http://www.minszw.nl
MIN SZW: Toespraak minister De Geus
9 november 2004
Toespraak van minister mr. A.J. de Geus van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid bij de EU conferentie A Social Europe: let's Deliver!
op 9 november 2004 in Rotterdam.
Nu komt het er echt op aan.
Let's deliver!
Want daar ging het al die maanden om.
Om dit moment. Het moment waarop we zouden kunnen zeggen:
Dit zijn de conclusies,
Hier staan we achter, hiermee gaan we aan de slag.
Samen aan de slag. Ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid:
de lidstaten, NGO's, de commissie, sociale partners.
Concrete maatregelen voor een EU waarin meer mensen aan het werk gaan.
Mensen die nu aan de kant staan. Vrijwillig of gedwongen. Vrouwen,
ouderen, langdurig werklozen, gehandicapten.
Een EU waarin er meer banen zijn en betere banen.
Een EU die wereldwijd vooroploopt: economisch, sociaal en
technologisch. Op het gebied van kennis en het gebied van milieu.
Een immense uitdaging.
Die nog eens gecompliceerd wordt door een aantal ontwikkelingen die
onafwendbaar op ons afkomen.
De vergrijzing, de ontgroening, de internationalisering van de
economie maar ook van de samenleving.
Minder mensen en toch meer wensen.
Door een toenemende verscheidenheid.
Van oud en jong, allochtoon en autochtoon, man en vrouw, gezond of
gehandicapt.
Gedurende alle fases van het leven.
Een immense uitdaging.
Ook omdat er verschillen van inzicht zijn, verschillende belangen en
verschillende overtuigingen.
Het is het kader waarbinnen we de afgelopen maanden hebben
geopereerd.
Het illustreert nog eens hoe hoog het ambitieniveau ligt, hoe hoog we
de lat leggen.
Ik ben daarom bijzonder blij dat we een zeer inspirerende conferentie
hebben gehad.
Met betrokken deelnemers, gedegen bijdragen en stevige discussies.
Dat kan ook niet anders. Want er staat veel op het spel. Voor
iedereen.
Dan is het prachtig om te kunnen constateren dat het niet alleen bij
discussie is gebleven.
Maar dat er is geluisterd, nagedacht en dat er nieuwe inzichten boven
tafel kwamen in de workshops.
En bovenal dat we elkaar op heel veel punten hebben kunnen vinden.
We hebben ons gisteren gebogen over de globalisering en de dilemma's
die dat met zich meebrengt. Bij niemand bestaat enige twijfel over de
noodzaak om in actie te komen om de internationale concurrentie het
hoofd te kunnen bieden. Mevrouw Halonen zei het gisteren ook: we
moeten preventieve maatregelen nemen en zorgen dat we goed voorbereid
zijn.
Bovendien bleek in de workshops dat we het in grote lijnen eens zijn
over de richting waarin we oplossingen moeten zoeken.
Er zijn twee hoofdlijnen.
Belangrijk is dat de arbeidsmarkt een grotere dynamiek krijgt.
Dat wil zeggen het vermogen bezit om in te spelen op veranderingen.
Technologisch, economisch en sociaal.
Een arbeidsmarkt die in staat is nieuwe en betere banen te scheppen.
Een arbeidsmarkt die het mogelijk maakt dat werknemers makkelijker en
sneller van baan verwisselen.
Een arbeidsmarkt die ook kansen biedt aan mensen die nu aan de kant
staan.
Vanochtend kwam in de workshops aan de orde hoe we dit moeten
realiseren.
De tweede hoofdlijn.
We zullen onze sociale stelsels moeten moderniseren.
Ervoor moeten zorgen dat er stelsels komen die over het vermogen
beschikken mensen zo snel mogelijk weer terug te leiden naar de
arbeidsmarkt.
Geen enkele reis aanbieden naar een uitkering aan mensen die aan de
poort van het socialezekerheidsstelsel kloppen, maar een retourticket
naar de arbeidsmarkt: snelle bemiddeling naar werk of een intensief
reïntegratietraject om zo snel mogelijk terug te keren op de
arbeidsmarkt. Op die manier kunnen we ons Europese sociale model
behouden.
Ik neem u even mee terug naar gisteren.
Naar de presentatie van twee belangrijke rapporten. De heer Dutheillet
de Lamothe sprak over zijn rapport over de Sociale Beleidsagenda. De
heer Mirow (spreek uit: M¡ero) besprak het rapport over de
Lissabonstrategie. Uit elk van deze rapporten komt een beeld naar
voren dat wij meer moeten doen om waar te maken wat we beloofd hebben.
