Algemeen Verbond Bouwbedrijf
Nieuwsbericht
Bouw overweegt alternatieven vroegpensioen
8 november 2004 - Eerder dan op 65-jarige leeftijd uittreden blijft
ook in de toekomst wat de bouwwerkgevers betreft bespreekbaar. De
vraag is alleen welke regeling daarvoor voor zowel werkgever als
werknemer het gunstigst uitpakt. Over die vraag buigen de
bouwwerkgevers zich momenteel in eigen kring. Later zal het onderwerp
bij de CAO-onderhandelingen aan de orde komen. Dit valt te lezen in
BouwNieuws van deze week.
Zoals de kaarten nu liggen, zal in de toekomst geen sprake meer zijn
van een collectieve regeling. Het zal een regeling zijn die werkgever
en werknemer samen afspreken en waarbij individuele keuzes van de
werknemer een belangrijke, zo niet doorslaggevende rol zullen spelen.
Zo zal het aantal dienstjaren nadrukkelijker gaan meewegen, evenals de
leeftijd waarop men wil stoppen en keuzes in de levensloopregeling
zoals de regering die voor ogen staat.
Uittreden op 60-jarige leeftijd kan zowel werkgever als werknemer
vanaf 2006 flink meer geld gaan kosten. Om de gevolgen hiervan op te
vangen zal de werknemer later moeten uittreden of genoegen moeten
nemen met een lagere (vroeg)pensioenuitkering.
Sommige media citeerden onlangs AVBB-voorzitter Brinkman als zou deze
gezegd hebben dat alle bouwvakkers na veertig dienstjaren met
(vroeg)pensioen zouden kunnen. Met een half oor geluisterd leek het
daarmee alsof voor de werkgevers een onverkort handhaven van de
huidige vroegpensioenregeling voor de bouw een gelopen koers was.
Niets is echter minder waar. Linksom of rechtsom zal er in de komende
tijd een ingrijpende wijziging van de opbouw van de
vroegpensioenregeling plaatsvinden.
Vanwege het kostenplaatje voor zowel werkgever als werknemers is
tevens de keuze voor de grondslag van het vroegpensioen van belang. Of
liever gezegd de vraag of wordt uitgegaan van een eindloonregeling
(een uitkering op basis van het laatst verdiende loon) of een
middelloonregeling (waarbij het gemiddelde loon in de totale loopbaan
als uitgangspunt dient). Bij een eindloonregeling bouwt de werknemer
per gewerkt jaar maximaal 2% pensioen op. Wil hij een pensioen van
100% van het laatstverdiende loon, dan zal hij dus 50 jaar moeten
werken. Eerder stoppen met werken levert een korting op.
Bij een middelloonregeling kan men fiscaal tot 2,25% pensioen per jaar
opbouwen, tot er voldoende is gespaard voor een levenslange uitkering
van het gemiddelde loon. In sectoren als de bouw is dit een minder
ongunstig alternatief dan het zich op het eerste gezicht laat aanzien,
omdat de loonopbouw in de bouw na de eerste jaren een vrij vlakke
curve laat zien. Het (geïndexeerde) gemiddelde loon is dan niet veel
lager dan het eindloon.
Bron
AVBB