Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag

ons kenmerk: VD. 2004/2889
datum: 11-11-2004
onderwerp: Toekomst destructiebestel. trc 2004/7738

Bijlagen:

Geachte Voorzitter,

In mijn brief van 21 oktober 2003 heb ik u toegezegd om de nationale regelgeving op het terrein van destructie te evalueren ten aanzien van bepalingen die marktwerking in de weg kunnen staan (Kamerstukken II, 2003-2004, 27 495, nr. 15). In deze brief wil ik u informeren over de uitkomsten van deze evaluatie.

Aanleiding herziening destructiebestel

De aanleiding voor de evaluatie van de destructieregelgeving is tweeërlei. In de eerste plaats is Verordening EG nr. 1774/2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (Verordening dierlijke bijproducten) per 1 mei 2003 in werking getreden. De verordening vervangt de zogenaamde Destructierichtlijn (Europese Richtlijn nr. 667/1990). In Nederland is aan de Verordening dierlijke bijproducten uitwerking gegeven door middel van de Uitvoeringsregeling E.G.-Verordening gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (Uitvoeringsregeling; Stcrt. 2003, nr. 171).
De - tijdelijke - Uitvoeringsregeling voorziet in noodzakelijke uitvoeringsvoorschriften, zoals het toekennen aan de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van bevoegdheden die de verordening aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat ter uitvoering van de verordening toekent en de strafbaarstelling van overtreding van voorschriften van de verordening.

De tweede aanleiding om het destructiebestel kritisch door te lichten, is erin gelegen dat mij gebleken is dat de huidige ordening van de destructiemarkt vragen oproept ten aanzien van het thema 'marktwerking en concurrentie'. De systematiek van werkgebieden waarin ondernemers het exclusieve recht wordt gegeven in een bepaalde regio activiteiten ten aanzien van de verwijdering en verwerking van dierlijke bijproducten uit te oefenen, leidt tot regionale monopolieposities en beperkt aldus de mogelijkheden om te komen tot reguliere marktverhoudingen waarin ondernemers hun werkzaamheden in een concurrerende omgeving uitoefenen. Ook vanuit de Tweede Kamer en het bedrijfsleven (primaire sector en vleesverwerkende industrie) is op de marktbeperkende aspecten van deze systematiek van de werkgebieden gewezen.

In mijn brief van 21 oktober 2003 heb ik aangegeven bij de evaluatie van de destructieregelgeving de volgende uitgangspunten in acht te nemen:

* Alle destructiemateriaal dient veilig en verantwoord te worden verwerkt;

* De aanbieder van destructiemateriaal is primair verantwoordelijk voor veilige en verantwoorde productie. Tot deze primaire verantwoordelijkheid hoort ook de financiële verantwoordelijkheid voor verwijdering van destructiemateriaal;

* De wet- en regelgeving dient geen marktbeperkingen te bevatten, tenzij dit uit het oogpunt van volks- of diergezondheid noodzakelijk is;

* De wet- en regelgeving dient controleerbaar en handhaafbaar te zijn.

Bestaande destructiebestel

Ten aanzien van de verwerking van dierlijke bijproducten is de Verordening dierlijke bijproducten het regelstellend kader. De verordening stelt veterinairrechtelijke en
volksgezondheidsvoorschriften voor ten aanzien van alle handelingen met dierlijke bijproducten tussen het moment van ontstaan en de verwerking en verwijdering hiervan. Dierlijke bijproducten worden door de verordening onderverdeeld in drie categorieën. Dierlijke bijproducten van categorie 1 en 2 (zoals kadavers en gespecificeerd risicomateriaal) mogen - ook na bewerking of verwerking - onder geen beding terugkeren in de voedselketen. Categorie 3-materiaal, dat afkomstig is van voor humane consumptie goedgekeurde dieren, mag ook voor enkele alternatieve toepassingen worden aangewend. Zo kan dit worden gebruikt als grondstof in de petfoodindustrie. Ondernemers die handelingen met dierlijke bijproducten willen verrichten, dienen te beschikken over een erkenning op basis van de verordening.

De nationale destructieregelgeving bevat bepalingen ten aanzien van onderwerpen die in de Verordening dierlijke bijproducten niet zijn geregeld, of waarvoor de verordening ruimte laat voor nationale invulling. Zo bevat de Destructiewet bepalingen die betrekking hebben op de ordening van de destructiemarkt. Kenmerkend element hierin is de reeds eerder genoemde systematiek van de werkgebieden. Aan deze systematiek is voor de ondernemer de verplichting verbonden om al het destructiemateriaal (waaronder ik in deze brief versta dierlijke bijproducten die behoren tot de categorieën 1 en 2) dat bij hem wordt aangemeld, op te halen en te verwerken (ophaalverplichting). De houder van destructiemateriaal heeft de plicht om het materiaal aan te melden bij de ondernemer in wiens werkgebied dit zich bevindt (meldplicht). De wetgever wilde destijds door middel van deze systematiek de garantie inbouwen dat destructiemateriaal in geheel Nederland zou worden aangemeld en opgehaald. De inmiddels vervallen Destructierichtlijn gaf lidstaten expliciet de ruimte om werkgebieden aan verwerkers van destructiemateriaal toe te wijzen. Op dit moment is in Nederland één ondernemer erkend voor de verwerking van destructiemateriaal, ten gevolge waarvan geheel Nederland als één werkgebied is aangewezen.

Het feit dat zich binnen Nederland één ondernemer bezighoudt met de verwerking van destructiemateriaal betekent niet dat niet meerdere ondernemers op dit terrein actief kunnen zijn. Op het moment dat zich een nieuwe ondernemer meldt, kan deze ook een werkgebied worden toegewezen. In dat geval moet de werkgebiedenindeling worden aangepast.
Zodra de indeling van de werkgebieden wordt aangepast, stelt de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op grond van de Destructiewet een aan het Rijk te betalen bedrag vast naar de mate waarin een ondernemer hiervan voordeel ondervindt. Ook stelt de minister een door het Rijk toe te kennen schadeloosstelling vast naar de mate waarin een ondernemer van deze wijziging nadeel ondervindt. Van de schadeloosstellingsregeling is tot op heden geen gebruik gemaakt. In de loop van de tijd is het aantal verwerkers van destructiemateriaal namelijk afgenomen en heeft toetreding tot de destructiemarkt door nieuwe partijen niet plaatsgevonden.

Beoordeling beperkingen voor marktwerking

De evaluatie van de nationale destructieregelgeving ten aanzien van marktbelemmerende elementen heeft in samenspraak met het bedrijfsleven plaatsgevonden. Het resultaat van de uitgevoerde analyse is terug te voeren op een tweetal aspecten in de regelgeving die verdergaande marktwerking in de weg staan: de werkgebiedensystematiek en de schadeloosstellingsregeling.

In het bovenstaande gaf ik aan dat rechtstreekse concurrentie tussen ondernemers binnen één werkgebied niet tot de mogelijkheden behoort. In de evaluatie zijn ook enkele meer praktische gevolgen van deze systematiek geïdentificeerd. Zo kunnen op basis van de Verordening dierlijke bijproducten erkenningen worden afgegeven voor onderscheiden methoden van verwerking van destructiemateriaal. De nationale destructieregelgeving laat de houder van destructiemateriaal evenwel slechts toe dit materiaal aan te bieden aan een ondernemer die over één bepaalde erkenning uit de verordening beschikt. Ook is erop gewezen dat de nationale regelgeving bepaalt dat destructiemateriaal niet vanuit een werkgebied daarbuiten, noch van buiten een werkgebied daarbinnen gebracht mag worden. Deze bepaling heeft gevolgen voor de import en export van destructiemateriaal, omdat geheel Nederland als werkgebied is aangewezen.

Wat betreft de schadeloosstellingsbepaling uit de Destructiewet merk ik op dat deze bepaling ondernemers ervan kan weerhouden zich te richten op de verwerking van destructiemateriaal. De eventualiteit om ten gevolge van de wijziging van de indeling van de werkgebieden een bedrag te moeten voldoen aan de zittende ondernemer vanwege het nadeel dat deze hierdoor mogelijk ondervindt, blijkt in de praktijk een belemmering te vormen voor nieuwe ondernemers om toe te treden tot de destructiemarkt.

De hierboven genoemde beperkingen voor verdergaande marktwerking brengt mij in het licht van de uitgangspunten die ik stelde aan de evaluatie van de destructieregelgeving tot de volgende opstelling.

A. veilige en verantwoorde verwerking van alle destructiemateriaal Aan het belang van de bescherming van de volks- of diergezondheid kan geen enkele concessie worden gedaan. Ik heb er reeds op gewezen dat de gezondheidsvoorschriften die aan de destructieketen gesteld worden, zijn opgenomen in de Verordening dierlijke bijproducten, die rechtstreeks van toepassing is in Nederland. Dit houdt in dat iedere ondernemer die zich in Nederland richt op de verwijdering en verwerking van destructiemateriaal, gehouden is te voldoen aan de vereisten van de verordening.
De verordening laat nationale lidstaten slechts beperkt ruimte om invulling te geven aan vereisten die betrekking hebben op de bescherming van de volks- of diergezondheid. De vereisten ten aanzien van veilige en verantwoorde verwerking van destructiemateriaal gelden voor elke verwerker van destructiemateriaal.

B. verantwoordelijkheid van de aanbieder voor veilige en verantwoorde productie
De producent van dierlijke producten, zowel in de primaire sector als in de verwerkende industrie, draagt een integrale verantwoordelijkheid voor zijn productieproces. Tot deze verantwoordelijkheid behoort ook de zorg voor een adequate verwijdering van bijproducten of afvalstromen. Aan dit uitgangspunt is voor mij inherent dat de aanbieder van dierlijk materiaal ook in de gelegenheid gesteld moet worden om zijn verantwoordelijkheid in te invullen op een manier die voor hem het meest gepast of wenselijk is. Binnen de huidige systematiek is dit niet mogelijk, daar een ondernemer immers gehouden is zijn destructiemateriaal aan te bieden aan de ondernemer in wiens werkgebied het materiaal zich bevindt.

Wat betreft de in het tweede uitgangspunt verwoorde financiële verantwoordelijkheid merk ik op dat deze past binnen het uitgangspunt 'de vervuiler betaalt'. In de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun betreffende TSE-tests, gestorven dieren en slachthuisafval is opgenomen dat op grond van dit uitgangspunt de producent primair verantwoordelijk is voor het op een behoorlijke manier afvoeren van gestorven dieren en dat hij de kosten hiervan zelf dient te dragen. Ten aanzien van deze financiële verantwoordelijkheid heb ik in de begroting van mijn departement voor het jaar 2005 aangegeven dat in het najaar van 2005 een notitie zal verschijnen met voorstellen over de financieringssystematiek van dierlijke bijproducten. In verband hiermee heb ik besloten om in 2005 een overheidsbijdrage aan het ophalen en verwerken van kadavers in stand te laten.

C. geen marktbeperkingen, tenzij noodzakelijk voor bescherming volks- of diergezondheid
Mijn uitgangspunt is dat marktbeperkende elementen niet in de destructieregelgeving dienen te zijn opgenomen, tenzij deze noodzakelijk zijn ter bescherming van de volks- of diergezondheid. Toegespitst op bovengenoemde beperkingen van de werkgebiedensystematiek en de daarbij behorende schadeloosstellingsregeling doet zich de vraag voor of deze noodzakelijk zijn voor de bescherming van de volks- of diergezondheid.

De eisen die ter bescherming van de volks- of diergezondheid ten aanzien van de destructieketen gelden, zijn opgenomen in de Verordening dierlijke bijproducten. Op het moment dat een ondernemer beschikt over een erkenning op basis van de verordening en daarmee voldoet aan de vereisten die vanuit gezondheidsoogpunt gesteld worden, geeft de situatie waarin sprake is van een markt mét een werkgebiedensystematiek geen extra garantie voor de naleving door deze ondernemer van de vereisten van de verordening, ten opzichte van de situatie waarin deze ondernemer zou functioneren in een markt zonder werkgebiedensystematiek.

Europees bezien is in meerdere lidstaten sprake van het feit dat nationale destructiemarkten één of weinig spelers kennen. Evenwel verschilt de onderliggende marktordening in deze lidstaten van de werkgebiedensystematiek die in de Destructiewet is neergelegd. Zo is in de Duitse deelstaten en in Frankrijk sprake van aanbestedingsprocedures.
Daarbij is uiteindelijk sprake van één verwerker in een bepaalde regio, maar in de aanbestedingsprocedure zelf heeft sprake kunnen zijn van marktwerking en rechtstreekse concurrentie. In Denemarken is sprake van één verwerker, maar zijn aanbieders in principe vrij om te kiezen voor een alternatieve verwerker. Ook de Belgische destructiemarkt, die een vrije markt is, kent één verwerker voor kadavers. Over een en ander heb ik uw Kamer geïnformeerd per brief 10 juni 2004 (Kamerstukken II, 2003-2004, 27 495, nr. 21). In elk van deze lidstaten is de Verordening dierlijke bijproducten en de daarin opgenomen vereisten ten aanzien van de verwerking van dierlijke bijproducten van kracht. Dit illustreert dat de bepalingen in de huidige destructieregelgeving omtrent de inrichting van het destructiebestel niet dwingend voortvloeien uit de Verordening dierlijke bijproducten. Een andere marktsystematiek staat naleving van de vereisten van de Verordening dierlijke bijproducten niet in de weg en laat het belang van de bescherming van de humane of diergezondheid onverlet.

Indien de werkgebiedensystematiek niet langer zou voortbestaan, zou dit direct gevolgen hebben voor de schadeloosstellingsverplichting. Deze verplichting hangt in mijn optiek zo nauw samen met de in de Destructiewet opgenomen werkgebiedensystematiek, dat het beëindigen daarvan ook het schrappen met de schadeloosstellingsverplichting zou impliceren.

D. controleerbaarheid en handhaafbaarheid
De controleerbaarheid en handhaafbaarheid van het destructiebestel zijn van groot belang. De waarborging van de volks- of diergezondheid staat of valt met de mate waarin controle op en handhaving van de naleving van de relevante voorschriften kan plaatsvinden. In het geval van de werkgebiedensystematiek vergemakkelijkt de één-op-één-relatie tussen aanbieder en verwerker de controle en handhaving. Dit betekent niet dat in een vrije-marktsituatie adequate controle en handhaving onmogelijk zouden zijn. Een en ander is sterk afhankelijk van de wijze waarop een bestel zonder werkgebieden wordt vormgegeven. Op basis van een uitgevoerde analyse van de controle- en handhavingslast in verschillende toekomstscenario's kom ik tot de conclusie dat in een geliberaliseerde markt de controle- en handhavingslast ten opzichte van de huidige situatie naar verwachting niet exceptioneel zal toenemen.

Vervolg beleidstraject

Op basis van mijn evaluatie van de destructieregelgeving stel ik vast dat de door mij aangegeven belemmerende elementen voor verdergaande marktwerking zouden kunnen worden weggenomen zonder afbreuk te doen aan de uitgangspunten die ik aan de evaluatie ten grondslag heb gelegd. Deze constatering is naar mijn oordeel een belangrijke basis om een vervolgstap te kunnen zetten in het beantwoorden van de vraag of de destructiemarkt moet worden omgevormd van een monopoloïde naar een vrije markt.

Ter beantwoording van de vraag naar de omvorming van de destructiemarkt is naar mijn oordeel de (beleidsmatige en juridische) mogelijkheid daarvan een noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarde.
Nu uit het in bovenstaande weergegeven onderzoek duidelijk is dat in beginsel de mogelijkheid bestaat om de destructi emarkt om te vormen tot een vrije markt zonder daarmee afbreuk te doen aan de primaire doelstellingen van de destructieregelgeving, namelijk de bescherming van de humane- en diergezondheid, wil ik - alvorens tot een definitieve beslissing hierover te komen - meer inzicht verkrijgen in het antwoord op de vraag welke reële perspectieven er bestaan voor verdergaande marktwerking. Hoewel ik me terdege bewust ben van het feit dat het bedrijfsleven primair verantwoordelijk is om van de mogelijkheid die een geliberaliseerde destructiemarkt biedt gebruik te maken, acht ik het mijn verantwoordelijkheid om een grondig en reëel inzicht te krijgen in de gevolgen van vrijgave van deze markt, alvorens hiertoe een definitieve beslissing te nemen.