Er is sprake van een implementatie-achterstand. We staan op een
kruispunt van wegen: Passen we onze ambities aan of gaan we alles op
alles zetten om ze te bereiken. Ik ben voor het laatste.
Het illustreerde de juistheid van de keuze van het Nederlandse
voorzitterschap om in te zetten op implementatie en op actie.
We weten immers wel waar we naar toe moeten. Maar we weten niet
precies welke acties geboden zijn. En wie daarbij het voortouw moet
nemen: lidstaten, de commissie, sociale partners, ngo's, regionale en
lokale overheden.
Van essentieel belang is daarom een goede
verantwoordelijkheidsverdeling.
Maar ook een effectief gebruik van de instrumenten die we tot onze
beschikking hebben.
Ik noem een aantal van die instrumenten.
Sinds enkele jaren past de EU het instrument toe van
beleidsvergelijking.
We spreken gezamenlijke doelen af, we meten de prestaties van de
lidstaten en we wisselen best practices uit.
Dit kan een heel effectief instrument zijn. Maar dan moeten de
resultaten wel zichtbaar worden. Dat gebeurt in onvoldoende mate. Er
wordt veel papier volgeschreven en we zien wel resultaten, maar te
weinig. Dat moet beter, anders halen we onze doelstellingen niet.
Het kan ook beter. Door meer gerichte doelstellingen te kiezen. Dat
betekent dus minder doelstellingen. Kortom, terug naar de
Kerndoelen.
Een voorbeeld: In werkgroep 6 is aan de orde geweest of men zich moet
concentreren op de meeste urgente problemen op het terrein van sociale
uitsluiting zoals dak- en thuislozen, verslaafden en
kinderarmoede.
Ik denk dat dit een weg is die ook op andere beleidsterreinen
bewandeld kan worden.
Nodig is dan wel dat de doelstellingen ook politiek gedragen worden.
Het is belangrijk dat politici zich op nationaal niveau ook gehouden
weten aan de doelen die zij op Europees niveau stellen. Dat zij er
thuis aan refereren. In hun parlementen, in het overleg met sociale
partners en in publieke optredens. Om het in de woorden van Wolfgang
Clement te zeggen: We moeten de Lissabonstrategie beschouwen als
onderdeel van onze nationale politiek.
Een tweede belangrijk instrument van de EU is de dialoog met de
sociale partners. Ook hier speelt de verhouding tussen Europese
woorden en nationale daden een rol. Niemand betwist dat er
cultuurveranderingen nodig zijn. Op Europees niveau zijn we een
Partnerschap voor Verandering aangegaan. Werkgevers, werknemers en
overheid hebben gekozen voor Lissabon.
Maar het is niet duidelijk hoe dit doorklinkt in de nationale
opstelling van de betrokken partijen. Vloeien de keuzes die nationaal
gemaakt worden wel voort uit de Europese afspraken en zo ja hoe? In de
Europese sociale dialoog moeten we nagaan wat dit Partnerschap nu
eigenlijk in de praktijk betekent.
De waarde van de dialoog tussen overheden en sociale partners is zeer
groot. Die kan leiden tot een heldere taakverdeling.
Een voorbeeld is scholing.
Overheden stellen bijvoorbeeld de financiële kaders.
Sociale partners nemen de verantwoordelijkheid op zich voor de
verdeling van de kosten, bijvoorbeeld op sectorniveau.
En bedrijven maken tenslotte duidelijk welke kwalificaties zij de
komende tijd nodig hebben, zodat scholingsinstellingen erop kunnen
inspelen.
Het is één voorbeeld. Er zijn er meer te geven.
Ook de dialoog met andere maatschappelijke organisaties is van groot
belang. Zij hebben specifieke kennis van de groepen die zij
vertegenwoordigen. Ze kunnen ons helpen aan creatieve oplossingen waar
we anders niet aan zouden denken.
Een derde instrument van de EU is geld, samengebracht in de
Structuurfondsen. Dit geld kan de nationale financiële inspanningen
niet vervangen. Dat is ook niet de bedoeling. Het is aanvullend op de
nationale budgetten. Daarom moet het strategisch worden gebruikt, ter
ondersteuning van de Lissabon-doelstellingen.
Het gaat om een grotere effectiviteit. Geld wordt alleen gegeven als
dat de Lissabon-doelstellingen dichterbij brengt.
