Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33

Uw brief Ons kenmerk
ASEA/LIV/2004/74786

Onderwerp Datum
Inkomensbeeld 2005 5 november 2004

Tijdens de regeling van werkzaamheden van dinsdag 26 oktober 2004 heeft u gevraagd om een brief naar aanleiding van het bericht in de Volkskrant van 19 oktober dat de koopkrachtdaling volgend jaar groter zou zijn dan verwacht. Hierbij wil ik, mede namens de minister van Financiën, aan dat verzoek gevolg geven.

De koopkrachtramingen zoals op Prinsjesdag gepresenteerd, zijn gebaseerd op de Macro- Economische Verkenning 2005 van het CPB waarin de laatste macro-economische ramingen van het CPB en de beleidswijzigingen waarover het kabinet heeft besloten zijn verwerkt. De ramingen van het CPB zijn op dat moment de best mogelijke inschatting van wat er in 2005 zal gebeuren met bijvoorbeeld de loonontwikkeling, de inflatie, de pensioenpremies en de particuliere ziektekostenpremies. Omdat de definitieve vaststelling van pensioenpremies en particuliere ziektekostenpremies door de betrokken partijen (verzekeraars en pensioenfondsen) veelal pas aan het eind van het jaar plaatsvindt is deze raming natuurlijk met onzekerheid omgeven. Ook het uiteindelijke niveau van de inflatie is niet met zekerheid vast te stellen.

Op dit moment is geen additionele betrouwbare informatie beschikbaar die indiceert dat de ramingen uit september aanpassing behoeven. Het merendeel van de verzekeraars en pensioenfondsen stelt pas later in het jaar de hoogte van de premies vast. De inflatie wordt niet alleen bepaald door de ontwikkeling van de olieprijzen, maar ook door tal van andere factoren. Een nieuwe uitgebreide analyse van de koopkracht verschijnt in het Centraal Economisch Plan van het CPB (voorjaar 2005). In de eerdere december-raming van het CPB wordt volstaan met een globale schets van de koopkracht.

De Volkskrant van 19 oktober presenteert een berekening waarin als gevolg van hogere olieprijzen, hogere premies particuliere ziektekosten en hogere pensioenpremies de daling van de koopkracht die door het CPB op gemiddeld -1% was geraamd zou verdubbelen naar (meer dan)
-2%. Deze inschatting van de Volkskrant is evenwel gebaseerd op enkele specifieke veronderstellingen. Hoewel daarbij voor de partiële doorrekening van de effecten van enkele posten cijfers van het CPB zijn gebruikt, is hierbij geenszins sprake van een door het CPB


---

geaccordeerde bijstelling van de koopkrachtraming. De conclusie dat de op Prinsjesdag gepresenteerde cijfers een dergelijk forse bijstelling behoeven is niet gerechtvaardigd:
· De olieprijs ligt nu inderdaad hoger dan voor het jaar 2005 door het CPB is geraamd. Het is echter prematuur om aan te nemen dat de olieprijs in 2005 op het huidige niveau blijft. Bovendien kunnen tegenover het opwaartse effect van de hogere olieprijs matigende effecten op de inflatie staan. De onverwachte appreciatie van de euro ten opzichte van de dollar heeft een neerwaarts effect op de inflatie. Hier wordt in het door de Volkskrant genoemde effect van
-0,5% geen rekening mee gehouden.

· De Volkskrant gaat uit van een stijging van de pensioenpremies, terwijl het CPB uitgaat van gemiddeld gelijkblijvende premies. De Volkskrant baseert zich op de door het pensioenfonds in de metaalsector aangekondigde premieverhoging1. De ontwikkeling van de premie bij één pensioenfonds kan echter niet als representatief worden beschouwd voor de ontwikkeling van de gemiddelde premie voor heel Nederland. Elk jaar is er een grote spreiding van de werkelijke premie-ontwikkeling tussen verschillende pensioenfondsen. Er zijn geen indicaties dat over de hele linie pensioenfondsen een groter dan geraamde premiestijging zullen doorvoeren. Overigens is het effect van een hoger dan verwachte premiestijging voor pensioenen op de gemiddelde koopkrachtontwikkeling beperkt omdat maar een beperkt deel van de Nederlandse bevolking hiermee geconfronteerd wordt. Met name werknemers met hogere inkomens worden door een eventuele premiestijging getroffen. Uitkeringsgerechtigden, 65-plussers en werknemers met lage inkomens ondervinden hiervan niet of nauwelijks effect.
· Ook een eventuele hoger dan verwachte stijging van de particuliere ziektekostenpremies heeft voor een groot deel van de bevolking geen consequenties. Huishoudens met een ziekenfondsverzekering worden hiermee niet geconfronteerd; dit betreft het merendeel van de huishoudens met een inkomen tot modaal. Verder is het door de branche-organisatie genoemde cijfer slechts een inschatting. De minister van VWS heeft tijdens de begrotingsbehandeling van VWS al aangegeven dat de uitgavenramingen geen aanleiding geven dergelijke omvangrijke premiestijgingen te veronderstellen. De werkelijke premie-ontwikkeling is een zaak van de individuele verzekeraars en wordt pas aan het eind van het jaar bekend.

Gegeven de onzekerheid die inherent is aan ramingen bestaat er een risico dat de daadwerkelijke uitkomsten anders zijn dan geraamd. Gegeven bovenstaande kanttekeningen zie ik in de door de Volkskrant gehanteerde cijfers op dit moment, in afwachting van nieuwe integrale ramingen van het CPB, geen aanleiding de koopkrachtramingen voor 2005 aan te passen.

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,


1 De Volkskrant gaat overigens uit van de verhoging van het ouderdoms- en nabestaandenpensioen (OP/NP). De OP/NP-premie is voor een gemiddelde werknemer minder dan de helft van de totale pensioenpremie, die onder andere ook de premie voor overbruggingspensioen en overgangrecht voor het vroegpensioen bevat. De totale premie stijgt voor een werknemer daardoor aanzienlijk minder dan de 13% die door de Volkskrant is genoemd.

3

(mr. A.J. de Geus)