Om deze reden zal ik de komende maanden in beeld laten brengen of het realistisch is te veronderstellen dat na eventuele wettelijke liberalisering van de destructiemarkt er voldoende economische prikkels aanwezig zijn, die een marktsituatie zouden kunnen doen ontstaan waarin sprake is van volwaardige en betekenisvolle concurrerende verhoudingen. Op het gebied van de verwerking van slachtafvallen wordt in het door mij gefinancierde 'Programma alternatieve verwerking slachtafvallen' reeds onderzoek gedaan naar de marktintroductie van alternatieve verwerkingssystemen. Onlangs zijn in dat verband contracten ondertekend voor de uitvoering van een drietal demonstratieprojecten. Daarnaast is het met name voor de verwerking van kadavers noodzakelijk meer inzicht te verwerven.

Naar aanleiding van het door mij voorgestelde nadere onderzoek zal ik komen tot een finale beantwoording van de vraag naar verdergaande liberalisering van de destructiemarkt. Ik zal uw Kamer hiervan in de loop van 2005 nader informeren.

De komende periode zal ik mij eveneens buigen over vraagstukken die in verband met eventuele liberalisering van de destructiemarkt verder uitgewerkt dienen te worden. Ik noem de volgende zaken.
* De ophaalverplichting voor de verwerker van destructiemateriaal impliceert dat deze ook bij van de uitbraak van een besmettelijke dierziekte gehouden is om al het hem aangeboden materiaal in het kader van de bestrijding van die dierziekte op te halen en te verwerken. In geval van liberalisering zullen er voorzieningen moeten worden getroffen om voldoende capaciteit voorhanden te houden voor het extra aanbod van dierlijk materiaal ten tijde van de uitbraak van een besmettelijke dierziekte.
* Het huidige bestel kent een meldplicht voor de houder en een ophaalverplichting voor de verwerker van dierlijke bijproducten. Liberalisering van de destructiemarkt zal verandering brengen in deze één-op-één-relatie tussen aanbieder en verwerker. Er zal een mechanisme aanwezig dienen te zijn waardoor het tijdig aanbieden, ophalen en verwerken van dierlijke bijproducten afdwingbaar, controleerbaar en handhaafbaar is.

* Het import- en exportregime van destructiemateriaal wordt momenteel mede bepaald door de werkgebiedensystematiek. Dierlijke bijproducten mogen immers niet de grens van een werkgebied - in casu de Nederlandse grens - passeren. Bij liberalisering van de destructiemarkt moet worden nagegaan of en, zo ja, hoe gebruik zal worden gemaakt van de nationale ruimte die de Verordening dierlijke bijproducten geeft om import en export van destructiemateriaal te reguleren.

* De systematiek van de financiering van de kosten van het ophalen en verwerken van destructiemateriaal zal ten gevolge van eventuele liberalisering van de destructiemarkt aan verandering onderhevig zijn. Ik heb reeds eerder aangegeven dat hierover een separate notitie in het najaar van 2005 zal verschijnen.
* Met betrekking tot de rol van de overheid ten aanzien van de vaststelling van de destructietarieven en het instrumentarium waarvan zij daarbij gebruik maakt, voorzie ik mogelijke wijzigingen ingeval van liberalisering. Daarvoor zal ik verdere voorstellen uitwerken.

Ten slotte
In deze brief heb ik u mijn opvatting over de evaluatie en mogelijke richting voor de toekomst van het destructiebestel geschetst. Mijn opvattingen zijn besproken met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven. De reacties van het bedrijfsleven geven in het algemeen blijk van steun voor uitkomsten van het tot nu toe uitgevoerde onderzoek. Wel is gewezen op praktische gevolgen van de mogelijke keuze voor marktwerking op het terrein van destructie en voor de vraagstukken die hiermee samenhangen. Deze heb ik in de voorgaande paragraaf benoemd. Vanzelfsprekend zal ik het bedrijfsleven bij de verdere uitwerking hiervan betrekken.

De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,

dr. C.P. Veerman