Tenslotte Europese wet- en regelgeving. We hebben in de loop der jaren
een flinke basis gelegd. Maar die basis wordt nog lang niet altijd in
de praktijk gebracht.
Soms nemen de lidstaten hun verantwoordelijkheid niet bij de omzetting
in nationale wet- regelgeving. Soms laat de handhaving te wensen over.
Het is belangrijk dat dat wel gebeurt. En denk ook eens aan
alternatieven voor wet- en regelgeving. Een mooi voorbeeld kwam aan de
orde in de werkgroep over arbeidsomstandigheden, namelijk:
arboconvenanten, vrijwillige overeenkomsten over goede
arbeidsomstandigheden tussen werkgevers en werknemers in een
branche.
Het is nu tijd om conclusies te trekken.
We zijn het erover eens dat het aanpassingsvermogen van de Europese
arbeidsmarkten groter moet worden. Er moeten nieuwe vormen van
flexibiliteit en zekerheid komen.
En ook het bedrijfsleven heeft ruimte nodig om telkens opnieuw in te
spelen op veranderingen.
En ook in de behoeften van werknemers moet beter kunnen worden
voorzien.
We hebben geen overkoepelende richtlijn nodig.
Maar lidstaten dienen bestaande regelgeving wel kritisch tegen het
licht te houden. De voortgang moeten we jaarlijks in de Raad
bespreken.
De Commissie kan ons daarbij helpen. De sociale partners vraag ik om
goede voorbeelden uit de praktijk te verzamelen en die bij hun
achterban aan te bevelen.
Op dezelfde manier moeten we ervoor zorgen dat er mogelijkheden komen
om arbeid en zorg te combineren. Ik pleit daarbij voor een
overeenkomst met de sociale partners op Europees niveau. Daaruit
moeten acties voortvloeien voor de nationale spelers.
Het bestrijden van armoede en sociale uitsluiting blijft hoog op onze
agenda staan. De Europese strategie moet meer zichtbaar worden door
aan te sluiten bij problemen die iedereen erkent: langdurige
werkloosheid, armoede van kinderen en éénoudergezinnen, dak- en
thuislozen.
Activerende stelsels van sociale zekerheid zijn een must. Een
belangrijk instrument daarbij is: werk dat loont. Daarbij kunnen de
Europese Sociale Fondsen helpen.
De toewijzing van gelden moet gekoppeld worden aan de resultaten die
de lidstaten boeken om hun sociale stelsels activerender te maken.
Scholing en vergroting van menselijk kapitaal.
Iedereen moet zijn verantwoordelijkheid nemen, overheid, sociale
partners, onderwijsinstellingen. Zorg voor verdeling van de kosten op
het niveau van regio's of bedrijfstakken. Het kan! We hebben er
voorbeelden van. Ik noemde er al één. Waarom gebeurt het in veel
landen nog niet? De Europese sociale dialoog kan dit stimuleren, maar
ook de Europese Sociale Fondsen.
Bestrijding van discriminatie en bevordering van gelijke kansen. We
moeten kansen creëren, maar ook mensen stimuleren om kansen te
grijpen. Er is een grote behoefte aan praktische oplossingen voor
praktische problemen. Bijvoorbeeld voor mensen met een handicap.
Behalve de sociale partners kunnen de belangengroepen ons hierbij
helpen. De EU kan ons helpen om deze voorbeelden te verspreiden. Maar
we moeten er ook op toezien dat er wat mee gedaan wordt!
Belangrijk is nu dat we echt in actie komen.
Dat alle betrokkenen de handen ineen slaan: sociale partners,
lidstaten, NGO's, de commissie. Dat die bereidheid er ook is, bleek
bijvoorbeeld uit de conclusie van workshop 10. 'Building partnerships
with employers and Trade Unions'.
Daarvoor is draagvlak nodig.
Dat betekent dat we soms verder moeten kijken dan het eigen belang
alleen.
Essentieel is dat we aansluiten bij gedeelde waarden die in de
maatschappij leven.
Dat we die waarden onderkennen en onze verantwoordelijkheid
erkennen.
Deze conferentie heeft laat zien dat die bereidheid er is.
We zijn aan het eind gekomen van de conferentie.
Are we capable to deliver?
Het antwoord:
Het doel is duidelijk, de richting is duidelijk en de bereidheid is er
om aan de slag te gaan.
Ik denk dat we het fundament hebben gelegd voor de Europese sociale
agenda 2006-2010.
09 nov 04 13:49
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid