Kamerstuk, 12-11-2004
Beantwoording motie Lambrechts
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
DJB/APJB-2527983
12 november 2004
Bij de behandeling van de Wet kinderopvang is de motie Lambrechts
(Kamerstukken II, 2003-2004, 28 447, nr. 78) door uw kamer aangenomen.
In de motie wordt het kabinet gevraagd "een visie te ontwikkelen over
hoe in de toekomst voorzieningen voor jonge kinderen, te weten
kinderopvang, peuterspeelzaal en (voor)school meer in samenhang dan
wel geïntegreerd vorm kunnen worden gegeven". Mede namens de minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beantwoord ik hierbij deze motie.
In "Kabinetsreactie adviezen jeugdbeleid" (Kamerstukken II, 2003-2004,
29 284, nr. 1) is de visie van het kabinet uiteengezet. Kort
samengevat komt deze erop neer dat het kabinet samenwerking tussen
instellingen voor jeugd op lokaal niveau noodzakelijk en onmisbaar
acht voor een sluitende basisinfrastructuur voor kinderen en
jeugdigen. Zonder samenhang en samenwerking vallen er immers gaten
tussen de verschillende schakels in de jeugdketen. Hoe die
samenwerking eruit moet zien laat het kabinet echter over aan de
lokale overheid.
Het is uiteraard denkbaar dat zich bij de vormgeving op lokaal niveau
toch problemen voordoen die te maken hebben met regelgeving van
rijkswege. In het kader van de Operatie Jong wordt aan de samenhang
tussen de voorzieningen in het jeugdbeleid nadere aandacht besteed. In
het bijzonder gebeurt dit in de uitwerking van de thema's "Samenhang
in de voorzieningen van 0-12" en "Gemeentelijke taken". Ik zal u
hierover in het vervolg van de Operatie Jong nader informeren.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
drs. Clémence Ross-van Dorp
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport