaan welke mogelijkheden kunnen worden gecreëerd om in concrete gevallen experimenteerruimte aan boeren te bieden.

Monitoring en evaluatie
Om te zien of de inzet van het stimuleringsbeleid werkt, zullen we binnen de projecten en programma's meten in welke mate kennis is ontwikkeld, verspreid en geïmplementeerd. Ook zullen we bijhouden of belemmeringen daadwerkelijk zijn weggenomen. Maar bovenal zullen we kijken of meer boeren met biodiversiteit gaan werken. Een landelijk beeld zal hiertoe in 2007 worden opgesteld.
De beleidsdoelen waaraan door toegenomen gebruik van biodiversiteit in de landbouw wordt bijgedragen (onder andere gewasbescherming, nutriëntenbeheer, waterkwaliteit) worden separaat gemonitord. De effectiviteit van agrobiodiversiteitsmaatregelen zal daar in worden betrokken.

Inbedden van resultaten
De resultaten van dit stimuleringsbeleid worden ingebed in de bestaande kennisprogramma's en beleidskaders ten aanzien van landbouw, natuur en milieu. Succesvolle interacties zullen daarbij actief worden benut.

Met deze inzet versterken wij op korte termijn behoud en benutting van biodiversiteit in de landbouw en daarmee ondersteunen wij de ontwikkeling naar een duurzame, concurrerende en maatschappelijk gewaardeerde sector op de langere termijn.

De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,

dr. C.P. Veerman

De staatssecretaris van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,,

drs. P.L.B.A. Van Geel

Bijlage I

Financiering van acties in het kader van stimuleringsbeleid Biodiversiteit in de Landbouw

Wat? Wie trekt? Financiering Looptijd
Kennis; - DLO - RIVM LNV en VROM Onderzoeksgelden DLO, Onderzoeksgelden RIVM 2004 - 2007
Pilots VROM en LNV SGB-gelden, onderzoeksgelden DLO,Regeling Groenprojecten 2004 - 2007
Monitoring LNV en VROM Onderzoeksgelden, DLO, SGB-gelden 2005 - 2007

Bijlage II

Toelichting op gebruikte begrippen

Biodiversiteit in de landbouw is een relatief nieuw begrip. In zijn huidige betekenis is het ontwikkeld in het kader van de Conventie inzake Biologische Diversiteit (CBD, of kortweg Biodiversiteitsverdrag). Biodiversiteit in de landbouw wordt ook wel agrobiodiversiteit genoemd en omvat alle vormen van biodiversiteit die gerelateerd zijn aan de landbouw: de genetische variatie binnen cultuurgewassen en landbouwhuisdieren, de productieondersteunende biodiversiteit (bodemleven, bestuivers enz.) en de biodiversiteit zoals die in alle andere ecosystemen aandacht krijgt (de wilde flora en fauna van landbouwgebieden).

Biodiversiteit in de landbouw (ook wel agrobiodiversiteit genoemd) wordt beschreven als:
Het geheel aan plantaardige en dierlijke genetische bronnen, bodem- en micro-organismen, insecten en andere flora en fauna in agro-ecosystemen, alsmede elementen van natuurlijke habitats die relevant zijn voor agrarische productiesystemen.

Deze definitie laat zien dat het hierbij om drie niveaus gaat, waartussen een samenhang bestaat:

Genetische bronnen:
Het materiaal dat erfelijke bouwstenen bevat voor dieren, planten en micro-organismen, met een actuele of potentiële waarde voor de mens. In afnemende grootte gaat het om: verschillende rassen of variëteiten van gedomesticeerde dieren en gewassen; reproductieve delen van organismen en erfelijke bouwstenen.

Functionele biodiversiteit:
De componenten van biodiversiteit in de landbouw die ecologische diensten verschaffen (productie ondersteunende organismen en processen). Dit zijn planten en dieren die van nut zijn voor de landbouwproductie (de 'life-support'-functie), alsmede biologische productiefactoren zoals bestuivers, natuurlijke vijanden van ziekten en plagen, en het bodemleven dat bijdraagt aan bodemvruchtbaarheid,
-structuur en ziekteonderdrukking (onder andere regenwormen, schimmels en bacteriën). Tevens dragen ze bij aan nutriëntencycli, behoud van de waterkringloop en controle van erosie. Een hoger organisch stikstofgehalte in de bodem kan bijdragen aan het vastleggen van atmosferische koolstofdioxide. Een grotere verscheidenheid aan bodemorganismen in landbouwgronden beïnvloedt het organisch stikstofgehalte positief.

Begeleidende biodiversiteit:
De biologische en landschappelijke elementen die voortvloeien uit, dan wel afhankelijk zijn van landbouwpraktijken. Dit zijn organismen die een indirecte relatie hebben met de agrarische productie en een onderdeel vormen van het agro-ecosysteem, zoals bijvoorbeeld weidevogels, het slootleven en landschapselementen.